Overwegingen
1. Eiseres stelt dat zij is geboren op [1991] en dat [kind] is geboren op [2019] . Beiden stellen de Eritrese nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Om te voorkomen dat eiseres zou worden overgedragen aan Italië, heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat dit niet mocht zo lang er nog geen uitspraak was gedaan in de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 29 oktober 2019 toegewezen. Aan de toewijzing is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarin sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eiseres ook als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorziening getroffen. De beroepsprocedure is toen aangehouden.
4. Vervolgens heeft de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet meebrengt dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft gemotiveerd waarom de interim measures zijn opgelegd. Daar kan niet zonder meer uit worden afgeleid of dit betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020.
5. De rechtbank ziet in de uitspraken van de ABRvS aanleiding om de beroepsprocedures niet langer aan te houden. De rechtbank hecht in dit verband ook belang aan de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op vragen van het EHRM4. In deze antwoorden hebben de Italiaanse autoriteiten namelijk onder meer aangegeven dat de eenheid van het gezin zal worden gewaarborgd, dat de toegang tot de essentiële diensten in de opvangcentra is gewaarborgd en dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, waaronder alleenstaande ouders en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen.
6. Eiseres voert in beroep aan dat zij als alleenstaande moeder met een minderjarig kind niet aan Italië kan worden overgedragen. Zij wijst op de door het EHRM getroffen (verlengde) interim measures en uitspraken van verschillende voorzieningenrechters van
4 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
deze rechtbank. Uit de interim measures valt af te leiden dat in die zaken wordt onderzocht of verweerder bijzonder kwetsbare vreemdelingen zonder individuele garanties aan Italië kan overdragen. Het is niet ondenkbeeldig dat in deze zaak ook individuele garanties moeten worden gevraagd voordat tot overdracht kan worden overgegaan. Dat de interim measures, zoals verweerder stelt, niet de conclusie kunnen dragen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, betwist eiseres. Zij stelt dat ook niet van het tegendeel kan worden uitgegaan. Eiseres doet een beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 20205, waar de voorzieningenrechter in weerwil van de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020 de voorlopige voorziening heeft toegewezen. Als wordt toegestaan dat eiseres mag worden overgedragen, wordt zij gedwongen ook een interim measure aan te vragen. Dat Italië het standpunt uitdraagt dat alles netjes is geregeld, mag geen verrassing heten en is onvoldoende om het beroep ongegrond te verklaren. Hiermee wordt immers de betekenis aan de interim measures ontnomen. Er mag vanuit worden gegaan dat de interim measures niet voor niets zijn getroffen, hetgeen ook geldt voor de verlengingen daarvan en het feit dat er aan Italië opnieuw vragen zijn gesteld. Zolang niet duidelijk is dat overdracht aan alle minimumstandaarden voldoet is het onjuist en onrechtmatig om tot overdracht van eiseres over te gaan.
Eiseres voert verder aan dat nergens in de Dublinverordening staat dat getoetst moet worden of een overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder zal voordat hieraan getoetst kan worden eerst moeten uitleggen op welke wijze dit nationaalrechtelijke criterium zich verhoudt tot de Dublinverordening.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent bevestigd6. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is hier niet in geslaagd.
8. De rechtbank overweegt dat de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 heeft overwogen dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Eén van deze uitspraken7 ziet specifiek op een alleenstaande moeder met een zeer jong kind. De ABRvS verwijst in de uitspraken van 8 april 2020 allereerst naar de in de circular letter van 8 januari 2019 opgenomen garanties, maar betrekt in haar oordeel ook de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in de zaak F.O. tegen Nederland. De Italiaanse autoriteiten hebben in de antwoorden bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. Verweerder mag er ook in het geval van eiseres, als alleenstaande moeder met een jong kind, vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen. Verweerder hoeft dan ook niet om aanvullende individuele garanties te vragen voor eiseres en haar kind.
5 uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, NL20.10915 en NL20.10917
9. Ook de omstandigheid dat het EHRM verschillende interim measures heeft getroffen in zaken van bijzonder kwetsbare asielzoekers maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Zoals hiervoor al is overwogen, kan uit de getroffen interim measures niet worden afgeleid dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen. Ook niet voor bijzonder kwetsbare personen.
10. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft de rechtbank hierbij onder meer de brief van de Italiaanse autoriteiten en de recente jurisprudentie van de ABRvS met betrekking tot de situatie in Italië in aanmerking genomen. Hiermee worden naar het oordeel van de rechtbank de interim measures niet doorkruist.
11. De beroepsgrond dat verweerder een onjuiste invulling geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening treft geen doel. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest M.A. e.a. tegen International Protection Appeals Tribunal (Ierland) (hierna: het arrest M.A.)8 geoordeeld dat een lidstaat een beoordelingsbevoegdheid heeft om uit te maken in welke omstandigheden hij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid die wordt geboden door de discretionaire bepaling van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het Hof merkt daarbij tevens op dat het Unierecht aan het uitoefenen van die bevoegdheid geen bijzondere voorwaarden stelt. De invulling die verweerder aan deze bevoegdheid geeft is dan ook niet in strijd met het Unierecht9. Uit het arrest M.A. volgt niet dat verweerder over een uitgewerkt beleid dient te beschikken waaruit blijkt hoe het gebruik van de discretionaire bevoegdheid zich verhoudt tot het Europese recht. Verweerder heeft gelet op het voorgaande dan ook geen onjuist toetsingskader gehanteerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, met gebruikmaking van dit toetsingskader, op het standpunt heeft mogen stellen dat overdracht van eiseres aan Italië niet getuigt van onevenredige hardheid. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Eiseres doet verder een beroep op de huidige omstandigheden met betrekking tot het coronavirus. Sinds 8 oktober 2020 moet elke reiziger die naar Italië reist een negatieve coronatest van niet ouder dan 72 uur overleggen. De vraag is hoe verweerder dat gaan realiseren, of eiseres verplicht wordt mee te werken en zo ja, wat het gevolg is als zij weigert. Het antwoord op die vragen is relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, aldus eiseres.
13. De rechtbank onderschrijft dat standpunt van eiseres niet en overweegt daartoe als volgt. De omstandigheid dat de overdracht van eiseres als gevolg van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus op dit moment mogelijk niet zou kunnen worden uitgevoerd is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiseres in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank wijst op de uitspraak van de ABRvS van 8 april 202010. Ditzelfde geldt voor de voorwaarden die een lidstaat stelt met betrekking tot een veilige overdracht van een
8 Arrest van 23 januari 2019, ECLI:EU:C:2019:53, r.o. 55 t/m 59
vreemdeling. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de ABRvS van 12 oktober 2020 en 30 oktober 202011. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.