ECLI:NL:RBAMS:2025:4724

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
13/095367-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting, maar veroordeling voor ontucht en kinderpornografie

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere ernstige zedenmisdrijven. De verdachte is vrijgesproken van de verkrachting van [benadeelde partij 1], maar is wel veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor ontucht met drie minderjarige slachtoffers en het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich tussen 2016 en 2024 schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met jongens van 14 en 15 jaar oud, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen. De verdachte heeft bovendien beeldmateriaal van deze handelingen gemaakt en verspreid. De rechtbank legde ook een contactverbod op met de slachtoffers en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding. De zaak kwam aan het licht na meldingen van het Amerikaanse National Center for Missing and Exploited Children, waarna de verdachte op 18 maart 2024 werd aangehouden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/095367-24
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam Justitieel Complex] .

1.Het onderzoek ter zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen op 2 en 3 juni 2025. Het onderzoek is gesloten op 8 juli 2025, waarna direct uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Boersma, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen:
  • [benadeelde partij 1] (feit 1) en de toelichting op die vordering door mr. L.M.F. Aarts;
  • [benadeelde partij 2] (feit 2) en de toelichting op die vordering door
mr. A. van den Berg;
  • [benadeelde partij 3] (feit 5) en de toelichting op die vordering door mr. M. van Keulen;
  • [benadeelde partij 4] (feit 6) en de toelichting op die vordering door mr. S.S. van Gijn en
mr. J.A. Hamelink.
Tot slot hebben [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] het spreekrecht uitgeoefend en hebben de ouders van [benadeelde partij 4] (mede) namens hem een slachtofferverklaring voorgelezen.

2.Inleiding en tenlastelegging

2.1.
Inleiding
Op 14 juli 2023 ontving het ‘Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme’ (TBKK) een meldingsrapport van het Amerikaanse ‘National Center for Missing and Exploited Children’ (NCMEC). Uit dat rapport bleek dat via een Google Drive-account op naam van “ [naam 1] ” een video was geüpload die vermoedelijk kinderpornografisch materiaal betrof. Uit onderzoek is gebleken dat de gebruiker van het account [verdachte] (hierna: verdachte) bleek te zijn en dat er ten aanzien van verdachte nog vijf meldingsrapporten waren opgemaakt door het NCMEC.
In augustus 2023 werd door zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] aangifte gedaan van verkrachting door verdachte, gepleegd in 2015 respectievelijk 2016.
Naar aanleiding van voornoemde feiten werd verdachte op 18 maart 2024 aangehouden en werd zijn woning doorzocht. Bij die doorzoeking werden onder meer verschillende soorten drugs aangetroffen en werden meerdere gegevensdragers in beslag genomen. Op deze gegevensdragers werd - voor een groot deel zelf vervaardigd - kinderpornografisch beeldmateriaal aangetroffen van onder meer van [benadeelde partij 2] en de later geïdentificeerde slachtoffers [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] .
2.2.
Samenvatting tenlastelegging
Verdachte wordt er, na wijziging van de tenlastelegging op de zittingen van 11 september 2024 en 2 juni 2025, van beschuldigd dat hij zich - kort gezegd - heeft schuldig gemaakt aan:
1. primair: (mede)plegen van verkrachting van [benadeelde partij 1] , in de periode van
1 januari 2015 t/m 31 december 2015 in Amsterdam;
subsidiair: (mede)plegen van handelingen met [benadeelde partij 1] , die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 1] , terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wisten dat [benadeelde partij 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde;
2. het plegen van ontuchtige handelingen ten aanzien van [benadeelde partij 2] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 24 september 2016 tot en met 26 november 2016 in Amsterdam;
3. het in de periode van 24 september 2016 tot en met 18 maart 2024 (samengevat) verspreiden en/of vervaardigen en/of verwerven en/of het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal (foto’s en/of video’s en/of films);
4. het op 18 maart 2024 in Amsterdam opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden GHB en/of MDMA en/of amfetamine;
5. primair: het plegen van ontuchtige handelingen ten aanzien van [benadeelde partij 3] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, op
22 juni 2022 in Amsterdam;
subsidiair: het plegen van ontuchtige handelingen ten aanzien van [benadeelde partij 3] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt;
6. het (mede)plegen van ontuchtige handelingen ten aanzien van [benadeelde partij 4] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 26 mei 2023 tot en met 17 maart 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Standpunten

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 subsidiair en feit 6. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in feit 1 primair en feit 5 primair ten laste gelegde.
Kort samengevat heeft de officier van justitie bij feit 1 subsidiair aangevoerd dat de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn en dat deze verklaringen voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Als steunbewijs kunnen volgens de officier van justitie worden aangemerkt: de verklaringen van getuigen die emoties bij aangever hebben waargenomen, de verklaringen van de ouders van aangever die bij hem een gedragsverandering hebben geconstateerd en de inhoud van de overgelegde behandelrapportages van aangever. Een aantal essentiële en redengevende overeenkomsten in het handelen van verdachte in de verschillende aangiftes maken daarnaast dat ondersteunend bewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
Bij de overige feiten die volgens de officier van justitie bewezen kunnen worden, heeft zij gewezen op de bekennende verklaring van verdachte en op de ondersteuning daarvan in het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van verschillende feiten en/of op onderdelen van de tenlastelegging vrijspraak bepleit danwel zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De hiertoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, hierna aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.
Kort samengevat heeft de raadsman het volgende bepleit. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in feit 1 primair en subsidiair en het in feit 5 primair ten laste gelegde. Verdachte dient ten aanzien van feit 3 partieel te worden vrijgesproken voor de periode 24 september 2016 tot en met 7 juni 2018. Enkel de bestanddelen ‘in bezit hebben’, ‘verworven’ en ‘vervaardigen’ kunnen bewezen worden verklaard. Voor het overige refereert de raadsman zich, ten aanzien van feit 3, aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte dient ten aanzien van feit 4 partieel te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheden amfetamine. Voor wat betreft de ten laste gelegde hoeveelheden GHB en MDMA refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Voorts dient verdachte ten aanzien van feit 6 partieel te worden vrijgesproken voor de periode 26 mei 2023 tot en met 6 januari 2024.
Met betrekking tot de feiten 2 en 5 subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
5. Waardering van het bewijs
5.1.
Feit 1, aangever [benadeelde partij 1]
5.1.1.
Beschuldiging
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich, al dan niet samen met een ander of anderen, in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van aangever [benadeelde partij 1] . Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij, al dan niet samen met een ander of anderen, handelingen heeft gepleegd met [benadeelde partij 1] , wetende dat [benadeelde partij 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
5.1.2.
Juridisch kader, bewijs in zedenzaken
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet enkel kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. De verklaring van de getuige moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. [1]
Bij zedenzaken komt het meestal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het steunbewijs hoeft echter geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Het gaat er met andere woorden om dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals ECLI:NL:HR:2018:1117, kan steunbewijs in sommige gevallen bestaan uit verklaringen van getuigen die een eigen waarneming inhouden van de gemoedstoestand van de aangever, vlak na het moment dat het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Dit is het geval indien de emotionele toestand die de getuigen op dat moment bij de aangever hebben waargenomen, alsmede eventuele gedragsveranderingen nadien, niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan als een bevestiging van de verklaring van de aangever.
Daarnaast kan in sommige gevallen bij een bewezenverklaring gebruik worden gemaakt van schakelbewijs. Dit is een specifieke vorm van steunbewijs, waarbij voor de bewezenverklaring gebruik wordt gemaakt van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte. [2]
5.1.3.
Beoordeling
5.1.3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [benadeelde partij 1] elkaar op twee momenten in de zomer van 2015 hebben ontmoet en beide keren met een groep op stap zijn geweest in Amsterdam. Na afloop van beide stapavonden is [benadeelde partij 1] in de woning van verdachte blijven slapen. [benadeelde partij 1] heeft steeds verklaard dat hij verdachte twee keer heeft ontmoet en verdachte heeft ter zitting erkend dat er inderdaad een tweede ontmoeting is geweest. De verklaringen van [benadeelde partij 1] en verdachte staan echter lijnrecht tegenover elkaar met betrekking tot wat er na afloop van de tweede stapavond heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte.
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij is gedrogeerd en in de woning van verdachte door verschillende mannen - waaronder verdachte - is verkracht, dat hij bij vlagen heeft meegekregen wat er met hem gebeurde en dat hij de volgende ochtend alleen in de woning wakker werd en pijn had in zijn anus. Verdachte heeft stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met aangever.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet de rechtbank allereerst beoordelen of de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar is en vervolgens of er voor zijn verklaring voldoende redengevend steunbewijs voorhanden is, dat afkomstig is uit een andere bron dan aangever zelf.
5.1.3.2. Betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij 1]
De eerste vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verklaringen van [benadeelde partij 1] voldoende betrouwbaar zijn.
[benadeelde partij 1] heeft op 17 augustus 2023 aangifte gedaan van verkrachting in 2015 en op
13 januari 2025 is hij hierover door de rechter-commissaris nader gehoord.
[benadeelde partij 1] heeft zowel tijdens de aangifte als bij het verhoor door de rechter-commissaris uitgebreid en op hoofdlijnen consistent, authentiek en gedetailleerd verklaard over de gebeurtenis in de zomer van 2015. De verklaringen komen ook op essentiële punten overeen. Zo heeft [benadeelde partij 1] meteen bij zijn aangifte verklaard over twee ontmoetingen met verdachte. Tijdens de eerste ontmoeting zijn ze met een groep van vier of vijf mensen uitgegaan en heeft [benadeelde partij 1] na afloop bij verdachte geslapen. Toen is er niets gebeurd tussen [benadeelde partij 1] en verdachte. Ook bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde partij 1] hierover overeenkomstig verklaard.
[benadeelde partij 1] verklaarde op beide verhoormomenten over de tweede avond het volgende. [benadeelde partij 1] ging met verdachte en een groep uit in [naam club] in Amsterdam. [benadeelde partij 1] voelde zich na één drankje erg onder invloed. Hij dacht dat hij gedrogeerd was. Vanaf dat moment weet [benadeelde partij 1] zich niet veel meer te herinneren. [benadeelde partij 1] kwam af en toe bij kennis toen hij op een bed in de woning van verdachte lag. [benadeelde partij 1] voelde een hand op zijn keel en zijn armen en benen waren vastgebonden. [benadeelde partij 1] hoorde en zag dat er vier mannen in de kamer waren. Verdachte en de andere mannen penetreerden [benadeelde partij 1] met hun penis afwisselend in zijn mond en anus. [benadeelde partij 1] voelde dat er iets in zijn mond werd gedaan waarna werd gezegd: ‘nu is hij wel weg’. [benadeelde partij 1] werd de volgende dag wakker met pijn in zijn anus. Over de hiervoor genoemde omstandigheden heeft [benadeelde partij 1] zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris consistent verklaard.
Voor zover er al, zoals door de raadsman is betoogd over de aanloop van de tweede ontmoeting, inconsistenties zijn in de verklaringen van [benadeelde partij 1] is de rechtbank van oordeel dat deze niet van dien aard zijn dat om die reden aan de betrouwbaarheid van de verklaringen moet worden getwijfeld. Het deel van de verklaring dat ziet op de aanloop van die ontmoeting raakt niet de kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt.
Bij het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij 1] betrekt de rechtbank verder dat [benadeelde partij 1] één of twee jaar na de door [benadeelde partij 1] omschreven gebeurtenis in 2015 zijn ervaringen in 2016/2017 reeds had gedeeld met een vriendin, getuige [naam getuige 1] . Tegen deze vriendin had hij toen al verteld dat hij dacht gedrogeerd te zijn, dat er seks plaatsvond zonder consent en dat hij de volgende ochtend wakker was geworden met pijn in zijn anus. In 2018 heeft [benadeelde partij 1] ook tegen een vriend verteld wat hem is overkomen, getuige [naam getuige 2] . Ook tegen deze vriend heeft hij verteld dat hij dacht gedrogeerd te zijn en dat verschillende mannen seks met hem hadden, terwijl hij weerloos op bed lag. Over de seksuele handelingen tegen zijn wil heeft [benadeelde partij 1] dus al ver voor zijn daadwerkelijke aangifte verklaard.
Bovengenoemde omstandigheden maken dat de verklaringen van [benadeelde partij 1] de rechtbank betrouwbaar voor komen.
Ook het tijdsverloop tussen de door [benadeelde partij 1] omschreven gebeurtenis in 2015 en het doen van aangifte in 2023 doet in beginsel niet af aan het oordeel van de rechtbank dat de verklaringen van [benadeelde partij 1] betrouwbaar zijn.
Naast het tijdsverloop is relevant dat uit de medische stukken blijkt dat [benadeelde partij 1] EMDR-therapie heeft ondergaan. Dit kan – zoals ook door de raadsman is betoogd – naar het oordeel van de rechtbank van invloed zijn geweest op zijn herinneringen. Daarom moet behoedzaam met de verklaringen van [benadeelde partij 1] worden omgegaan en dient een eventuele bewezenverklaring zwaar(der) te leunen op de aanwezigheid van voldoende steunbewijs.
5.1.3.3. Onvoldoende steunbewijs
De rechtbank komt tot de conclusie dat de als betrouwbaar beoordeelde verklaringen van [benadeelde partij 1] onvoldoende bevestiging vinden in ander, objectief bewijs.
Naast de verklaringen van [benadeelde partij 1] bevindt zich in het dossier een aantal getuigenverklaringen, van onder meer de ouders van [benadeelde partij 1] en de – reeds hiervoor genoemde – twee vrienden. De rechtbank zal deze verklaringen hierna verder bespreken.
5.1.3.3.1. De verklaring van de ouders van [benadeelde partij 1]
De rechtbank heeft acht geslagen op de verklaringen van de ouders van [benadeelde partij 1] . De ouders hebben op enig moment emoties en een gedragsverandering bij [benadeelde partij 1] waargenomen. Door het tijdsverloop tussen het tenlastegelegde en het moment dat hierover door [benadeelde partij 1] en zijn ouders verklaringen zijn afgelegd is dit moment lastig vast te stellen.
De ouders hebben over dat moment het volgende verklaard. [benadeelde partij 1] had zich op enig moment in de badkamer opgesloten, en nadat hij een lange tijd in bad had gezeten, hebben zij de deur geforceerd om bij hem te kunnen komen. [benadeelde partij 1] lag met zijn hoofd onder water. Dit incident moet volgens de vader van [benadeelde partij 1] in 2015 hebben plaatsgevonden. Beide ouders hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat er sprake is geweest van één ‘bad-incident’.
Om te bepalen wanneer de ouders de gedragsverandering bij [benadeelde partij 1] hebben gezien heeft de rechtbank ook acht geslagen op de door [benadeelde partij 1] overgelegde medische stukken. Hieruit blijkt dat hij op 15 februari 2016 een intake heeft gehad bij de GGZ en dat de directe aanleiding daarvoor was dat [benadeelde partij 1] zeven slaaptabletten had ingenomen, dat hij in bad was gaan zitten en dat zijn vader de deur had geforceerd om bij hem te kunnen komen. In een aanvullend proces-verbaal heeft [benadeelde partij 1] verklaard dat dit incident (waarbij hij slaaptabletten had ingenomen) niet het incident betrof dat direct na de vermeende verkrachting heeft plaatsgevonden. [benadeelde partij 1] heeft dus over twee verschillende momenten verklaard, waarbij de ouders de toegang tot de badkamer zouden hebben geforceerd, terwijl de ouders het over één incident hebben gehad.
De rechtbank overweegt dat - op basis van bovengenoemde verklaringen en bevindingen - het moment van het ‘bad-incident’ niet met voldoende mate van zekerheid in de zomer van 2015 kan worden geplaatst en daarmee niet als direct gevolg van de ten laste gelegde verkrachting is te duiden. Hetzelfde geldt voor de door de ouders waargenomen gedragsverandering bij [benadeelde partij 1] . Ook die kan niet voldoende nauwkeurig in de tijd gekoppeld worden aan de tweede ontmoeting met verdachte in 2015.
Uit de overige medische stukken blijkt evenmin van een gedragsverandering in de zomer van 2015. Hieruit blijkt namelijk dat [benadeelde partij 1] tussen februari 2014 en februari 2017 door een psychotherapeut/psycholoog werd behandeld in verband met eerder seksueel misbruik en dat [benadeelde partij 1] in die periode kampte met suïcidale gedachten. [benadeelde partij 1] had PTSS klachten en heeft daarvoor EMDR-therapie gevolgd.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat de door de ouders waargenomen emoties en gedragsverandering bij [benadeelde partij 1] een direct gevolg zijn van de ten laste gelegde verkrachting dan wel ontucht in de zomer van 2015.
Dat betekent dat de verklaringen van de ouders niet als steunbewijs voor de verklaring van [benadeelde partij 1] kunnen worden gebruikt.
5.1.3.3.2. Getuigenverklaringen vrienden
Verder bevat het dossier de getuigenverklaringen van de hiervoor reeds genoemde twee vrienden van [benadeelde partij 1] , te weten [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . [benadeelde partij 1] heeft respectievelijk in 2016/2017 en 2018 zijn ervaring gedeeld met deze vrienden. Daarbij hebben beiden emoties bij [benadeelde partij 1] waargenomen. Echter hebben de getuigen de emoties geruime tijd na het ten laste gelegde waargenomen. Dit tijdsverloop is van groot belang bij de bepaling van de bewijskracht die aan het steunbewijs dient te worden toegekend. De getuigenverklaringen zijn bovendien pas veel later bij de politie afgelegd en zijn weinig gedetailleerd. Gelet hierop kunnen ook deze verklaringen niet als steunbewijs worden gebruikt.
5.1.3.3.3. Behandelrapportages deskundigen
De rechtbank overweegt verder dat de inhoud van behandelrapportages slechts aangemerkt kan worden als steunbewijs als deze een objectieve constatering van de deskundige bevat waaruit kan volgen dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden. [3] Uit de overgelegde (delen van) de behandelrapportages van [benadeelde partij 1] volgt dat tijdens behandelingen weliswaar gesproken is over seksueel misbruik en wordt ook vermeld dat in eerdere behandelingen bij [benadeelde partij 1] PTSS is vastgesteld, maar blijkt onvoldoende van een objectieve constatering door de deskundigen dat het ten laste gelegde seksuele misbruik in 2015 gerelateerd is aan de klachten van [benadeelde partij 1] . Zoals reeds hierboven is vermeld blijkt immers uit de medische stukken dat [benadeelde partij 1] eerder is behandeld voor klachten die gerelateerd waren aan seksueel misbruik dat zou hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het ten laste gelegde feit. Ook de overgelegde (delen van de) behandelrapportages kunnen daarom niet aangemerkt worden als steunbewijs.
5.1.3.3.4. Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij 1] in onvoldoende mate wordt ondersteund door ander, objectief, bewijs.
5.1.3.4. Geen schakelbewijs
Zoals hiervoor in rubriek 5.1.2 uiteen is gezet is het gebruik van schakelbewijs onder omstandigheden toegelaten.
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van schakelbewijs, waarbij is gewezen op verschillende overeenkomsten binnen de afzonderlijke verdenkingen in deze zaak. Verdachte heeft via internet jongens benaderd tussen de 13 en 16 jaar oud. Hij fêteerde de jongens door ze een slaapplek, cadeaus en/of drank en drugs te geven. Uit andere dossiers volgt dat jongens out zijn gegaan of in staat van verminderd bewustzijn verkeerden, dat na het nemen van verdovende middelen er seksueel contact plaatsvond en dat de slachtoffers tijdens dat seksueel contact een passieve rol hadden. De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2, 5 en 6 zijn redengevend voor het bewijs in feit 1.
De raadsman heeft betoogd dat de beschrijving die door [benadeelde partij 1] van het handelen van verdachte is gegeven niet past in het beeld dat over verdachte uit het dossier blijkt. Consent is voor verdachte heel belangrijk. Geen van de overige personen heeft verklaard heimelijk gedrogeerd te zijn en ook uit het beeldmateriaal blijkt niet dat verdachte op enig moment met meer dan twee personen tegelijk seks zou hebben gehad. De situatie die [benadeelde partij 1] beschrijft is wezenlijk anders dan de overig ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 2, 5 en 6 geen ‘op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen’ met de door [benadeelde partij 1] omschreven gebeurtenis in feit 1. Er zijn weliswaar overeenkomsten, zoals de jonge leeftijd van de jongens, het gebruik van drank en drugs en de seksuele handelingen die werden verricht. Echter zijn die overeenkomsten niet zodanig specifiek te noemen dat deze als kenmerkend kunnen worden aangemerkt voor het handelen van verdachte. Er zijn daarnaast ook in het oog springende verschillen. Zo heeft verdachte van de slachtoffers in de feiten 2, 5 en 6 (veel) beeldmateriaal vervaardigd en daarnaast lijken de slachtoffers in die feiten niet (heimelijk) gedrogeerd te zijn door verdachte. Er is in die zin dan ook geen sprake van een zodanige specifieke modus operandi die terugkomt in feit 1.
De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2, 5 en 6 kunnen daarom niet als schakelbewijs dienen voor feit 1.
5.1.3.5. Conclusie, vrijspraak van feit 1
Samenvattend komt de rechtbank tot de conclusie dat uit het voorgaande geen steunbewijs en/of schakelbewijs kan worden ontleend om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen van de ten laste gelegde verkrachting dan wel ontucht. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het hem onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
5.2.
Feit 2, aangever [benadeelde partij 2]
5.2.1.
Beschuldiging
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich in de periode van 24 september 2016 tot en met 26 november 2016 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij 2] , die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 2] .
5.2.2.
Bewijs
Op 28 augustus 2023 heeft [benadeelde partij 2] aangifte gedaan van het feit dat hij met verdachte orale en anale seks heeft gehad, toen hij nog minderjarig was. Uit beeldmateriaal, dat onder verdachte in beslag is genomen, blijkt dat er in ieder geval seksueel contact tussen [benadeelde partij 2] en verdachte heeft plaatsgevonden op 24 september 2016 en 26 november 2016. Op beide momenten was [benadeelde partij 2] 15 jaar oud. Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte was op dat moment 34 jaar oud.
Nu verdachte het feit heeft bekend en de verdediging voor dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, Sv met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan [4] :
de bekennende verklaring die verdachte ter zitting van 2 juni 2025 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting;
een proces-verbaal van aangifte met nummer 2023183748-2, p. 140-152;
een proces-verbaal beschrijving beeldmateriaal met documentcode 19514549,
p. 347-354.
5.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht feit 2 bewezen, met dien verstande dat verdachte in de periode van
24 september 2016 tot en met 26 november 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen nog 15 jarige [benadeelde partij 2] , welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen (zowel oraal als anaal) van het lichaam van [benadeelde partij 2] .
5.3.
Feit 3, kinderpornografisch materiaal
5.3.1.
Beschuldiging
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 24 september 2016 tot en met 18 maart 2024 in Amsterdam kinderpornografisch materiaal in zijn bezit heeft gehad, heeft vervaardigd en verspreid en dat hij van het plegen van dat misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
5.3.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Onderzoek inbeslaggenomen gegevensdragers
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte in Amsterdam op 18 maart 2024 zijn meerdere gegevensdragers [5] in beslag genomen. Door de verbalisant is beschreven dat op die gegevensdragers in totaal 3.177 foto’s en 1.436 video’s zijn aangetroffen welke zijn beoordeeld als kinderpornografisch. Van het aangetroffen materiaal is ongeveer 1/6 deel niet zelf vervaardigd materiaal en vermoedelijk van het internet gedownload. Het betreft foto’s en video’s waarop jongens zijn afgebeeld in de geschatte leeftijd van 13 tot 17 jaar. Het grootste deel van het als kinderpornografisch aangemerkt materiaal betreft zelf vervaardigd materiaal waarop in veel gevallen verdachte en een minderjarige (in de leeftijd van 13 tot 16 jaar) te zien zijn. In het geval van een geïdentificeerde 14-jarige jongen is te zien dat deze tijdens de seks zwaar onder invloed is van drank en/of drugs en door verdachte is vastgebonden. Ook een aantal van de andere minderjarige jongens is geïdentificeerd.
In de bestandsmappen die zijn aangetroffen op de gegevensdragers met goednummers 6477392 en 6477375 staan zeven kinderpornografische video’s en drie kinderpornografische afbeeldingen die kennelijk eerder via WhatsApp verstuurd zijn. Ook is te zien dat sommige van de zelf vervaardigde video’s voorzien zijn van een banner, gericht op het op Snapchat versturen van materiaal of om het in het ‘verhaal’ te plaatsen. [6]
Uit onderzoek naar de inbeslaggenomen gegevensdragers is gebleken dat de teksten gaan over de personen met wie hij seks heeft. Bij één van de films stond de banner: “and he’s no longer a virgin”. De opnames van de seks werden verstuurd via Snapchat en Whatsapp. [7]
Op basis van de EXIF-data en/of de bestandsdata is aangetoond dat het kinderpornografisch materiaal is vervaardigd vanaf 24 september 2016 tot en met 17 maart 2024.
In totaal zijn 4.613 kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen, welke zijn opgenomen in de collectiescan. Deze collectiescan bevat een weergave van de op die afbeeldingen aangetroffen strafbare elementen. Vervolgens zijn hieruit 25 kinderpornografische afbeeldingen geselecteerd die representatief zijn voor de strafbare elementen. De afbeeldingen zijn genummerd van 1 tot en met 22 en 28 tot en met 30. Deze selectie is opgenomen in de toonmap. [8]
Uit bijlage II van de collectiescan blijkt dat op de afbeeldingen genummerd 4, 5, 12, 16, 17, 19-21 en 29 te zien is dat de minderjarige met een penis, vinger of voorwerp oraal en/of anaal wordt gepenetreerd en dat de minderjarige een ander met de penis oraal en anaal penetreert. [9]
Uit bijlage II van de collectiescan blijkt verder dat op de afbeeldingen genummerd 1-3, 6-11, 13-15, 22, 28 en 30 te zien is dat het geslachtdeel en/of de billen van de minderjarige met een penis, vinger/hand, mond/tong en/of een voorwerp wordt betast. Dan wel is te zien dat door de minderjarige een geslachtdeel van een ander met een penis, vinger/hand, mond/tong en/of een voorwerp wordt betast. [10]
Voorts blijkt uit het dossier dat afbeelding nummer 18 geplaatst moet worden in de rubriek ‘overige seksuele gedragingen’. Op die afbeelding is te zien dat een (stijve) penis bij/naast het gezicht en/of lichaam van een minderjarige wordt gehouden. [11]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij zelf kinderpornografisch beeldmateriaal heeft vervaardigd en dat heeft verspreid. [12]
5.3.3.
Overwegingen
5.3.3.1. Verweer met betrekking tot de ten laste gelegde periode en het bestanddeel verspreiden
5.3.3.1.1. Standpunten
De raadsman heeft betoogd dat de tenlastegelegde begindatum van 24 september 2016 niet volgt uit de afbeeldingen in de toonmap en dat de oudste ten laste gelegde afbeelding dateert van 8 juni 2018. Ook zijn de bestandsmappen met beeldmateriaal welke zijn verstuurd via WhatsApp of Snapchat niet opgenomen in de toonmap. Onder verwijzing naar hoofdstuk 2.4 van de ‘Aanwijzing kinderpornografie’ heeft de raadsman gesteld dat de tenlastegelegde selectie van afbeeldingen representatief moet zijn voor zowel de verzameling als voor de inhoudelijke beoordeling. Nu aan dat criterium niet is voldaan kan de ten laste gelegde periode van 24 september 2016 tot en met 7 juni 2018 en het bestanddeel verspreiden niet bewezen worden.
De officier van justitie heeft zich (in repliek) ten aanzien van de pleegperiode gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.3.1.2. Het oordeel van de rechtbank
Pleegperiode
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde periode in haar geheel bewezen kan worden op grond van het proces-verbaal van bevindingen ‘beschrijving kinderpornografisch materiaal’ met documentcode 19728820, zoals hiervoor opgenomen in de voetnoten. In dat proces-verbaal wordt het aangetroffen zelf vervaardigde strafbare materiaal namelijk gedateerd, met dien verstande dat vastgesteld kan worden dat het materiaal is vervaardigd vanaf 24 september 2016 tot en met 17 maart 2024. Dat, zoals de raadsman heeft gesteld, de data (van vervaardigen) van het in de tenlastelegging opgenomen beeldmateriaal niet de gehele periode bestrijkt, maakt dat oordeel niet anders. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de inhoud van de Aanwijzing kinderpornografie, waarnaar de raadsman heeft verwezen, maakt de rechtbank op dat de procedure is dat de strafbare elementen in het beeldmateriaal worden opgenomen in de ‘collectiescan’. Deze collectiescan geeft een representatief beeld van de totale collectie van het strafbare beeldmateriaal. De strafbare elementen worden vervolgens in de tenlastelegging verwerkt. In de tenlastelegging is dus een representatieve selectie van het strafbare beeldmateriaal opgenomen, waarbij de nadruk ligt op de strafbare handelingen en niet op de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. Hetgeen overeenkomt met de door de verbalisant beschreven gehanteerde methode. Van de in totaal 4.613 aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen zijn er 25 geselecteerd en opgenomen in de toonmap. Vervolgens zijn de afbeeldingen beschreven in bijlage II van de collectiescan.
Deze werkwijze volgt ook uit jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt. Uit het arrest van de Hoge Raad [13] volgt dat de tenlastelegging op grond van artikel 261 Sv voldoende feitelijk dient te zijn, met name op het punt van de omschrijving waarom de afbeeldingen kinderpornografisch zouden zijn, zodat verdachte weet waartegen hij zich heeft te verweren. Verder volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad [14] dat bij voorkeur slechts enkele afbeeldingen in de tenlastelegging worden beschreven en dat de tenlastelegging ten aanzien van elk van deze afbeeldingen een voldoende concrete beschrijving dient te bevatten, dan wel de vindplaats van die beschrijving in het dossier. Ook hierin ligt de nadruk op de strafbare handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige tenlastelegging in lijn is met de Aanwijzing kinderpornografie en de jurisprudentie van de Hoge Raad op dat punt. Het verweer van de raadsman faalt. De rechtbank acht de gehele ten laste gelegde periode bewezen.
Verspreiden
Ook acht de rechtbank het ten laste gelegde bestanddeel verspreiden bewezen. Uit de processen-verbaal van bevindingen ‘beschrijving kinderpornografisch materiaal’ met documentcode 19728820 en 19254873-27 volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode strafbaar beeldmateriaal heeft verspreid. Hetgeen verdachte heeft bekend. Dat de data waarop het in de tenlastelegging opgenomen beeldmateriaal zou zijn verspreid niet de volledige ten laste gelegde periode bestrijkt maakt het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor reeds uitvoerig is overwogen, niet anders.
5.3.3.2. Een gewoonte maken van het misdrijf
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen, verspreiden en bezitten van kinderpornografisch beeldmateriaal, gelet op de hoeveelheid van het aangetroffen beeldmateriaal en de duur van het bezit. De rechtbank heeft bij dat oordeel ook betrokken dat verdachte gedurende een langere periode, meerdere keren, zelf kinderpornografisch materiaal heeft vervaardigd en dat hij het materiaal heeft geordend in mappen en heeft gekopieerd en opgeslagen op verschillende gegevensdragers.
5.3.3.3. Vrijspraak overige bestanddelen
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bestanddelen: aanbieden, openlijk tentoonstellen, invoeren, doorvoeren en uitvoeren.
5.3.4.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 24 september 2016 tot en met
18 maart 2024, kinderpornografisch beeldmateriaal heeft vervaardigd, verspreid en in zijn bezit heeft gehad en dat hij daar een gewoonte van heeft gemaakt.
5.4.
Feit 4, bezit GHB, MDMA en amfetamine
5.4.1.
Beschuldiging
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 18 maart 2024 te Amsterdam opzettelijk hoeveelheden GHB, MDMA en amfetamine in zijn bezit heeft gehad.
5.4.2.
Partiële vrijspraak ten aanzien van amfetamine
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheden amfetamine. De aangetroffen stoffen zijn niet nader onderzocht, waardoor niet kan worden vastgesteld dat deze stoffen amfetamine bevatten. Verdachte wordt van dat deel vrijgesproken.
5.4.3.
Bewijs
Nu verdachte het feit voor het overige heeft bekend en de verdediging voor dit feit - ten aanzien van de tenlastegelegde hoeveelheden GHB en MDMA - geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, Sv met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
de bekennende verklaring die verdachte ter zitting van 2 juni 2025 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting;
een proces-verbaal van doorzoeking met documentcode 19215915, nummer 18,
p. 221-228;
een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met nummer 0332N24, p. 514-516.
5.4.4.
Conclusie
De rechtbank acht feit 4 bewezen, met dien verstande dat verdachte op 18 maart 2024 in Amsterdam GHB en MDMA voorhanden heeft gehad.
5.5.
Feit 5, aangever [benadeelde partij 3]
5.5.1.
Beschuldiging
Verdachte wordt er primair van beschuldigd dat hij zich op 22 juni 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij 3] , die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 3] . Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij op 22 juni 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde partij 3] .
5.5.2.
Vrijspraak, feit 5 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem in feit 5 primair ten laste gelegde. De ten laste gelegde ontuchtige handelingen zien niet op het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 3] . De beschuldiging kan om die reden niet bewezen worden.
5.5.3.
Bewijs, feit 5 subsidiair
Op 6 juni 2024 heeft een informatief gesprek met [benadeelde partij 3] plaatsgevonden waarin hij heeft verteld dat hij met verdachte seks heeft gehad, terwijl hij nog minderjarig was. Uit beeldmateriaal, dat onder verdachte in beslag is genomen, blijkt dat er in ieder geval op
22 juni 2022, op het moment dat [benadeelde partij 3] 15 jaar oud was, seksueel contact tussen [benadeelde partij 3] en verdachte heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte was op dat moment 40 jaar oud.
Nu verdachte het ten laste gelegde in feit 5 subsidiair heeft bekend en de verdediging voor dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, Sv met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
de bekennende verklaring die verdachte ter zitting van 2 juni 2025 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting;
een proces-verbaal informatief gesprek, met documentcode 19551108, nummer 67, p. 1 01-1 03;
een proces-verbaal beschrijving beeldmateriaal met documentcode 19482456, nummer 53, p. 3 19-3 25.
5.5.4.
Conclusie
De rechtbank acht feit 5 subsidiair bewezen, met dien verstande dat verdachte op 22 juni 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen 15 jarige [benadeelde partij 3] , welke handelingen bestonden uit het aftrekken en het pijpen van die [benadeelde partij 3] .
5.6.
Feit 6, aangever [benadeelde partij 4]
5.6.1.
Beschuldiging
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich, alleen dan wel samen met een ander of anderen, in de periode van 26 mei 2023 tot en met 17 maart 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij 4] , die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 4] .
5.6.2.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de pleegperiode
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde pleegperiode 26 mei 2023 tot en met 6 januari 2024, nu op basis van het aangetroffen beeldmateriaal niet kan worden vastgesteld dat in die periode seksuele handelingen zijn verricht die bestaan uit het binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 4] .
De officier van justitie refereert zich (in repliek) ten aanzien van de pleegperiode aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde periode 26 mei 2023 tot en met 6 januari 2024.
5.6.3.
Beoordeling
5.6.3.1. Feiten en omstandigheden
Uit beeldmateriaal, dat onder verdachte in beslag is genomen, blijkt dat er twee keer, te weten op 7 januari en op 13 januari 2024 seksuele handelingen werden verricht tussen [benadeelde partij 4] , verdachte en [naam 2] ( [naam 2] ), welke handelingen (mede) bestonden uit het binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 4] . Uit de beschrijving van het beeldmateriaal blijkt onder meer dat [benadeelde partij 4] zowel verdachte als [naam 2] heeft gepijpt en dat [benadeelde partij 4] [naam 2] heeft afgetrokken.
Uit de beschrijving van het beeldmateriaal van 9 en 17 maart 2024 blijkt dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met [benadeelde partij 4] , welke handelingen (mede) bestonden uit het binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 4] , terwijl die [benadeelde partij 4] op die beelden, zoals de verbalisanten beschrijven ‘in diepe slaap is en niet bij bewustzijn lijkt te zijn’ respectievelijk ‘in een toestand van verminderd bewustzijn lijkt te zijn’. [15] [benadeelde partij 4] was op de hiervoor genoemde momenten 14 jaar oud. [16]
Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte was in de ten laste gelegde periode 42 jaar oud. [17] [naam 2] was ten tijde van het ten laste gelegde 23 jaar oud. [18]
5.6.3.2. Overweging medeplegen
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onderdeel medeplegen omdat het medeplegen op één moment heeft plaatsgevonden en dit niet te bewijzen is voor de gehele ten laste gelegde periode. De raadsman heeft zich bij dat standpunt aangesloten.
De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is alleen dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het feit van verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn (in dit geval) mededader.
De rechtbank is van oordeel op grond van de hiervoor beschreven onderzoeksbevindingen, waaronder de beschrijving van de beelden en de bekennende verklaring van verdachte, dat er bij het plegen van het bewezen verklaarde feit sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Deze heeft in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht bewezen dat verdachte op meerdere momenten binnen de tenlastegelegde periode samen met een ander (dan wel alleen) ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde partij 4] . Het ten laste gelegde (mede)plegen kan om die reden bewezen worden verklaard.
5.6.3.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte zich in de periode van 7 januari 2024 tot en met 17 maart 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij 4] , die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 4] .

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 24 september 2016 tot en met 26 november 2016 te Amsterdam, met
[benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog met die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft, hij, verdachte,
  • zijn penis in de mond van die [benadeelde partij 2] gebracht en zijn penis laten afzuigen/likken door die [benadeelde partij 2] , en
  • geëjaculeerd in het gezicht van die [benadeelde partij 2] , en
  • met zijn penis die [benadeelde partij 2] anaal gepenetreerd, en
  • zich door die [benadeelde partij 2] laten aftrekken, en
  • die [benadeelde partij 2] afgetrokken, en
  • met zijn penis in het gezicht geslagen van die [benadeelde partij 2] ;
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 24 september 2016 tot en met 18 maart 2024 in Nederland, meermalen, gegevensdragers bevattende afbeeldingen, te weten foto’s en/of video’s en/of films, te weten:
  • Samsung harddisk (goednummer 6477366)
  • Laptop Zephyrus (goednummer 6477375)
  • NAS Synology (goednummer 6477381)
  • Hitachi harddisk (goednummer 6477383)
  • Samsung fotocamera (goednummer 6477387)
  • Telefoon Samsung (goednummer 6477391)
  • Lacie harddisk (goednummer 6477392)
  • Verbatim USB stick (goednummer 6477395)
  • Telefoon Samsung (goednummer 6477408)
  • Apple iPhone (goednummer 6477417)
  • Micro SD 128GB (goednummer 6477477)
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
heeft verspreid en vervaardigd en verworven en in bezit gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit
het met een penis en/of vinger en/of voorwerp oraal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog met had bereikt en/of het met de penis oraal en/of anaal penetreren van het lichaam van een ander persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
  • Nummer 04 toonmap (pagina 484)
  • Nummer 05 toonmap (pagina 485)
  • Nummer 12 toonmap (pagina 488)
  • Nummer 16 toonmap (pagina 490)
  • Nummer 17 toonmap (pagina 491)
  • Nummer 19 toonmap (pagina 492)
  • Nummer 20 toonmap (pagina 492)
  • Nummer 21 toonmap (pagina 493)
  • Nummer 29 toonmap (pagina 497 - 498)
en
het met een penis en/of vinger/hand en/of mond/tong en/of voorwerp betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel en/of de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en
het met een penis en/of vinger/hand en/of mond/tong betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
  • Nummer 01 toonmap (pagina 483)
  • Nummer 02 toonmap (pagina 483 - 484)
  • Nummer 03 toonmap (pagina 484)
  • Nummer 06 toonmap (pagina 485)
  • Nummer 07 toonmap (pagina 486)
  • Nummer 08 toonmap (pagina 486)
  • Nummer 09 toonmap (pagina 487)
  • Nummer 10 toonmap (pagina 487)
  • Nummer 11 toonmap (pagina 488)
  • Nummer 13 toonmap (pagina 489)
  • Nummer 14 toonmap (pagina 489)
  • Nummer 15 toonmap (pagina 490)
  • Nummer 22 toonmap (pagina 493)
  • Nummer 28 toonmap (pagina 497)
  • Nummer 30 toonmap (pagina 498)
en
het houden van een (stijve) penis bij/naast het gezicht en/of lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
- Nummer 18 toonmap (pagina 491)
en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
ten aanzien van feit 4:
op 18 maart 2024 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 1,97 liter GHB en 225 milliliter GHB en 6,9 milliliter GHB en
  • ongeveer 1,61 gram MDMA en 0,32 gram MDMA;
ten aanzien van feit 5 subsidiair:
op 22 juni 2022 te Amsterdam, met [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft, hij, verdachte,
  • die [benadeelde partij 3] afgetrokken, en
  • de penis van die [benadeelde partij 3] in zijn, verdachtes, mond genomen en aan de penis van die [benadeelde partij 3] gelikt en gezogen;
ten aanzien van feit 6:
op tijdstippen in de periode van 7 januari 2024 tot en met 17 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met [benadeelde partij 4] , geboren op
[geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft/hebben gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben, hij, verdachte en/of zijn mededader:
- met zijn penis in het gezicht getikt/geslagen van die [benadeelde partij 4] , en/of
- zijn vinger en/of hun penissen in de mond van die [benadeelde partij 4] gebracht, en/of
- met zijn penis die [benadeelde partij 4] anaal gepenetreerd, en/of
- die [benadeelde partij 4] afgetrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank komt hierna in paragraaf 9.3.2.2 nader te spreken over de persoon van verdachte en de mate waarin de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.

9.Motivering van de straf en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten (feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 subsidiair en feit 6) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs-maatregel) aan verdachte op te leggen. De maatregel dient ongemaximeerd te zijn, nu het in de onderhavige zaak gaat om misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Verder heeft de officier van justitie verzocht de maatregel op grond van artikel 38v op te leggen, voor de duur van vijf jaar, inhoudende een contact- en gebiedsverbod ten aanzien van de aangevers [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] .
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 36 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk, waarbij de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals die zijn geadviseerd door de reclassering in het rapport van
7 februari 2025.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
9.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 2016 tot en met 2024 schuldig gemaakt aan meerdere ernstige zedenmisdrijven. Zo heeft hij ontuchtige handelingen gepleegd met drie jongens van destijds veertien ( [benadeelde partij 4] ) en vijftien ( [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) jaar oud, waarbij onder meer ook sprake was van seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte was op het moment dat hij de feiten ten aanzien van deze slachtoffers pleegde respectievelijk 34, 40 en 42 jaar oud. Het leeftijdsverschil tussen verdachte en de slachtoffers werd gedurende de pleegperiode steeds groter, en daarmee ook het overwicht dat verdachte had op de slachtoffers. De slachtoffers waren in alle gevallen niet of veel minder ervaren in de gayscene dan verdachte. De seksuele handelingen vonden plaats in de woning van verdachte waarbij hij de dominante partij (‘top’) was bij de seksuele handelingen. Deze seksuele handelingen vonden regelmatig plaats onder invloed van (te) veel verdovende middelen die verdachte aan de slachtoffers beschikbaar stelde. Ook voor het gebruik van deze middelen geldt dat verdachte hier veel meer ervaring mee had en dat hij had moeten weten en zien dat het gebruik van deze middelen ertoe heeft geleid dat er slachtoffers het bewustzijn hebben verloren.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich bewust was van de jonge leeftijd van de slachtoffers. Ondanks die wetenschap heeft verdachte welbewust vergaande ontuchtige handelingen met hen gepleegd.
Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen onder de 16 jaar uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en zij geacht worden de emotionele gevolgen van seksueel contact nog niet zelfstandig voldoende te kunnen overzien. Handelingen zoals verdachte die heeft gepleegd, vormen een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd en heeft enkel zijn eigen seksuele behoeften vooropgesteld. Verdachte heeft met zijn gedrag de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid ver overschreden.
Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat alle drie de slachtoffers tot op de dag van vandaag ernstige psychische problematiek ondervinden. De slachtoffers hebben moedig hun gevoelens voor de rechtbank uiteengezet en de gevolgen beschreven die zij al lange tijd ondervinden van de door verdachte gepleegde strafbare feiten.
Verdachte heeft zich ook gedurende 7,5 jaar schuldig gemaakt aan het downloaden, vervaardigen en verspreiden van kinderpornografisch materiaal. Verdachte heeft daar een gewoonte van gemaakt, hetgeen strafverzwarend is. Bij het vervaardigen van kinderporno wordt op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de betrokken kinderen. Kinderen dienen hiertegen te allen tijde te worden beschermd. Verdachte heeft door het vervaardigen, verspreiden en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen actief bijgedragen aan het in stand houden van de wereldwijde, zeer kwalijke en schadelijke kinderporno-industrie.
Uit het aangetroffen beeldmateriaal blijkt onder meer dat de slachtoffers vaak ernstig onder invloed waren van drank en/of drugs. Bij de beschrijving van het beeldmateriaal dat is aangetroffen van de 14-jarige [benadeelde partij 4] (feit 6) heeft de verbalisant opgemerkt dat [benadeelde partij 4] , terwijl verdachte (onder meer anale) seks met hem had, was vastgebonden en ‘in diepe slaap was en niet bij bewustzijn leek te zijn’. Over ander beeldmateriaal is geschreven dat [benadeelde partij 4] ‘in een toestand van verminderd bewustzijn leek te zijn’. Op dit beeldmateriaal is te zien dat verdachte vervolgens toch door is gegaan met het verrichten van seksuele handelingen. In die gevallen van verminderd bewustzijn of het ontbreken daarvan kan – naast het strafbare karakter van de seksuele handelingen met een minderjarige onder de 16 jaar – op geen enkele manier worden gesproken van consent, waarvan verdachte ter zitting meermalen heeft herhaald dat daarvan volgens hem sprake was.
Ook is ten aanzien van drie video’s beschreven dat daarop te zien is dat verdachte de ontuchtige handelingen samen met een andere meerderjarige persoon pleegde.
Van de ontucht met alle drie slachtoffers heeft verdachte beeldmateriaal vervaardigd. Ook heeft verdachte beeldmateriaal verspreid. Niet duidelijk is aan wie welk beeldmateriaal is verspreid en of dat beeldmateriaal vervolgens ook verder is verspreid, en daarmee is ook onduidelijk waar dat beeldmateriaal later nog kan opduiken. Die onzekerheid blijft voor de slachtoffers altijd bestaan. Al deze genoemde omstandigheden weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Ook heeft verdachte GHB en MDMA in zijn bezit gehad. Drugs hebben een ontwrichtend effect op de samenleving. Zo zijn drugs schadelijk voor de volksgezondheid en veroorzaakt het gebruik daarvan overlast en criminaliteit.
9.3.2.
De persoon van verdachte
9.3.2.1. Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 7 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte reeds in 2008 is veroordeeld tot een straf voor het plegen van ontucht (artikel 245 (oud) Sr). Deze eerdere veroordeling weegt voor de rechtbank strafverzwarend mee.
9.3.2.2. Is sprake van een stoornis en hoe was dat ten tijde van het ten laste gelegde?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of zij (1) kan vaststellen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, (2) of deze bestond ten tijde van het begaan van de feiten, (3) of de stoornis van invloed is geweest op het bewezen verklaarde en in dat kader in hoeverre de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Bij het beantwoorden van die vragen heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport van 16 juli 2024 van psychiater D.J. Vinkers, het aanvullend rapport van 5 november 2024, het rapport van 19 juni 2024 van psycholoog
M.L. Sikkens en het aanvullend rapport van 25 oktober 2024. De deskundigen hebben ter zitting de bevindingen en conclusies uit hun rapporten nader toegelicht. Uit de inhoud van de rapporten kan – kort gezegd – het volgende worden afgeleid.
De psycholoog komt niet tot de vaststelling van een stoornis en adviseert de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen aan verdachte. Er is sprake van een laag tot matig risico op nieuwe zedendelicten en de seksuele voorkeur ten aanzien van jongens dan wel mannen rond het grensgebied van volwassenheid vormt de voornaamste specifieke risicofactor. Het onderzoek biedt geen basis voor eventueel gedragsdeskundige interventies.
De psychiater komt in het eerste en het aanvullend rapport tot de vaststelling dat sprake is van een gemiddeld risico op recidive van een zedendelict. In het aanvullend rapport komt hij daarnaast tot de vaststelling dat sprake is van een ongespecificeerde parafiele stoornis, hetgeen leidt tot enige beperking van de keuzevrijheid van verdachte wat betreft zijn (seksuele) gedrag.
De psychiater benoemt dat er bij verdachte geen sprake is van een doorleefd en oprecht schuldgevoel. Hij bleef ook tijdens detentie contact zoeken met jonge jongens, terwijl hij wist of zou kunnen hebben geweten dat dit bekend zou worden. Verder is verdachte met name in relatievorming en seksualiteit behoorlijk onrijp en is hij behoorlijk impulsief en op zoek naar prikkels.
De psychiater adviseert om de (zeden)feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de rapporten van de psychiater en de door hem gestelde diagnose, en gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten, de langdurige periode waarin de feiten zijn gepleegd van 2016 tot en met 17 maart 2024 (één dag voor de aanhouding van verdachte), de eerdere veroordeling van verdachte én het feit dat verdachte ook tijdens zijn detentie veelvuldig contact bleef zoeken met minderjarige jongens, ziet de rechtbank voldoende grond om – met de psychiater – tot de vaststellingen te komen dat de kans op herhaling gemiddeld is en dat:
(1) bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde parafiele stoornis en dat
(2) ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten de stoornis bij verdachte aanwezig was.
(3) De rechtbank vindt het voorts aannemelijk dat de stoornis in enigerlei mate heeft doorgewerkt in de bewezen verklaarde feiten, zodat deze in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
9.3.3.
Op te leggen straf en maatregelen
9.3.3.1. Gevangenisstraf
Alles afwegende vindt de rechtbank het opleggen van een langdurige gevangenisstraf passend en nodig.
Bij het vaststellen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank enerzijds de ernst van de feiten meegewogen. De rechtbank heeft hierbij gekeken naar de oriëntatiepunten van de LOVS. De omstandigheden waaronder de ontucht met de 14-jarige [benadeelde partij 4] (feit 6) heeft plaatsgevonden gaf de rechtbank aanleiding om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten die gelden voor een verkrachting. Daar komt bij dat hiervan beeldmateriaal is gemaakt en dat deze kinderporno vervolgens aan een onbekend aantal personen is verspreid. Ook is er sprake van ontucht met twee andere minderjarige slachtoffers, [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Ook hiervan is beeldmateriaal gemaakt. Alle drie de slachtoffers zijn op dit kinderpornografisch materiaal herkenbaar in beeld gebracht. De LOVS hanteert voor het vervaardigen van kinderporno als uitgangspunt een gevangenisstraf van meerdere jaren.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de vaststelling dat de feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat ten aanzien van de feiten 2, 5 en 6 sprake is van enige mate van samenloop met feit 3. In die zin dat de ernst en strafwaardigheid van de feiten 2, 5 en 6 mede is ingegeven door het vervaardigen van kinderpornografisch beeldmateriaal van de slachtoffers met wie verdachte ontucht pleegde en dat hem dat ook wordt verweten in feit 3.
De rechtbank acht alles afwegende het opleggen van
een gevangenisstraf van zes jarenpassend en geboden.
9.3.3.2. Vrijheidsbeperkende maatregel, artikel 38v Sr
De rechtbank legt verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op. Het doel van deze maatregel is beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank legt de maatregel op omdat zij van oordeel is dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of dat hij zich op een andere manier belastend naar personen toe zal gedragen. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte ook tijdens zijn detentie contact bleef zoeken met minderjarige jongens. Het gevaar voor herhaling van een soortgelijk feit is volgens de deskundigen gemiddeld. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende een periode van 5 jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] .
De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Voor de vrijheidsbeperkende maatregel geldt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens bepaalde personen. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat dat het geval is. De rechtbank zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen.
9.3.3.3. Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, artikel 38z Sr (GVM)
De reclassering Inforsa heeft in het reclasseringsrapport van 7 februari 2025 geadviseerd om bij een veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf een GVM op te leggen, zodat na de gevangenisstraf gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden. Volgens de reclassering is, gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten en de verwachte behandelduur,
een langdurig toezichtop zijn plaats.
Ter beveiliging van de maatschappij acht de rechtbank oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking noodzakelijk, zodat na beëindiging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de mogelijkheid bestaat om aan verdachte binnen een dwangkader gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende voorwaarden op te leggen. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38z Sr, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan.
9.3.3.4. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging (tbs-maatregel)
De rechtbank zal verdachte
nietde tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen, zoals door de officier van justitie gevorderd. Op grond van het advies van de deskundigen kan niet gezegd worden dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een tbs-maatregel vereist. Om die reden is niet voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
De psychiater heeft gerapporteerd dat op dit moment geen indicatie wordt gezien voor het opleggen van de tbs-maatregel (met dwangverpleging of voorwaarden). Het risico op recidive is matig verhoogd en verwacht wordt dat met behandeling en toezicht door de reclassering, waarvoor verdachte gemotiveerd is, voldoende vermindering van het risico op recidive zal zijn.
De rechtbank volgt de psychiater hierin, in die zin dat aan verdachte naast een gevangenisstraf aan hem een GVM wordt opgelegd. Verdachte kan na afloop van de gevangenisstraf in het kader van die GVM in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering. De maatregel kan op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechtbank ten uitvoer gelegd worden voor de duur die nodig is en met de voor de verdachte benodigde voorwaarden (maatwerk). Indien nodig kan deze maatregel worden verlengd. Dit aanvullende kader biedt een ruimer forensisch vangnet richting resocialisatie dan de mogelijkheden binnen de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het vermindert daarmee in de toekomst mogelijk de kans op recidive.

10.Beslag

10.1.
Onder verdachte zijn (onder meer) de volgende voorwerpen in beslag genomen:
PL1300-2023176300-6477366, Randapparatuur (Harddisk), uit kluis,
PL1300-2023176300-6477375, computer, uit slaapkamer
PL1300-2023176300-6477381, server, uit dressoir (NAS Synology)
PL1300-2023176300-6477383, harddisk, uit witte kamerkast
PL1300-2023176300-6477387, fotocamera, woonkamer dressoir
PL1300-2023176300-6477391, telefoon paars,
PL1300-2023176300-6477392, harddisk, Slaapkamer nachtkast
PL1300-2023176300-6477395, gegevensdrager, slaapkamer
PL1300-2023176300-6477408, telefoon Samsung, witte kamerkast
PL1300-2023176300-6477417, iPhone
PL1300-2023176300-6477477, Kingston Micro Sd 128gb, witte kamerkast
PL1300-2023176300-6477303, Klein zakje met wit poeder op de salontafel
PL1300-2023176300-6477313, Klein zakje met wit poeder, lag op een keukenkastje’
PL1300-2023176300-6477316, Klein zakje op een keukenkastje aangetroffen
PL1300-2023176300-6477498, Kristalbrokjes, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477500, Roze poeder, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477501, Beige poeder, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477504, Witte wikkel, onbekende inhoud, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477507, 3 grote, 2 kleine flessen doorzichtig, oranje dop, kluis wkm
PL1300-2023176300-6478195, 1 fles, open in keukenkastje
PL1300-2023176300-6478198, 2 flacons met witte dop, in keukenkastje
10.2.
Onttrekking aan het verkeer
10.2.1.
Voorwerpen onder 1 tot en met 21
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwerpen genoemd onder 1 tot en met 11 verbeurd te verklaren en de voorwerpen onder 12 tot en met 21 te onttrekken aan het verkeer. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt ten aanzien van de voorwerpen onder 1 tot en met 11 tot een ander oordeel, met dien verstande dat deze voorwerpen, evenals de voorwerpen onder 12 tot en met 21, zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking tot, ofwel met behulp van, deze voorwerpen het feit onder 3 is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
10.2.2
Voorwerp: NAS Synology met goednummer 6477381
De raadsman heeft ten aanzien van de in beslag genomen server NAS Synology met goednummer 6477381 aangevoerd dat naast het daarop aangetroffen kinderpornografisch beeldmateriaal daarop ook persoonlijke data van verdachte staan opgeslagen, zoals foto’s van zijn overleden ouders. De raadsman heeft verzocht om de beschikking te krijgen over deze data.
De officier van justitie heeft ter zitting toegezegd dat zij zich daarvoor zal inspannen.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie zich er, zoveel mogelijk, voor in te spannen de persoonlijke data van verdachte op deze in beslag genomen gegevensdrager over te zetten naar een andere gegevensdrager. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling de gegevensdrager met goednummer 6477381 aan verdachte te retourneren, dit goed moet immers worden onttrokken aan het verkeer.
11. De vorderingen van de benadeelde partijen
11.1.
De vordering van [benadeelde partij 1] (feit 1)
11.1.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 67.003,14 aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit studievertraging en eigen risico zorgverzekering) en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is door de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot vergoeding van immateriële schade toegewezen kan worden. Ook het verzoek tot vergoeding van het eigen risico is toewijsbaar. Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de opgelopen studievertraging refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft verzocht de toegewezen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.1.3.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman de vordering betwist.
11.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van feit 1 wordt vrijgesproken. Aan verdachte is in dat kader geen straf of maatregel opgelegd en artikel 9a Sr is niet toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
11.2.
De vordering van [benadeelde partij 2] (feit 2)
11.2.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 485,10 aan proceskosten (bestaande uit reiskosten). Voorts is door de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering tot vergoeding van immateriële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
11.2.3.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] verzocht de gevorderde proceskosten af te wijzen. Reiskosten komen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [19] niet voor vergoeding in aanmerking.
De raadsman heeft verzocht de immateriële schade vast te stellen op € 5.000,-.
11.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
11.2.4.1. Juridisch kader, immateriële schade
In artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geregeld. Bij delicten waarbij geen sprake is van fysiek letsel, dient te worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Bij de beoordeling of hiervan sprake is geldt als criterium dat de benadeelde geestelijk letsel moet hebben opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of zich gekwetst voelen is niet genoeg. De Hoge Raad heeft bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Het strafbare feit vormt in dat geval een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht, namelijk lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Met andere woorden: de nadelige gevolgen voor de benadeelde liggen zo voor de hand, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. [20] Daarmee kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend en vervolgens vastgesteld ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn.
11.2.4.2. Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het in feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De rechtbank vindt dat hiervan sprake is omdat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering van [benadeelde partij 2] is ter zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid voor [benadeelde partij 2] op € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 24 september 2016.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
11.2.4.3. Proceskosten
De rechtbank wijst af het verzoek tot vergoeding van de gevorderde proceskosten. De opgevoerde proceskosten zien op de reiskosten van de benadeelde partij die gemaakt zijn ten behoeve van het bijwonen van de zittingsdagen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [21] komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon – dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) – wordt geprocedeerd. Nu de benadeelde partij werd bijgestaan door een advocaat, komen de gevorderde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking.
11.3.
De vordering van [benadeelde partij 3] (feit 5)
11.3.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 1.532,31 aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit reis- en parkeerkosten, kosten ondergoed en eigen risico zorgverzekering van 2024 en 2025 en toekomstig eigen risico voor 2026). Voorts bestaat de vordering voor
€ 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede proceskosten, te weten: € 176,32 (reeds gemaakte reiskosten) en
€ 173,16 (reiskosten voor inhoudelijke behandeling en uitspraak). Voorts is door de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 3] tot vergoeding van immateriële en materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
11.3.3.
Het standpunt van de raadsman
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] refereert de raadsman zich ten aanzien van reis- en parkeerkosten UMC, kosten ondergoed en eigen risico zorgverzekering van 2024 en 2025. De post toekomstige kosten voor het eigen risico voor 2026 dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De raadsman heeft verzocht de gevorderde proceskosten af te wijzen, nu de gevraagde vergoeding voor reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De raadsman heeft verzocht de immateriële schade vast te stellen op € 2.500,-.
11.3.4.
Het oordeel van de rechtbank
11.3.4.1. Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] door het in feit 5 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank vindt ook in de zaak van [benadeelde partij 3] (onder verwijzing naar het juridisch kader genoemd in rubriek 11.2.4.1) dat hij voor vergoeding van de immateriële schade in aanmerking komt, omdat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering van [benadeelde partij 3] is ter zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid voor [benadeelde partij 3] op € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 22 juni 2022.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
11.3.4.2. Materiële schade
De vordering tot vergoeding van materiële schade, ten aanzien van reis- en parkeerkosten UMC, kosten ondergoed en eigen risico zorgverzekering van 2024 en 2025, is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor dat deel, van in totaal € 1.147,31 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 22 juni 2022.
De post toekomstige kosten voor het eigen risico voor 2026 komt niet voor vergoeding in aanmerking en wordt om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
11.3.4.3. Schadevergoedingsmaatregel
In totaal wordt een bedrag van € 8.647,31 toegekend. In het belang van [benadeelde partij 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
11.3.4.4. Proceskosten
De rechtbank wijst af het verzoek tot vergoeding van de gevorderde proceskosten. De opgevoerde proceskosten zien op de reiskosten van de benadeelde partij die gemaakt zijn ten behoeve van het bijwonen van de zittingsdagen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [22] komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon – dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) – wordt geprocedeerd. Nu de benadeelde partij werd bijgestaan door een advocaat, komen de gevorderde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking.
11.4.
De vordering van [benadeelde partij 4] (feit 6)
11.4.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 17.750,- aan vergoeding van materiële schade en € 25.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is door de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van [benadeelde partij 4] tot vergoeding van immateriële schade en de gevraagde vergoeding voor de opgelopen studievertraging kan worden toegewezen.
11.4.3.
Het standpunt van de raadsman
De vordering tot vergoeding van materiële schade bestaande uit studievertraging dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft verzocht de immateriële schade vast te stellen op € 10.000,-.
11.4.4.
Het oordeel van de rechtbank
11.4.4.1. Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] door het in feit 6 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank vindt ook in de zaak van [benadeelde partij 4] (onder verwijzing naar het juridisch kader genoemd in rubriek 11.2.4.1) dat hij voor vergoeding van de immateriële schade in aanmerking komt, omdat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering van [benadeelde partij 4] is ter zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid voor [benadeelde partij 4] op € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 7 januari 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In het belang van [benadeelde partij 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
11.4.4.2. Materiële schade, studievertraging
De vordering tot vergoeding van de opgelopen studievertraging is door de benadeelde partij onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij in het schooljaar 2022/2023 is blijven zitten en dat hij het studiejaar 2023/2024 heeft gevolgd op een lager niveau. De bewezen verklaarde periode, van 7 januari 2024 tot en met 17 maart 2024, valt in het schooljaar 2023/2024. In dat jaar is de benadeelde partij afgestroomd naar een lager niveau. Uit ‘De letselschade Richtlijn Studievertraging’ van de Letselschade Raad volgt dat van studievertraging moet worden onderscheiden: ‘opleiding op een lager niveau’. Deze schadefactor valt onder verlies aan arbeidsvermogen. De benadeelde partij wordt om die reden niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38v, 38z, 47, 57, 240b (oud), 245 (oud), 247 (oud), 248 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 (primair en subsidiair) en 5 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
een afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding, van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden/vervaardigen/verwerven/in bezit hebben/zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, meermalen gepleegd, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt;
ten aanzien van feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5 subsidiair
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 6
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
en
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De straf en maatregelen
 Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jaren
op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met
  • [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
  • [benadeelde partij 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
 Legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Het beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
PL1300-2023176300-6477366, Randapparatuur (Harddisk), uit kluis
PL1300-2023176300-6477375, computer, uit slaapkamer
PL1300-2023176300-6477381, server, uit dressoir
PL1300-2023176300-6477383, harddisk, uit witte kamerkast
PL1300-2023176300-6477387, fotocamera, woonkamer dressoir
PL1300-2023176300-6477391, telefoon paars
PL1300-2023176300-6477392, harddisk, Slaapkamer nachtkast
PL1300-2023176300-6477395, gegevensdrager, slaapkamer
PL1300-2023176300-6477408, telefoon Samsung, witte kamerkast
PL1300-2023176300-6477417, iPhone
PL1300-2023176300-6477477, Kingston Micro Sd 128gb, witte kamerkast
PL1300-2023176300-6477303, Klein zakje met wit poeder op de salontafel
PL1300-2023176300-6477313, Klein zakje met wit poeder, lag op een keukenkastje
PL1300-2023176300-6477316, Klein zakje op een keukenkastje aangetroffen
PL1300-2023176300-6477498, Kristalbrokjes, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477500, Roze poeder, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477501, Beige poeder, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477504, Witte wikkel, onbekende inhoud, kluis woonkamer
PL1300-2023176300-6477507, 3 grote, 2 kleine flessen doorzichtig, oranje dop, kluis wkm
PL1300-2023176300-6478195, 1 fles, open in keukenkastje
PL1300-2023176300-6478198, 2 flacons met witte dop, in keukenkastje
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1)
Verklaart
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 2)
Immateriële schade
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 september 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij, met betrekking tot de gevorderde immateriële schade, voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Proceskosten
De rechtbank wijst de vordering van [benadeelde partij 2] tot vergoeding van proceskosten af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 september 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 110 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 5)
Materiele en immateriële schade
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.147,31 (zegge duizend honderdzevenenveertig euro en eenendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (zegge zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij, met betrekking tot de gevorderde materiële en immateriële schade, voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Proceskosten
De rechtbank wijst de vordering van [benadeelde partij 3] tot vergoeding van proceskosten af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 8.647,31 (zegge achtduizend zeshonderdzevenenveertig euro en eenendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 78 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 6)
Materiele en immateriële schade
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 januari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij, met betrekking tot de gevorderde materiële en immateriële schade, voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 januari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B. van Galen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2025.

Voetnoten

1.Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717.
2.HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118 en ECLI:NL:HR:2019:552.
3.HR 21 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:662
4.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Samsung harddisk (goednummer 6477366), Laptop Zephyrus (goednummer 6477375), NAS Synology (goednummer 6477381), Hitachi harddisk (goednummer 6477383), Samsung fotocamera (goednummer 6477387), Telefoon Samsung (goednummer 6477391), Lacie harddisk (goednummer 6477392), Verbatim USB stick (goednummer 6477395), Telefoon Samsung (goednummer 6477408), Apple iPhone (goednummer 6477417), Micro SD 128GB (goednummer 6477477).
6.Een proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal documentcode 19728820, p. 458-465.
7.Een proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch beeldmateriaal met documentcode 19254873, nummer 27, p. 300-305 en een proces-verbaal van bevindingen chats met documentcode 19429591, p. 323-328.
8.Een proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal documentcode 19728820, p. 458-467.
9.Een proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal documentcode 19728820, bijlage II collectiescan, p. 469.
10.Een proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal documentcode 19728820, bijlage II collectiescan, p. 469-470.
11.Een proces-verbaal correctie collectiescan met documentcode 19894366, nummer 96, pagina niet doorgenummerd en een proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, bijlage II collectiescan, p. 471.
12.Het proces-verbaal ter zitting van 2 juni 2025.
13.HR 20-12-2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1739.
14.Bijvoorbeeld: HR 12-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3124.
15.Een proces-verbaal aangetroffen beeldmateriaal met documentcode 19563245, nummer 68, p. 3 07-3 13 en een proces-verbaal beschrijving kinderpornografie [naam 2] , documentcode 19854956, p. 3 20-3 26.
16.Een proces-verbaal identiteit [benadeelde partij 4] , documentcode 19475515, nummer 44, p. 3 01-3 06.
17.Een proces-verbaal ter zitting van 2 juni 2025 en een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 maart 2024 met documentcode 19821492, p. 4 01 - 4 07.
18.Een proces-verbaal van bevindingen identificatie [naam 2] met documentcode 19699113, p. 3 01-3 09.
20.HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1955.