ECLI:NL:RVS:2020:2128

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
202001847/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 12 maart 2020 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had op 12 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris had deze aanvraag niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de opvang van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet had onderkend dat de vreemdeling, als alleenstaande zwangere vrouw, bijzonder kwetsbaar was en dat hij daarom individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten had moeten vragen over de opvang- en zorgvoorzieningen in Italië.

In het hoger beroep voerde de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet had onderkend dat hij terecht was uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in zijn grief gelijk had. De Afdeling verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat de staatssecretaris niet verplicht was om individuele garanties te vragen, gezien de omstandigheden in Italië. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Aangezien er geen beroepsgronden waren die de rechtbank niet had besproken, werd het beroep alsnog ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 september 2020, met mr. E. Steendijk als voorzitter en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer als leden. De griffier was mr. J. Verbeek. De voorzitter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

202001847/1/V1.
Datum uitspraak: 2 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 12 maart 2020 in zaak nr. NL20.3979 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 12 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Greve-Kortrijk, advocaat te Breda, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië daar volgens hem verantwoordelijk voor is. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat de vreemdeling als alleenstaande zwangere vrouw bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712. Volgens de rechtbank heeft hij daarom ten onrechte geen individuele garanties bij de Italiaanse autoriteiten gevraagd om te waarborgen dat de noodzakelijke opvang- en zorgvoorzieningen voor de vreemdeling in Italië aanwezig zijn.
2.    Wat de staatssecretaris in de enige grief aanvoert, gaat over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord. Zie de uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:987 en ECLI:NL:RVS:2020:986. Uit wat de Afdeling in die uitspraken heeft overwogen, volgt dat de staatssecretaris terecht aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij voor Italië terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij heeft de Afdeling het rapport ‘Reception conditions in Italy’ van 21 januari 2020 van SFH/OSAR betrokken. De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 12 maart 2020 in zaak nr. NL20.3979;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020
282-910.