202000881/1/V1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 januari 2020 in zaken nrs. NL19.24960 en NL19.24969 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 18 oktober 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 31 januari 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, advocaat te Groningen, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. In geschil is of de vreemdeling moet worden aangemerkt als kwetsbaar persoon en of hij in verband hiermee niet zou kunnen worden overgedragen aan Italië. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vreemdeling 1 een kwetsbaar persoon is in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712. Daarnaast klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij vreemdeling 1 niet zonder nader onderzoek en het verkrijgen van individuele garanties voor adequate opvang en gezondheidszorg aan Italië mag overdragen. De staatssecretaris betoogt dat de door de vreemdelingen aangehaalde interim measures van het EHRM niet op hen van toepassing zijn nu de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij verkeren in omstandigheden waarop de interim measures betrekking hebben. Daarbij betoogt de staatssecretaris dat hij, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan mag uitgaan dat de Italiaanse autoriteiten voldoende opvangmogelijkheden en medische zorg bieden, ook voor vreemdelingen die worden behandeld voor een HIV-infectie.
2. Wat de staatssecretaris in zijn eerste grief aanvoert gaat over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord in de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986. Uit r.o. 10.1 en 10.2 van die uitspraak volgt dat de grief slaagt. 3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, zijn de beroepen alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 januari 2020 in zaken nrs. NL19.24960 en NL19.24969;
III. verklaart de ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Laarhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020
382-954.