ECLI:NL:HR:2018:1117

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
16/05591
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijke aanranding en bewijsminimum in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, de oom van de aangeefster, was beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van zijn nichtje, gepleegd op 26 mei 2014. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar tegen haar wil optilde en met zijn hand in haar broek ging. Het Hof had de verklaring van de aangeefster als bewijs gebruikt, maar de raadsman van de verdachte betoogde dat deze verklaring onbetrouwbaar was en dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen, aangezien het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mocht steunen volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, waaronder verklaringen van getuigen die de emotionele toestand van de aangeefster kort na het incident hadden waargenomen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van schending van het bewijsminimum en verwierp het beroep van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijkheid van bewijs in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen in de bewijsvoering.

Uitspraak

10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05591
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2016, nummer 21/001411-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 342, tweede lid, Sv de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige, te weten de aangeefster.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 mei 2014 in het arrondissement Midden-Nederland, door een feitelijkheid [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- zijn handen onder de broek en het ondergoed van [betrokkene 1] gebracht en
- vervolgens de schaamstreek van [betrokkene 1] betast/aangeraakt,
welke feitelijkheid hieruit bestond dat hij, verdachte, voornoemde ontuchtige handelingen op onverhoedse en snelle wijze heeft gepleegd."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juli 2014 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 1] (pag. 20-25):
(...) Zij deed aangifte en verklaarde het volgende over het (...) incident, dat plaats vond op de [a-straat 1] te Vianen op (...) 26 mei 2014 tussen 09.30 en 10.30 uur. (...) Rond negen uur ging mijn deurbel. (...) Ik ben toen gaan kijken bij de deur. Ik zag [verdachte] lopen aan het eind van de galerij. (...) Ik ben toen weer teruggegaan naar bed en ik appte mijn moeder wat [verdachte] kwam doen. Mijn moeder zei dat ze het niet wist. (...) Ik probeerde nog te slapen maar een halfuur later ging de bel weer. Ik trok snel mijn spijkerbroek aan (...). (...) Ik had ook ondergoed aan, een BH en een string.
Ik deed de deur open en [verdachte] stond daar en zei dat hij een gasfornuis had voor mij. Ik zei dat ik er al een had. Hij zei dat hij even wilde kijken of degene die hij had een betere was. Hij liep toen naar mijn keuken. (...) Hij zag een aquarium staan en vroeg wat ik daarmee ging doen. (...), ik zei dat hij dat wel mocht hebben. (...) Alle spullen zaten in een doos in de gang. In een kast bovenin. Ik moest echt op mijn tenen staan en met het puntje van mijn vingers kon ik bij de doos komen. (...) Op dat moment zei [verdachte] : 'Ik til je wel even op.' Ik zei tegen hem dat het niet nodig was omdat de doos al kwam. Toen tilde hij mij wel op. Hij had zijn handen net zo onder mijn ribbenkast, waardoor het zeer deed. (...) Ik zei gelijk 'Zet mij neer!' Hij gleed toen met twee handen zo bij mijn heupen naar binnen, in mijn broek. Ik stond dicht tegen hem aan met mijn gezicht tegen de kast. Met de achterkant van mijn lijf stond ik tegen hem aan. (...) Hij gleed met zijn vlakke handen in mijn broek en ook onder mijn string. Hij is doorgegleden tot het punt dat hij niet meer verder kon. Het punt waar je handen de draai moeten maken om naar binnen te komen. Eigenlijk het punt waar je onderin je onderbroek komt. (...) Ik trok zijn handen uit mijn broek. Ik zei tegen hem:'Donder op naar [betrokkene 2] of naar de Hoeren!' Waarop hij zei: ' [betrokkene 2] merkt of voelt er niks van. Ik wil jou ook wel een halve meier betalen.'. Ik zei dat hij normaal moest doen en dat ik er niet van gediend was. (...) Hij wreef met zijn handen naar beneden. Hij kietelde net onder mijn navel. Echt maar twee seconden, toen gleed hij verder naar beneden met de vlakke hand. (...) Ik kreeg een woedeaanval (...), daarna zakte ik door mijn knieën en begon ik te huilen. Ik ben naar het buurmeisje beneden gelopen, maar dat was niet thuis. (...) Ik ben toen naar [betrokkene 3] gegaan en die woont in de flat ernaast, in dezelfde flat als mijn vriend. Ik heb toen alles aan [betrokkene 3] verteld. Ik zei tegen haar dat mijn oom langs was geweest en zijn klauwen niet thuis kon houden. Ik zei tegen haar dat hij me had aangerand. (...) Ik heb toen mijn moeder gebeld op advies van [betrokkene 3] . Ik vroeg of mijn moeder naar [betrokkene 3] wilde komen. (...) Ik zei tegen mijn moeder dat hij zijn klauwen niet thuis had gehouden. (...), en ze zei dat ze eraan kwam. (...) Mijn moeder kwam. (...) Ik ben helemaal vergeten te vertellen dat hij wel tien keer heeft gezegd dat ik een lekker buikje heb. Vanaf het moment van optillen totdat hij wegging, heeft hij dat een aantal keren gezegd. (...)
2. Schriftelijk bescheid ex art. 344 eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering inhoudende een e-mailbericht d.d. 17 september 2014 van [betrokkene 4] aan [betrokkene 5] betreffende 'RE: aanvraag medische gegevens' (pag. 29):
"(...) Hierbij de rapportage van 27-5-2014, zoals u kunt lezen betreft een telefonisch contact.
" [betrokkene 1] appte dat er iets vreselijks gebeurd is en of ze gebeld kan worden en iemand kan langskomen. Haar gebeld, verteld dat ze is aangerand door broer van stiefvader, gisterochtend. Hij tilde haar op toen ze niet bij een kast kon komen, dat wilde ze niet. Toen hij haar neerzette, deed hij zijn hand in haar broek en bleef teksten houden over haar mooie buik en dat zijn vrouw niets hoefde te weten.(...)"
[betrokkene 4] , psychiater ACT jeugd.
(...)"
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 juli 2014 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 3] (pag. 31-34):
"(...) Zij belde bij mij aan. (...) Ze belde helemaal overstuur aan. Toen ze boven was zag ik dat ze aan het schokken en trillen was. Ik vroeg haar wat er was. Ze zei: 'Mijn oom heeft zijn klauwen niet thuis kunnen houden'. (...) Ze heeft toen op mijn advies haar moeder gebeld. (...) Ik probeerde haar in de tussentijd rustig te krijgen in afwachting van haar moeder. Ik vroeg haar wat er was. Ze zei dat haar oom kwam en dat die visjes kwam halen of zo. Ze moest dat pakken uit een kast, ze kon daar niet goed bij. Ze had zich vervolgens uitgerekt of is op een stoel gaan staan. In ieder geval had hij haar opgepakt en dat hij met zijn hand in haar broek was gegaan.
Ze maakt een beweging met haar hand naar haar kruis. Ze schrok daar natuurlijk van. Ze kan best pittig zijn, maar op dat moment verstijfde ze, ze was overrompeld. (...) We hebben gewacht op haar moeder. Ze heeft toen hetzelfde verteld aan haar moeder. Haar moeder schrok ervan, ik ook. (...) Het was rond een uur of 10 of 11. (...), maar het was wel in de ochtend. (...) Ze kwam trillend, schokkend, huilend, naar adem snakkend binnen. Ik schrok me kapot. Ik heb haar nog nooit zo gezien. (...) Een oom van haar heeft dit gedaan, volgens mij iets met [verdachte] (...)"
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 juli 2014 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 6] (pag. 35-40):
"(...) Ik was mijn haar aan het verven. Ik was in de badkamer. Mijn man zei je moet [betrokkene 1] bellen, nu. Ik heb het toen te horen gekregen. (...) Zoiets van je moet nu naar hier komen, ik moet je wat vertellen. Ik hoorde aan haar stem dat ze anders was. (...) Ze had me een appje gestuurd: 'Wat moet [verdachte] voor de deur, ik lig nog in bed'. (...) Ik was naar haar vriendin [betrokkene 3] gegaan. Ze huilde. Zij vertelde wat hij gedaan had. (...) Achter elkaar. Hij kwam voor spullen van het aquarium. Ik weet niet precies wat voor spullen. Het stond in de bovenkast, een ingebouwde kast. Hij hielp haar. Hij tilde haar op en toen is hij met zijn hand in haar broek gegaan. Ze heeft iets gezegd van: 'Wat zou [betrokkene 2] daar van vinden?'. (...) Hij zou gezegd hebben: 'Wat heb jij een lekkere kont, hier zou ik 50 euro voor over hebben gehad'. Zoiets. (...) Nadat ze mij het berichtje had gestuurd van dat hij voor de deur had gestaan, is hij nog terug gekomen. (...)"
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 oktober 2014 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [verdachte] (pag. 41-56):
"(...) Ik ben naar haar toe gegaan. (...) Ik heb haar opgepakt om iets uit de kast te pakken, (...). Ik heb haar om haar middel beetgepakt en opgebeurd. Met haar rug naar mij toe, op haar tenen om het uit de kast te pakken. Dus met haar borst tegen naar de kast toe. (...) Ze kon er niet bij. (...)"
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van - kort gezegd - feitelijke aanranding van de eerbaarheid ex artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het aan hem tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Primair heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van aangeefster [betrokkene 1] (hierna: aangeefster) dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze verklaring onbetrouwbaar is en in strijd met de waarheid is afgelegd. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit, gelet op het wettelijk bewijsminimum, inhoudende dat het bewijs niet louter kan worden gebaseerd op één enkele getuige(nverklaring). Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de voor een bewezenverklaring vereiste overtuiging ontbreekt.
Oordeel van het hof
Blijkens de stukken in het dossier is verdachte - de oom van aangeefster - op 26 mei 2014 op bezoek geweest bij aangeefster in haar woning te Vianen. Verdachte heeft dit niet betwist. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar tegen haar zin in net onder haar ribbenkast optilde, toen zij een doos wilde pakken die op een van de bovenste planken van een kast in de hal stond. Hoewel verdachte aangeefster weer neerzette nadat zij dit vroeg, gleed verdachte vervolgens met zijn handen vanaf haar heupen haar broek in tot het punt dat hij niet verder kon. Verdachte raakte haar eveneens onder haar string aan met zijn hand. Aangeefster heeft voorts verklaard dat verdachte zei dat hij er wel geld voor wilde betalen.
Nadat verdachte kort daarop de woning van aangeefster verliet, omstreeks 10.30 uur, is aangeefster direct naar de even verderop gelegen woning van een goede vriendin, te weten [betrokkene 3] , gegaan. [betrokkene 3] adviseerde aangeefster contact op te nemen met haar moeder, [betrokkene 6] . [betrokkene 3] en aangeefster hebben gewacht totdat de moeder van aangeefster arriveerde. Getuige [betrokkene 3] is op 16 juli 2014 door de politie gehoord en heeft verklaard dat aangeefster haar tussen 10.00 en 11.00 uur overstuur aanbelde en vertelde dat 'haar oom (het hof begrijpt: verdachte) zijn klauwen niet thuis kon houden'. Voorts heeft getuige [betrokkene 3] verklaard dat zij zag dat aangeefster schokte en trilde toen zij aangeefster zag kort na het incident.
Getuige [betrokkene 6] is op 29 juli 2014 door de politie gehoord en heeft verklaard dat zij via haar man hoorde dat aangeefster haar had gebeld en zij direct contact met aangeefster moest opnemen. Toen zij direct telefonisch contact opnam met aangeefster hoorde zij dat haar stem anders was. Zij is toen direct naar [betrokkene 3] gegaan. Aangeefster vertelde haar dat verdachte met zijn hand in haar broek was gegaan.
Voorts bevat het dossier een e-mail van [betrokkene 4] , psychiater ACT jeugd d.d. 17 september 2014 inhoudende dat aangeefster op 27 mei 2014 een bericht heeft achtergelaten dat er iets vreselijks was gebeurd met de vraag of er wellicht een hulpverlener bij haar langs kon komen. Op 27 mei 2014 is door [betrokkene 4] telefonisch contact opgenomen met aangeefster. Blijkens de e-mail in het dossier heeft aangeefster verklaard dat zij door de broer van haar stiefvader (het hof begrijpt: verdachte) is aangerand.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het aan verdachte tenlastegelegde feit en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen. Daarbij neemt het uitdrukkelijk in overweging dat de verklaring van aangeefster steun vindt in de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 6] . Deze getuigen hebben beiden, afzonderlijk van elkaar, zelf de emoties van aangeefster waargenomen en deze waarnemingen gedaan kort nadat het incident tussen verdachte en aangeefster had plaatsgevonden. De in eerste aanleg bij de rechtbank afgelegde verklaringen van de getuigen [betrokkene 7] en [betrokkene 8] maken, mede gezien die ondersteuning, het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster niet anders.
Het hof acht het dan ook onwaarschijnlijk dat aangeefster een verhaal heeft verzonnen teneinde verdachte publiekelijk vals te beschuldigen, te meer nu aangeefster ook contact heeft gezocht met externen buiten haar familie- en vriendenkring, te weten de bij haar betrokken hulpverlening."
2.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
2.4.
In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Het hof heeft naast die verklaring onder meer tot het bewijs gebezigd de verklaring van de verdachte dat hij naar de woning van de aangeefster is toegegaan en haar van achter heeft 'beetgepakt en opgebeurd' om iets uit de kast te pakken, de verklaring van [betrokkene 3] dat de aangeefster kort nadat het incident had plaatsgevonden overstuur bij haar woning aankwam, waarbij de aangeefster trilde, schokte, huilde en naar adem snakte, en de verklaring van [betrokkene 6] , die vervolgens ook in de woning van [betrokkene 3] aanwezig was en heeft waargenomen dat de aangeefster huilde en vertelde wat er gebeurd was. Anders dan in het middel wordt betoogd, is dus van schending van art. 342, tweede lid, Sv geen sprake.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in het bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2018.