ECLI:NL:RVS:2020:1849

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
202000881/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 januari 2020. De rechtbank had de besluiten van de staatssecretaris van 18 oktober 2019, waarbij aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werden genomen, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De kern van het geschil betreft de vraag of de vreemdeling moet worden aangemerkt als kwetsbaar persoon, wat van invloed is op de mogelijkheid om hem over te dragen aan Italië. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat vreemdeling 1 een kwetsbaar persoon is en dat hij niet zonder nader onderzoek aan Italië mag worden overgedragen. De staatssecretaris verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en stelt dat de Italiaanse autoriteiten voldoende opvang en medische zorg bieden, ook voor vreemdelingen met een HIV-infectie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen zijn ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 5 augustus 2020 door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

202000881/1/V1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 januari 2020 in zaken nrs. NL19.24960 en NL19.24969 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 18 oktober 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 31 januari 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, advocaat te Groningen, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    In geschil is of de vreemdeling moet worden aangemerkt als kwetsbaar persoon en of hij in verband hiermee niet zou kunnen worden overgedragen aan Italië. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vreemdeling 1 een kwetsbaar persoon is in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712. Daarnaast klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij vreemdeling 1 niet zonder nader onderzoek en het verkrijgen van individuele garanties voor adequate opvang en gezondheidszorg aan Italië mag overdragen. De staatssecretaris betoogt dat de door de vreemdelingen aangehaalde interim measures van het EHRM niet op hen van toepassing zijn nu de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij verkeren in omstandigheden waarop de interim measures betrekking hebben. Daarbij betoogt de staatssecretaris dat hij, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan mag uitgaan dat de Italiaanse autoriteiten voldoende opvangmogelijkheden en medische zorg bieden, ook voor vreemdelingen die worden behandeld voor een HIV-infectie.
2.    Wat de staatssecretaris in zijn eerste grief aanvoert gaat over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord in de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986. Uit r.o. 10.1 en 10.2 van die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, zijn de beroepen alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 januari 2020 in zaken nrs. NL19.24960 en NL19.24969;
III.    verklaart de ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Laarhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020
382-954.