3.2Het hof heeft de vordering van de [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 3.281,55. Het arrest van het hof houdt over de vordering van de benadeelde partij onder meer in:
“Vordering van de [benadeelde]
De [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Deze vordering bedraagt, na aanpassing in eerste aanleg en nadere invulling in hoger beroep, € 13.000,40 en is opgebouwd uit de navolgende posten:
(...)
4. Toekomstige kosten ad € 762,04
(...)
Ten aanzien van de post toekomstige kosten
De post toekomstige kosten bedraagt in totaal € 154,44 (de Hoge Raad begrijpt: € 762,04) en is als volgt opgebouwd:
(...)
2. Reiskosten zitting ad € 73,20;
(...)
Van de gevorderde reiskosten voor de zitting in hoger beroep is (244 x € 0,28) € 68,32 voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande komt in totaal € 609,48 aan toekomstige schade, welke kosten inmiddels eind 2023 ook zijn gemaakt, als schade die rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal deze post dan ook tot dit bedrag toewijzen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.281,55 (bestaande uit € 138,15 aan ‘benzinekosten / reiskosten’, € 33,92 aan ‘eigen risico 2022’, € 609,48 aan ‘toekomstige kosten’ (die inmiddels eind 2023 ook zijn gemaakt), zijnde in totaal € 781,55 aan materiële schade, alsmede € 2.500,00 aan immateriële schade). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 3.281,55. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.”
3.3.1Het hof heeft ten onrechte een bedrag van € 68,32 als schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. Het gaat hier immers om reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep die de benadeelde partij heeft gemaakt, die niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar als proceskosten waarover de rechter op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing moet geven. (Vgl. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653.) Dit brengt mee dat deze kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voorziene schadevergoedingsmaatregel (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.7.2). 3.3.2Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.