ECLI:NL:RBAMS:2023:6880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
13/997042-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan criminele organisaties, witwassen en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan twee criminele organisaties, witwassen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen, waaronder 5.296 kilogram hennep en 4,6 gram heroïne, en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van meer dan één miljoen euro. De verdachte had een leidende rol binnen de criminele organisaties en maakte gebruik van dekmantelbedrijven en katvangers om zijn activiteiten te verbergen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en het feit dat hij eerder veroordeeld was voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook een benadeelde partij, [naam bank 1] N.V., schadeloos gesteld voor gemaakte kosten in verband met het onderzoek naar de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/997042-19 (Promis)
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd in [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 14 juli 2022 (pro forma), 11 oktober 2022 (pro forma), 20 december 2022 (pro forma), 9 maart 2023 (pro forma), 17 mei 2023 (pro forma), 1 augustus 2023 (pro forma), 28 augustus 2023 (inhoudelijke behandeling), 29 augustus 2023 (vervolg inhoudelijke behandeling) en 30 oktober 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. A.S. Bijleveld en M. P . Kok (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Splinter, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, - na wijziging op de zittingen van 8 april 2021 en 28 oktober 2021 - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 juli 2018 tot 29 september 2020 met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en anderen die tot oogmerk heeft de invoer, handel en het vervoeren van verdovende middelen op lijst I en lijst II van de Opiumwet, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrifte
(zaaksdossier 11);
Deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en anderen die tot oogmerk heeft de invoer, handel en het vervoeren van verdovende middelen op lijst I en lijst II van de Opiumwet, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrifte (
zaaksdossier 11);
Medeplegen van de invoer van 5.296 kilogram hennep op 26 oktober 2018 of het feitelijk leidinggeven aan rechtspersonen die tezamen en in vereniging met een ander of anderen genoemde hoeveelheid hennep hebben ingevoerd, subsidiair het medeplegen van medeplichtigheid aan dit transport (
zaaksdossier 6);
Medeplegen van de invoer van 10 gram heroïne in de periode van 2 augustus 2019 tot en met 5 augustus 2019 of het feitelijk leidinggeven aan rechtspersonen die tezamen en in vereniging met een ander of anderen de genoemde hoeveelheid heroïne hebben ingevoerd, subsidiair het medeplegen van medeplichtigheid aan dit transport (
zaaksdossier 8);
Medeplegen van (gewoonte- of schuld)witwassen in de periode van 1 maart 2017 tot en met 19 oktober 2019, of het feitelijk leidinggeven aan rechtspersonen die tezamen en in vereniging met een ander of anderen zich schuldig hebben gemaakt aan dat witwassen, van:
- 157.135,- euro, contant gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V.
- 340.071,94 euro, afkomstig van de verkoop van een appartementencomplex door [bedrijfsnaam 2] B.V.;
- 499.280,- euro, contant gestort op de rekening van [bedrijfsnaam 3] B.V.;
- 114.600,- euro, bestaande uit een lening voor de aankoop van [naam 1] ;
(
zaaksdossier 4).
De volledige (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 22 oktober 2018 heeft de [naam bank 1] -bank aangifte gedaan van witwassen. De [naam bank 1] had geconstateerd dat op vijf rekeningen in een korte periode veel contante stortingen werden verricht, waarna er betalingen naar buitenlandse bankrekeningen werden gedaan. Naar aanleiding van deze aangifte is de politie een onderzoek gestart. Hieruit is naar voren gekomen dat de bedrijven op wier rekeningen geld werd gestort, werden gebruikt voor transporten van verdovende middelen. De politie heeft bij haar onderzoek verdachte en zijn medeverdachten in beeld gekregen. Zij heeft gesprekken afgeluisterd, doorzoekingen verricht en onderzoek gedaan naar de diverse bedrijven.
In dit onderzoek, dat de naam ‘Coalcity’ heeft gekregen, zijn naast verdachte verschillende medeverdachten naar voren gekomen, waaronder [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) en de broer van verdachte, [medeverdachte 2] . Het Openbaar Ministerie beschuldigt verdachte en zijn medeverdachten ervan dat zij een criminele (drugs)organisatie vormden. Verdachte wordt verder verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen invoeren van verdovende middelen en het witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank Amsterdam heeft op 8 juli 2022 reeds vonnis gewezen in de zaken van een groot deel van de medeverdachten. [1]
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 - primair - ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de pleegperiode van feit 1 loopt tot 1 maart 2019.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het horen van drie getuigen dient te worden afgewezen, nu door de verdediging onvoldoende duidelijk is gemaakt waarom die getuigen in deze fase van het onderzoek zodanig relevant zijn voor enige door de rechtbank te nemen beslissing in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering dat zij dienen te worden gehoord.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de drugstransporten die ten laste zijn gelegd onder 3 en 4, is er geen bewijs in het dossier aanwezig dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de invoer van hennep of heroïne. Voorts kan verdachte op geen enkele wijze worden gelinkt aan de ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor de transporten. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelde medeplichtigheidshandelingen was bij verdachte geen sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Inzake feit 4 blijkt daarnaast uit de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de Opnames Vertrouwelijke Communicatie (hierna: OVC), dat niet verdachte, maar onder meer zijn broer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verantwoordelijk zijn geweest voor dit transport. Dat blijkt ook onder meer uit hun betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 4] . Daarbij dienen de verklaringen van [medeverdachte 4] te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze zodanig inconsistent zijn dat hieraan geen waarde kan worden gehecht. Indien de rechtbank meent dat de getuigenverklaring bij de rechter-commissaris van [medeverdachte 5] d.d. 15 december 2022 (waarin hij onder meer verklaart dat hij geen betalingen heeft verricht namens [bedrijfsnaam 4] en dat verdachte niet in verdovende middelen handelt) onbetrouwbaar is, heeft de raadsvrouw verzocht hem nader te ondervragen.
Een drugstest van twee pakketten - waaruit bleek dat zich daarin heroïne bevond – is onder de omstandigheden waaronder de 398 pakketten door de Britse autoriteiten zijn aangetroffen, onvoldoende representatief om te kunnen vaststellen dat daadwerkelijk sprake is geweest van een transport van 398 kilogram heroïne.
Inzake feit 5 heeft de raadsvrouw over de contante stortingen (eerste en derde gedachtestreepje) aangevoerd dat verdachte niet kan worden gekoppeld aan [bedrijfsnaam 3] B.V., [bedrijfsnaam 1] B.V. en - in relatie tot het ten laste gelegde – evenmin aan [bedrijfsnaam 2] B.V. Daarentegen kan [medeverdachte 4] wel worden gelinkt aan [bedrijfsnaam 1] , het was zijn bedrijf. Ook blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] contante stortingen hebben verricht op de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] . De plaatsen waar die stortingen steeds hebben plaatsgevonden komen overeen met stortingen op bankrekeningen van bv’s die te linken zijn aan de broer van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Daarnaast blijkt uit het dossier dat de bedragen van 340.000,- euro en 114.600,- euro (tweede en vierde gedachtestreepje) niet van enig misdrijf afkomstig zijn. De 340.000,- euro betreft winst van de verkoop van een appartementencomplex door [bedrijfsnaam 2] . Dat geld is dus niet van misdrijf afkomstig. Hoewel verdachte enige tijd betrokken is geweest bij [bedrijfsnaam 2] , is deze bv kennelijk zonder medeweten van verdachte misbruikt door zijn broer en [medeverdachte 1] . Indien de rechtbank neigt naar een veroordeling op dit punt, dan heeft de raadsvrouw verzocht [naam 2] hieromtrent te mogen bevragen. Het geldbedrag van 114.600,- euro betrof een lening om de liquiditeit van [bedrijfsnaam 5] B.V. te versterken. Dit geld is niet van misdrijf afkomstig.
Indien de rechtbank meent tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor het gewoontewitwassen als tenlastegelegd onder feit 5 eerste en tweede gedachtestreepje, verzoekt de raadsvrouw [naam 3] , de bestuurder van [bedrijfsnaam 2] B.V. te mogen bevragen over zijn betrokkenheid bij dit bedrijf, of [naam 3] katvanger was en over de betrokkenheid van verdachte bij [bedrijfsnaam 2] B.V.
Over feit 1 en feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, noch dat [medeverdachte 1] in het kader van het ten laste gelegde werkzaam is geweest voor verdachte.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Op 22 oktober 2018 heeft de [naam bank 1] aangifte gedaan van witwassen. Uit de aangifte bleek dat op vijf bankrekeningen van verschillende ondernemingen ( [bedrijfsnaam 6] B.V., [bedrijfsnaam 3] B.V., [bedrijfsnaam 7] B.V., [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V.) in een korte periode veel contante stortingen werden gedaan, waarna er grote overboekingen werden gedaan naar (onder meer) buitenlandse bankrekeningen. Daarbij werd steeds door hetzelfde zogenoemde ‘device-ID’ ingelogd op de accounts van die rekeningen. Een device-ID is een unieke code die de [naam bank 1] geeft aan een apparaat waarmee wordt ingelogd op de internetapplicatie ‘Mijn [naam bank 1] ’, waarmee klanten van de [naam bank 1] gebruik kunnen maken van internetbankieren. [3]
Voordat (verder) wordt ingegaan op de feiten, zal de rechtbank enige vaststellingen doen over een vijftal ondernemingen waarbij verdachte in de ten laste gelegde periode zonder meer direct betrokken was, de telefoon die aan hem kan worden gekoppeld en de bijnamen van de verschillende verdachten in het onderzoek Coalcity.
Ondernemingen
In de ten laste gelegde periode kunnen er (in ieder geval) vijf ondernemingen direct aan verdachte worden gekoppeld, te weten: [onderneming 1] , [onderneming 2] , [onderneming 3] , [onderneming 4] en [onderneming 5] .
[onderneming 1] is opgericht op 9 januari 2015 en gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Verdachte was vanaf de oprichting bestuurder en tot 29 juni 2016 enig aandeelhouder. Het Mauritiaanse bedrijf ‘ [bedrijfsnaam 8] .’ was vanaf 29 juni 2016 enig aandeelhouder. Op 26 maart 2019 is [onderneming 1] verplicht geschrapt uit het register en zijn de bezittingen en rechten toegevallen aan het Verenigd Koninkrijk. Overigens blijkt uit het dossier dat [onderneming 1] (nog steeds) staat geregistreerd als eigenaar van het woonhuis van verdachte. [4] Verdachte heeft op de inhoudelijke zitting verklaard dat [onderneming 1] inderdaad zijn bedrijf is en dat hij de aandelen via een trustovereenkomst heeft ondergebracht bij [bedrijfsnaam 8] , een trustkantoor op Mauritius. [5]
[bedrijfsnaam 8] , vanaf eind juni 2016 enig aandeelhouder van [onderneming 1] , is opgericht op 15 juli 2010. Uit het dossier blijkt niet wie de aandeelhouders en bestuurders zijn van [bedrijfsnaam 8] . [6]
[onderneming 5] is opgericht op 29 juni 2016 en eveneens gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Verdachte was vanaf de oprichting bestuurder. De enig aandeelhouder was [bedrijfsnaam 8] . Ook [onderneming 5] is op 26 maart 2019 verplicht geschrapt uit het register, waarna de bezittingen en rechten zijn toegevallen aan het Verenigd Koninkrijk. [7] Verdachte heeft in het verhoor bij de politie op 15 december 2020 verklaard dat hij bestuurder en directeur was van [onderneming 5] . [8] Verdachte heeft op de inhoudelijke zitting verklaard dat hij de aandelen van [onderneming 5] via een trustovereenkomst heeft ondergebracht bij het trustkantoor [bedrijfsnaam 8] op Mauritius. [9]
[onderneming 5] heeft op zijn beurt 70% van de aandelen van de onderneming [onderneming 3] . De overige 30% van de aandelen in [onderneming 3] zijn in handen van [onderneming 6] , welke onderneming eveneens is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. [10] De directeur en aandeelhouder van [onderneming 6] is [onderneming 7] . [onderneming 3] is eigenaar van de [naam club] in Griekenland. [11]
[onderneming 5] hield ook 90% van de aandelen van [bedrijfsnaam 9] . De overige 10% was in handen van hiervoor genoemde [onderneming 6] . [12] Verdachte heeft in het verhoor bij de politie op 15 december 2020 verklaard dat hij geen bestuurder is van [bedrijfsnaam 9] , maar dat hij daarin een partner heeft zitten genaamd [naam 2] . Zij hebben samen de leiding over [bedrijfsnaam 9] , maar [onderneming 6] is tekenbevoegd. [13]
[onderneming 5] is opgericht op 13 juli 2016 met verdachte als bestuurder en [bedrijfsnaam 8] als enig aandeelhouder. Ook [onderneming 5] is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. [14] Verdachte heeft in het verhoor bij de politie op 15 december 2020 verklaard dat hij bestuurder en directeur is van [onderneming 5] . [15] Op de inhoudelijke zitting heeft hij bevestigd dat hij ook van dit bedrijf de aandelen heeft ondergebracht bij [onderneming 8] . [16]
Telefoon met nummer eindigend op * [nummer 1]
Bij de doorzoeking op 29 september 2020 van de woning van verdachte aan [adres 1] is een telefoon (Apple iPhone X) met telefoonnummer * [nummer 1] aangetroffen met de gebruikersnaam (‘Apple-ID’) ‘ [initialen 1] ’ (voorletters van verdachte). [17] Uit onderzoek naar deze telefoon blijkt dat met deze telefoon onder meer gebruik wordt gemaakt van de communicatieapplicatie ‘ [naam 4] ’ met de gebruikersnaam ‘ [naam 5] ’. [18] Verdachte heeft op de inhoudelijke behandeling aangegeven dat het telefoonnummer * [nummer 1] aan hem toebehoort en hij dit gebruikt. [19]
Bijnamen
Verdachte heeft daarnaast op de inhoudelijke behandeling verklaard dat het klopt dat hij ‘ [naam 6] ’ of ‘ [naam 7] ’ wordt genoemd. [20] Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uit het dossier blijkt dat verdachte met [naam 8] ’ of ‘ [naam 9] ’ - een verbastering van zijn voornaam - wordt aangesproken.
Verdachte heeft over medeverdachten op de zitting aangegeven dat met ‘ [naam 10] ’ medeverdachte [medeverdachte 8] wordt bedoeld, ‘ [naam 11] ’ wordt gebruikt als aanduiding voor [medeverdachte 5] , ‘ [naam 12] ’ de bijnaam is van [medeverdachte 1] , ‘ [naam 13] ’ de naam is die wel eens wordt gebruikt voor medeverdachte [medeverdachte 9] en ‘ [naam 14] ’ de naam is die wordt gebruikt voor [medeverdachte 6] . [21]
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de minderjarige zoon van verdachte, [naam 15] , werd aangeduid met ‘ [naam 16] ’, een verbastering van zijn naam. Ook blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 2] , ‘ [naam 17] ’ wordt genoemd.
De rechtbank zal in het vervolg van dit vonnis de diverse telefoonnummers en bankrekeningnummers duiden door de laatste vier cijfers daarvan weer te geven.
4.4.2.
Medeplegen van de invoer van verdovende middelen
Verdachte wordt onder 3 en 4 telkens primair beschuldigd van het medeplegen van de invoer van verdovende middelen, te weten hennep (feit 3) en heroïne (feit 4).
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór het strafbare feit zijn geleverd. [22] Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet, in verbinding met artikel 1, vierde lid van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen. [23]
De Hoge Raad legt als het gaat om het medeplegen van de (verlengde) invoer van verdovende middelen het accent sterk op de feitelijke bijdrage van de verdachte en de hiervoor genoemde beoordelingsfactoren. [24]
Uit het dossier volgt dat verdachte bij geen van de transporten fysiek betrokken is geweest in die zin dat hij zelf verdovende middelen heeft ingevoerd. Beoordeeld moet daarom worden of verdachte op een andere wijze een rol heeft gespeeld en zo ja, hoe die rol moet worden gekwalificeerd.
4.4.2.1. Feit 3: 5.296 kg hennep (zaaksdossier 6)
Verdachte wordt onder 3 primair, kort samengevat, ervan beschuldigd dat hij op 26 oktober 2018, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (via de Westerschelde) ongeveer 5.296 kilogram hennep binnen het grondgebied van België en (vervolgens) Nederland heeft gebracht.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 september 2018 wordt in de haven van [plaatsnaam 1] (Thailand) een zeecontainer [nummer 2] met 20 pallets met “cocopeat blocks” (kokosvezel blokken) op containerschip [naam schip 1] geladen. De bestemming is Antwerpen. [25]
Op de [naam 18] (zeevrachtbrief) die bij de container behoort, staan de gegevens van de consigne (ontvanger) vermeld: [bedrijfsnaam 7] B.V., [adres 2] . Als contactpersoon staat [naam 19] vermeld en het telefoonnummer eindigend op * [nummer 3] . [26]
De verscheping van de container wordt verzorgd door containerrederij [naam 20] . In de administratie van [naam 20] is de verscheping van deze container bekend onder shipmentnummer [nummer 4] met daaraan gekoppeld de “Bill of Lading (B/ L )” met het nummer [nummer 5] . Het referentienummer van de vervoerder is [nummer 4] . [27]
Op 25 oktober 2018 om 10.56 uur stort [medeverdachte 1] bij het [naam bank 1] -filiaal aan [adres 3] 4.550,- euro op rekening * [nummer 6] van [bedrijfsnaam 3] B.V. [medeverdachte 3] stort ook op die dag om 13.26 uur 6.000,- euro op dezelfde rekening. [28]
Diezelfde dag wordt vanaf bankrekening * [nummer 6] van [bedrijfsnaam 3] een spoedbetaling van 1.732,81 euro aan [naam 20] verricht. Bij de betaling wordt onder meer vermeld: [naam 20] , invoice [nummer 7] , customer: [nummer 8] . In de administratie van [naam 20] is het klantnummer [nummer 8] aan [bedrijfsnaam 7] toegekend. De spoedbetaling heeft betrekking op shipment [nummer 4] – B/ L no. [nummer 5] . [29]
Om 12.59 uur wordt namens [bedrijfsnaam 7] ( [mailadres] ) een e-mail gestuurd naar [naam 20] met in de onderwerpregel de vermelding: “Payment [nummer 7] [nummer 9] [nummer 5] ”. Onder de e-mail staat [naam 19] en het telefoonnummer * [nummer 3] . In de e-mail staat dat de spoedbetaling als bijlage aan de e-mail is toegevoegd. [30]
Op 26 oktober 2018 arriveert de container, geladen met 20 pallets met “cocopeat blocks”, in de haven van Antwerpen. De douane stelt vast dat in 12 van de 20 pallets in totaal ongeveer 5.296 kilogram marihuana aanwezig is. Nadat de verdovende middelen door de Belgische Douane uit de container zijn gehaald, is de container terug op de kaai gezet en vrijgegeven, waarna deze door [medeverdachte 4] is opgehaald. [31]
Op 31 oktober 2018 wordt namens [bedrijfsnaam 7] een e-mail naar [naam 20] gestuurd. Onder deze e-mail staat de naam [naam 19] . Er wordt meegedeeld dat de container [nummer 2] die dag is opgehaald, ingeklaard en gelost, dat er 14 pallets ontbreken en dat de zegel niet klopt zoals op de BL staat vermeld en er een gele zegel met het nummer: [nummer 10] op zit. [32]
Op 17 april 2019 verstrekken de Belgische autoriteiten monsters van de marihuana aan de Nederlandse autoriteiten. [33] Op 25 juni 2019 heeft de politie met indicatieve testen een onderzoek naar de monsters ingesteld. Het resultaat hield in dat er een indicatie was dat het om THC ging, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet. [34] Het Nederlands Forensisch Instituut heeft ook onderzoek naar de monsters gedaan en is tot de conclusie gekomen dat de monsters hennep zijn. [35]
[bedrijfsnaam 7] B.V.
De container met verdovende middelen was bestemd voor [bedrijfsnaam 7] B.V. Deze bv is op 11 april 2018 opgericht. Enig aandeelhouder/bestuurder is [naam 19] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 2] ( [land van herkomst 1] ). [36] [naam 19] heeft verklaard dat hij een studieschuld had en dat hij door [naam 21] was benaderd om samen [bedrijfsnaam 7] op te zetten, hij een bankrekening heeft geopend maar verder niets met het bedrijf heeft gedaan en de bankgegevens aan [naam 21] heeft overgedragen. Hij heeft ten slotte verklaard dat hij een katvanger was. [37] In de telefoon die in Griekenland in beslag is genomen onder [naam 21] met telefoonnummer * [nummer 11] zijn onder meer WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen de gebruiker ‘ [naam 21] ’ en het telefoonnummer * [nummer 12] , dat gebruik maakt van de WhatsApp-naam ‘ [naam 22] ’. [38] Gelet op het voorgaande, het gegeven dat de voornaam van [naam 19] ‘ [voornaam 1] ’ is en de inhoud van de gesprekken, gaat de rechtbank ervan uit dat deze telefoonnummers respectievelijk aan [naam 21] en [naam 19] toebehoren. De verklaring van [naam 19] wordt ondersteund door de gesprekken die in de telefoon van [naam 21] zijn aangetroffen. Hieruit komt naar voren dat [naam 19] tegen betaling van 500,- euro (op papier) bestuurder van [bedrijfsnaam 7] is geworden en [naam 19] zich realiseerde dat hij slechts op papier bestuurder was. [39]
[bedrijfsnaam 3] B.V.
[bedrijfsnaam 3] B.V. is opgericht op 21 maart 2017. Zij is met ingang van 24 januari 2019 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Vanaf 18 juli 2017 was als enig aandeelhouder/bestuurder geregistreerd [naam 23] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 3] ( [land van herkomst 2] ). Er zijn van [naam 23] in de Basisregistratie Personen per 26 juni 2016 geen adresgegevens geregistreerd. [40] De [naam bank 1] heeft aan [bedrijfsnaam 3] rekening * [nummer 6] toegekend, waaraan voor het ontvangen van sms-TAN-codes telefoonnummer * [nummer 13] is gekoppeld. Op de website [naam 24] staat hetzelfde nummer als contacttelefoonnummer vermeld. [41]
Naar aanleiding van de aangifte van de [naam bank 1] is onderzoek gedaan naar (de gebruiker van) telefoonnummer * [nummer 13] . Op 1 november 2018 is een machtiging verleend tot het opnemen van telecommunicatie. Op 10 november 2018 wordt de gebruiker van dit telefoonnummer gebeld door de [naam bank 1] . De gebruiker krijgt een volgnummer en een TAN-code te horen. Hij zegt tijdens dit gesprek (op de achtergrond): ‘Kijk je uit... [naam 25] ... [naam 25] ...hey!’. [medeverdachte 1] heeft een dochtertje genaamd [naam 25] en woonde destijds samen met zijn gezin op het adres [adres 4] . Uit onderzoek is naar voren gekomen dat [naam mast] de aangestraalde mast van het telefoonnummer is. Deze paallocatie is pal naast het woonadres van [medeverdachte 1] en geeft dus dekking aan dit adres. [42] De rechtbank is daarom van oordeel dat het telefoonnummer * [nummer 13] destijds in gebruik was bij [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] belde met dit telefoonnummer in de periode van 24 december 2018 tot en met 2 januari 2019 namens [bedrijfsnaam 3] naar derden, waarbij hij zich voorstelde met valse namen, waaronder [naam 21] en [naam 21] . [43]
Uit het dossier blijkt daarnaast dat [medeverdachte 1] in de periode van 18 juni 2018 tot en 24 januari 2019 een totaalbedrag van 262.280,- contant heeft gestort op bankrekening * [nummer 6] van [bedrijfsnaam 3] . [44]
Op de dag van de spoedbetaling, 25 oktober 2018, wordt van 08.31 uur tot en met 14.24 uur zes keer ingelogd op Mijn [naam bank 1] en de zakelijke rekening van [bedrijfsnaam 3] . Telefoonnummer * [nummer 13] is in dat tijdsbestek één keer gebeld door het [naam bank 1] -nummer * [nummer 14] , dat in gebruik is bij de [naam bank 1] om geautomatiseerd volgnummers en TAN-codes voor betalingen te beluisteren. Voorts kwamen vijf sms-berichten van servicenummer [nummer 15] en vijf sms-berichten van nummer * [nummer 16] (een sms-centrale) binnen. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] (* [nummer 13] ) straalde tijdens die activiteiten zendmasten aan op de locaties [mastlocatie 1] en [mastlocatie 2] in [plaatsnaam 2] . Het in die tijd door [medeverdachte 1] gebruikte kantorenpand aan [adres 5] valt binnen het zendbereik van beide zendmasten. [45]
Dekmantelbedrijven
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 3] zogenoemde dekmantelbedrijven zijn en hun bestuurders katvangers. De bv’s zijn gebruikt bij het ten laste gelegde transport. De container met verdovende middelen was immers bestemd voor [bedrijfsnaam 7] en de spoedbetaling is gedaan door [bedrijfsnaam 3] . In ieder geval [medeverdachte 1] had vergaande feitelijke zeggenschap over [bedrijfsnaam 3] .
De vraag is of ook verdachte betrokkenheid bij voornoemde bv’s (en het drugstransport) heeft gehad.
Betrokkenheid verdachte bij [bedrijfsnaam 7]
In de telefoon die in Griekenland in beslag is genomen onder [naam 21] zijn onder meer WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen [naam 21] en het telefoonnummer van verdachte. [46] Uit deze gesprekken leidt de rechtbank af dat de oprichting van [bedrijfsnaam 7] door [naam 19] is gebeurd met tussenkomst van [naam 21] , maar - via [medeverdachte 1] - in opdracht van verdachte. [naam 19] is daarbij ingezet als katvanger.
In de eerste plaats slaat de rechtbank daarbij acht op het volgende. Op 18 maart 2018 bericht [naam 21] aan verdachte dat hij iemand heeft voor ‘ [naam 12] ’ (de bijnaam van [medeverdachte 1] ), een ‘normale gozer met studieschuld’. Uit hetgeen eerder is weergegeven, in het bijzonder ook het verhoor van [naam 19] , volgt dat dit gaat over [naam 19] . Verdachte reageert daarop met ‘top’. [47]
Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-berichten dat [naam 21] werkzaam was voor verdachte. Zo vraagt [naam 21] regelmatig aan verdachte of ze kunnen afspreken en of hij geld kan krijgen. Op 8 maart 2018 laat [naam 21] aan verdachte weten: ‘heb alleen nog €30 in me zak zitten dus als je iets zou kunnen regelen zou fijn zijn’. Ook vraagt [naam 21] zowel op 12, als op 14 maart 2018 of hij ergens naartoe moet komen en voegt hij daar op 12 maart 2018 aan toe of hij misschien een voorschot kan krijgen. Voorts vraagt [naam 21] aan verdachte op 13 maart 2018 of het misschien een idee is als hij in de tussentijd een parttime horeca baantje zoekt en vraagt [naam 21] op 16 maart 2018 of verdachte hem vandaag nog nodig heeft. Verdachte reageert daarop door te zeggen dat hij zijn ding gewoon moet gaan doen en hij hem bericht als er wat is, dat hij dan zijn kant uit komt. [naam 21] reageert daarop dat hij ook ‘die [naam 10] of [naam 11] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 8] of [medeverdachte 5] ) kan langs sturen. Op 20 maart 2018 stuurt verdachte aan [naam 21] ‘je gaat [naam 26] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) zo zien’, waarop [naam 21] vraagt of hij cash bij zich heeft. Uit de chatberichten leidt de rechtbank af dat [naam 21] zich in [plaatsnaam 2] bevindt (bijvoorbeeld op 6 maart 2018 in [gebied 1] , en op 16 maart 2018 in [gebied 2] ). [48]
[naam 21] heeft als getuige bij de rechter-commissaris op 13 januari 2023 verklaard dat hij verdachte kende uit de horeca. Verdachte zou hem een baan hebben aangeboden, in Griekenland in een strandtent, waar hij vanaf maart 2018 voor hem zou hebben gewerkt. De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven gesprekken af dat [naam 21] ook in maart 2018 in Nederland al voor verdachte werkzaamheden verrichtte. [naam 21] heeft verder verklaard dat hij het met [verdachte] niet heeft gehad over het ‘op mijn naam zetten van bedrijven’. Hij verklaarde: ‘Het was meer met [naam 12] dat ik dat besprak. Dat was [naam 12] zijn afdeling’. [49] Dit past bij het chatbericht van [naam 21] aan verdachte dat hij iemand had voor ‘ [naam 12] ’ ( [medeverdachte 1] ). Zoals hiervoor is vastgesteld heeft [naam 19] immers vervolgens, met tussenkomst van [naam 21] , [bedrijfsnaam 7] op zijn naam gezet en een bankrekening geopend.
Uit de WhatsApp-gesprekken tussen [naam 21] en verdachte volgt verder dat verdachte [medeverdachte 1] kennelijk instructies kon geven. Zo stuurt [naam 21] verdachte op 21 februari 2018: ‘Laat [naam 12] anders alleen ff dat screenshot doorsturen dan bel ik alvast’. [50] Ook uit andere bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] in ieder geval van december 2017 tot maart 2019 voor verdachte werkzaam is geweest. De rechtbank slaat daarbij onder meer acht op de vertrouwelijke communicatie die door de politie is opgenomen (OVC) in het kantoor aan [adres 6] . [naam 27] , leegstandbeheerder, heeft laten weten dat [medeverdachte 1] (in ieder geval samen met de broer van verdachte, [medeverdachte 2] ) dit kantoorpand in gebruik heeft gehad van september 2019 tot 29 september 2020. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] onder meer in mei 2019 tot september 2019 gebruik gemaakt van het pand aan [adres 7] . [51] In deze kantoren is vertrouwelijke communicatie opgenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gesprekken die daar zijn gevoerd en opgenomen vanwege onder meer de stemherkenning kunnen worden toegeschreven aan de gespreksdeelnemers die in de transscripties worden genoemd.
Op 19 maart 2020 zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) in de ruimte op [adres 6] . Zij hebben het dan over [naam 6] (de bijnaam van verdachte).
[medeverdachte 1] : Ja, maar hoe is het met [naam 6] ?
(…)
[medeverdachte 4] : [naam 6] ? Geen idee. Ik heb hem geloof ik al in geen vijf weken gezien of gehoord?
[medeverdachte 1] : Nee, maar als ie je niet nodig heb of wat dan ook.
(…)
[medeverdachte 1] : Maar ja, hoe heet dat eh, is natuurlijk eh allemaal een beetje kut gegaan en de reden natuurlijk ook dat ik eh weg ben gegaan eh is natuurlijk ook omdat er niet betaald werd en eh ik was er gewoon een beetje klaar mee. (…) Nou, gezegd eh, de mazzel en eh, dan weet natuurlijk wat het probleem is om wat dinge, andere dinge op te zette eh ook met eh, ehm [naam 17] samen? Maar ja, dan zijn we een jaar verder en eh we hebben een en ander echt al opgezet en draaiende. (…) We zijn natuurlijk eh, zijn lekker bezig, maar we hebben altijd eh, eh een goeie ouwe bekende hadden we nodig die toch iets beter eh weet hoe het reilt en zeilt eh. (…) In de havens. [52]
De rechtbank concludeert hieruit dat [medeverdachte 1] in elk geval tot één jaar vóór 19 maart 2020 - dus in elk geval tot maart 2019 - voor verdachte werkzaam was. Op enig moment hebben [medeverdachte 1] en ‘ [naam 17] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] , de broer van verdachte) de samenwerking zonder verdachte voortgezet.
Dit vindt ook bevestiging in een telefoongesprek gevoerd door [naam 28] , de echtgenote van [medeverdachte 1] , die kan worden gekoppeld aan telefoonnummer * [nummer 17] . Zoals blijkt uit de politiesystemen, maakte [medeverdachte 1] op dat moment gebruik van telefoonnummer * [nummer 18] . Zowel [naam 28] , als [medeverdachte 1] hebben deze telefoonnummers in het verleden zelf opgegeven aan de politie. [53] De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat deze nummers toebehoren aan de desbetreffende personen.
Op 2 oktober 2019 maakt [naam 28] tegen [medeverdachte 1] over de telefoon immers een opmerking over ‘de tijd dat hij nog voor [naam 6] werkte’. [54]
Ook blijkt dit uit WhatsApp-chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte met telefoonnummer * [nummer 1] en de gebruiker van het telefoonnummer * [nummer 19] . Dit nummer staat in de telefoon van verdachte opgeslagen onder ‘ [naam 29] ’. Uit onderzoek van de politie op internet blijkt dat [naam 29] eigenaar is van ‘ [bedrijfsnaam 10] ’. [55]
Op 22 december 2017 heeft er een chatgesprek plaatsgevonden tussen verdachte ( [verdachte] ) en [naam 29] ( [naam 29] ).
[verdachte] : Goedemorgen. Zal ik die jongen van mij straks laten langsrijden met die double red? Gr [naam 9] .
[naam 29] : Yes sir. Merci.
[verdachte] : Je ziet die jongen van mij straks met die double red. [medeverdachte 1] heet hij. (…) Kan je het serie nr naar [medeverdachte 1] sturen. (…) Shared contact [medeverdachte 1] (tel nr. * [nummer 18] ). [56]
In dit gesprek noemt verdachte [medeverdachte 1] , waarvan hij het telefoonnummer stuurt waarvan hiervoor ook is vastgesteld dat [medeverdachte 1] dat nummer gebruikt, ‘die jongen van mij’. Ook dit wijst erop dat [medeverdachte 1] (in elk geval vanaf december 2017) voor verdachte werkzaam is geweest.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zijn reactie - ‘top’ - op het bericht van [naam 21] dat hij ‘iemand heeft gevonden voor [naam 12] ’, sarcastisch was bedoeld. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, nu uit het vervolg van het gesprek daarvan niets blijkt en zowel [naam 21] , als [medeverdachte 1] op dat betreffende moment voor hem werkzaam was. De terugkoppeling door [naam 21] aan verdachte past juist in het beeld dat verdachte uiteindelijk degene was die het geheel overzag.
De rechtbank begrijpt uit al het voorgaande dat [bedrijfsnaam 7] is opgericht door [naam 19] – met tussenkomst van [naam 21] en [medeverdachte 1] – in opdracht van verdachte. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijke zeggenschap had over [bedrijfsnaam 7] .
Betrokkenheid verdachte bij [bedrijfsnaam 3]
Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij [bedrijfsnaam 3] .
Hiervoor (onder
[bedrijfsnaam 3] B.V.en
[bedrijfsnaam 11]) is al vastgesteld dat [medeverdachte 1] vergaande feitelijke zeggenschap had over [bedrijfsnaam 3] . De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat [medeverdachte 1] in ieder geval in de periode tussen december 2017 en maart 2019 werkzaam was voor verdachte.
Verdere betrokkenheid van verdachte blijkt uit de omstandigheid dat op naam van [bedrijfsnaam 3] onder meer een Volkswagen Polo met kenteken [nummer 20] is gehuurd. De bestuurder van deze auto, [naam 30] , werd aangehouden op 7 maart 2019 en verklaarde toen dat de auto toebehoorde aan ene ‘ [naam 9] ’ die gebruik maakt van telefoonnummer * [nummer 1] . [57] Dit is het telefoonnummer van verdachte. In zijn politieverhoor verklaarde [naam 30] daarnaast dat hij het voertuig via een kennis had geleend van ‘ [verdachte] ’ (de rechtbank begrijpt: verdachte) die hem had verteld dat de auto van één van zijn bedrijven was. Verdachte had hem een aantal weken eerder gevraagd naar een mapje met pasjes, dat hij destijds niet kon vinden. Bij zijn aanhouding had hij echter gezien dat er een mapje in de deur aan de passagierszijde van de auto zat. [58] De politie heeft vastgesteld dat in een vak van de passagiersdeur inderdaad een mapje met pasjes lag, waarvan later bleek dat het ging om een rijbewijs en bankpas op naam van [medeverdachte 5] . Daarnaast werden in de auto twee getekende huurcontracten aangetroffen voor een woning aan [adres 8] . [59] Vanaf de rekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. is huur betaald voor deze woning. [60] Zoals hierna onder 4.4.3.3. en verder zal blijken, zijn zowel [medeverdachte 5] als [bedrijfsnaam 2] te koppelen aan verdachte.
Ook is er op 19 juli 2018 administratie aangetroffen in de woning aan [adres 9] van onder meer [bedrijfsnaam 7] B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V., [bedrijfsnaam 9] en [bedrijfsnaam 1] B.V. Ook werd er een lijstje aangetroffen met de website en het nummer bij de Kamer van Koophandel van enkele bedrijven, waarop de gegevens van [bedrijfsnaam 3] B.V. stonden vermeld. [61] Overigens werden er ook meerdere paspoortkopieën aangetroffen, waaronder een paspoortkopie van [naam 21] . [62] Een aantal van voornoemde bedrijven – waaronder [bedrijfsnaam 3] . en [bedrijfsnaam 7] – zijn dezelfde bedrijven waarvan de [naam bank 1] had vastgesteld dat was ingelogd met hetzelfde device-ID. [63] Zoals hierna in dit vonnis zal worden vastgesteld, kunnen deze bedrijven allemaal aan verdachte worden gekoppeld.
Daarnaast werd in de woning een computer in beslag genomen waarop een uittreksel van de Kamer van Koophandel inzake [bedrijfsnaam 2] is aangetroffen. [64]
De rechtbank gaat er niet vanuit dat verdachte woonachtig was in de woning aan [adres 9] , maar is van oordeel dat de woning wel anderszins aan hem te linken is.
In de betreffende woning woonde namelijk destijds [medeverdachte 8] . [medeverdachte 8] was de (buitenechtelijke) vriendin van verdachte. [65] Zij is in het onderzoek ‘Venijnboom’ op 11 juli 2022 door het Gerechtshof Den Haag onherroepelijk veroordeeld voor onder meer deelname aan een criminele organisatie in de periode van 11 april 2011 tot en met 16 december 2013 met verdachte. [66] Zij kennen elkaar dus tenminste al vanaf april 2011 en hebben eerder met elkaar strafbare feiten gepleegd. De rechtbank merkt overigens op dat [medeverdachte 8] , per vonnis (parketnummer 71/188609-22) van gelijke datum als het onderhavige, wordt veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrifte in nauwe en bewuste samenwerking met verdachte in september 2020.
Overigens was de huurder van de betreffende woning [bedrijfsnaam 9] , waarover verdachte (zoals hiervoor vermeld samen met een partner in Griekenland, namelijk [onderneming 6] ) de leiding had. De huur van de woning werd, namens huurder [bedrijfsnaam 9] , betaald door [bedrijfsnaam 2] (een eveneens aan verdachte te koppelen bedrijf, zie onder 4.4.3.3). [67]
Zoals onder meer onder 4.4.3.3. zal worden vastgesteld, worden daarnaast grote bedragen via [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 2] gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 9] .
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwegen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, tot begin 2019, en in ieder geval op de ten laste gelegde datum in oktober 2018, met medeverdachte [medeverdachte 1] , de feitelijke zeggenschap had over [bedrijfsnaam 3] .
Relatie tussen verdachte en [medeverdachte 4]
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, heeft [medeverdachte 4] de container opgehaald nadat de verdovende middelen door de Belgische douane uit de container waren gehaald. Uit het dossier blijkt dat (ook) [medeverdachte 4] al langere tijd werkzaam was voor verdachte en containers voor hem reed. De rechtbank slaat daarbij acht op hetgeen hierna bij feit 4 (zaaksdossier 08) zal worden besproken. Dit vindt bevestiging in het OVC gesprek van 19 maart 2020. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) op 19 maart 2020 in de ruimte op [adres 6] . Zij hebben het vervolgens over [bijnaam verdachte] (bijnaam van verdachte):
[medeverdachte 4] : Zo'n twee jaar geleden, zat [bijnaam verdachte] krap? Toen zegt ie tegen mij, joh, hoeveel heb jij nog thuis ligge? lk zeg, nou, 9 ruggen? (…) Hij zegt, kan ik, kan ik die lenen? lk zeg, ja, waarom niet. lk heb het. (…) Nou, dat is ook weg.
(…)
[medeverdachte 4] : Ja, dat is denk ik in januari een volle bak d'r uit gehaald? (…) Der heb ik er laatst nog eentje uitgehaald, ook een volle bak. (…) Daar heb ik niks op gekregen.
(…)
[medeverdachte 1] : wat heb je voor het laatst nog wat uitgehaald dan? Ook uit Antwerpen.
[medeverdachte 4] : Ja.
[medeverdachte 1] : Zonder problemen.
[medeverdachte 4] : Ja. Zonder scan, fysiek, of iets dergelijks. [68]
De dag daarvoor, op 18 maart 2020, is een gesprek opgenomen tussen [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [naam 31] ( [naam 31] ), waaruit de rechtbank afleidt dat ze voornemens zijn om [medeverdachte 4] als chauffeur te benaderen en zich afvragen of hij nog voor verdachte werkt:
[medeverdachte 1] : [bedrijfsnaam 12](bedrijf van [medeverdachte 4] , toevoeging rechtbank)
dat is het BV-tje waar ie mee heen heeft gewerkt, ook voorheen voor zichzelf maar eh, ja, we moete effe kijke hoe of wat. Kijk, als hij zegt, joh, ik werk niet meer voor die [naam 6][de rechtbank begrijpt: verdachte]
en dit en dat, is ie, wilt ie werke, ja of nee. Kijk, dan kome wij, op gegeven moment komen wij gewoon weer eh, eh komen wij in contact en beeld ook met hem, maar dat is alleen maar, ja, kijk, als hij, als hij raar of steeds de. Kijk, hij kan nu geld verdiene.
(…)
[medeverdachte 1] : Maar het gaat er effe om dat hij. Kijk, als hij in, in, in de ban zit nog, in de ring van die andere gast, dus eh, dus dat ie werkzaam is en dat ie dinge moet doen. Ja, dan kunnen we niet zoveel. Het is niet zo dat ie een hekel aan ons heeft of zo, maar het is gewoon even de vraag van eh, wat, wat is eh, eh, tot hoeverre is die eh in contact, wilt ie wel niet. Wilt ie niet.
[naam 31] : Nou.
[medeverdachte 1] : Dan zegt ie, nou, dan doen we het niet.
[naam 31] : Ik heb een half woord nodig. Is dat een gentlemen's agreement dat je elkaars chauffeurs niet bevraagt? Is het dat? [69]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 4] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank ziet in de daaraan ten grondslag gelegde argumenten in ieder geval geen aanleiding om de OVC-gesprekken waaraan hij heeft deelgenomen niet te gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven gesprekken vast dat [medeverdachte 4] voor verdachte containers (‘bakken’) reed en dat verdachte blijkbaar een schuld bij [medeverdachte 4] had.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte - mede via [medeverdachte 1] - de feitelijke zeggenschap had over de dekmantelbedrijven [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 3] . Deze bv’s zijn verantwoordelijk geweest voor het transport en de betaling van het transport van de 5.296 kilogram hennep. [medeverdachte 1] was ten tijde van het transport werkzaam voor verdachte en hield zich onder meer bezig met het regelen van katvangers, waarbij [naam 21] voor hem een katvanger voor [bedrijfsnaam 7] heeft geregeld. Uit de geleasede Volkswagen Polo en de verklaringen daarover van [naam 30] , de administratie die is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 8] en de aangifte van de [naam bank 1] over de gebruikte device ID’s, blijkt dat verdachte in verband kan worden gebracht met [bedrijfsnaam 3] . Het telefoonnummer van [bedrijfsnaam 3] kan worden gekoppeld aan [medeverdachte 1] en hij heeft grote bedragen contant geld op de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] gestort. Zoals onder meer onder 4.4.3.3. zal worden vastgesteld, worden grote bedragen onder meer via [bedrijfsnaam 3] gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 9] , een onderneming waarin verdachte via zijn bedrijf [onderneming 5] voor 90% eigenaar was. Daarnaast heeft [medeverdachte 4] , die in de desbetreffende periode eveneens werkzaam was voor verdachte, het transport gereden.
De rechtbank is van oordeel, alles in onderling verband en samenhang beschouwend, dat verdachte zich op 26 oktober 2018 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk invoeren (via de Westerschelde) van ongeveer 5.296 kilogram hennep. Verdachte heeft, onder meer tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] – die (niet onherroepelijk) voor dit transport is veroordeeld - en [medeverdachte 4] voor de totstandkoming van de invoer van de hennep in Nederland en België een belangrijke - al dan niet centrale - rol vervuld.
4.4.2.2. Feit 4: 4.6 gram heroïne (zaaksdossier 8)
Verdachte wordt onder 4 primair kort gezegd verweten dat hij in de periode van 2 tot en met 5 augustus 2019 te Antwerpen, op de Westerschelde en/of te Hoogvliet Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk (via de Westerschelde) heroïne binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op of omstreeks 23 juli 2019 vertrekt het zeeschip [naam schip 2] met hierop de zeecontainer [nummer 21] vanuit Pakistan via Felixstowe (Engeland) naar Antwerpen (België). Op de Bill of lading (hierna: BOL) staat vermeld dat het gaat om 201 dozen 100% katoenen handdoeken in verschillende afmetingen. [70]
De verscheping van de container wordt verzorgd door [naam 32] . Volgens de BOL is de lading, met tussenkomst van [naam 33] , bestemd voor [bedrijfsnaam 13] B.V., gevestigd te [adres 10] . [71]
In de periode van 23 juli tot en met 29 juli 2019 vindt e-mailverkeer plaats tussen [naam 33] en [bedrijfsnaam 13] . Op 29 juli 2019 (12.06 uur) wordt door [mailadres 2] een e-mail aan [naam 33] gestuurd waarin wordt gevraagd de BOL over te dragen aan [bedrijfsnaam 12] B.V. Het e-mailadres [mailadres 3] wordt in de cc vermeld. Als bijlage worden de benodigde (formele) documenten meegezonden. De e-mail is ‘ ondertekend’ met [naam 34] , [bedrijfsnaam 13] B.V, [adres 10] , telefoonnummer * [nummer 22] . [72]
Op 31 juli 2019 voldoet [bedrijfsnaam 4] B.V. de betaling aan [naam 33] en de Douane. [73]
Op 2 augustus 2019 controleren de Britse autoriteiten in de haven van Felixstowe op het vrachtschip [naam schip 2] de zeecontainer, voorzien van nummer [nummer 21] . Tussen de lading textiel wordt heroïne aangetroffen. [74] De heroïne wordt vervangen door een dummy-lading, [75] met uitzondering van een staal van 4,6 gram, heroïne. [76] De container wordt teruggeplaatst op het schip.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat ervan kan worden uitgegaan dat sprake is geweest van een oorspronkelijke lading van 398 kilogram heroïne. Uit het proces-verbaal van het onderzoek door de Britse autoriteiten, blijkt dat de verpakkingen met heroïne en bloem werden aangetroffen in dozen met daarin vier kleinere dozen. De dozen met heroïne waren voorzien van gele tape en de dozen met bloem van doorzichtige tape. [77] Er zijn 398 pakketten met gele tape aangetroffen. Zoals gebruikelijk bij een groot aantal pakketten met dezelfde verpakking, is slechts een beperkt aantal monsters genomen. Van die 398 pakketten zijn twee pakketten getest, waarbij bleek dat het ging om heroïne. [78] Nu alle 398 pakketten er hetzelfde uitzagen, gaat de rechtbank er – anders dan de raadsvrouw – van uit dat de steekproef van twee pakketten voldoende representatief is en in alle 398 pakketten, die op dezelfde wijze waren voorzien van gele tape, heroïne zat.
Op 5 augustus 2019 haalt [medeverdachte 4] de container op in de haven van Antwerpen en brengt deze dezelfde dag naar Rotterdam Hoogvliet. Hij rijdt in een vrachtwagen met oplegger op naam van [bedrijfsnaam 4] B.V. [79] Het trekkend voertuig, voorzien van kenteken [nummer 23] , rood van kleur, stond ook op naam van [bedrijfsnaam 4] B.V. [80]
[medeverdachte 4] rijdt de oplegger een loods aan [adres 11] binnen en vertrekt kort daarna met alleen de vrachtwagen met kenteken [nummer 23] . Ongeveer drie uur later arriveert [medeverdachte 4] weer met de vrachtwagen bij de loods en rijdt kort daarna met aangekoppelde oplegger, met daarop de container weer weg. [81] De container wordt op 5 augustus 2019 gelost op [adres 11] , waar ook de dummylading en staal heroïne werden aangetroffen. [82]
[bedrijfsnaam 13] B.V.
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijfsnaam 13] B.V op 31 augustus 2016 is opgericht. Enig aandeelhouder is [naam 35] , die op [geboortedatum 3] is overleden. [83] Uit onderzoek naar het bedrijf [bedrijfsnaam 13] is naar voren gekomen dat het bedrijf wegens dit overlijden al enkele weken niet actief was. De BOL, het daarop vermelde telefoonnummer * [nummer 24] en het e-mailadres [mailadres 2] werden niet herkend door [naam 36] , die de belangen behartigde van [naam 35] . [84]
[naam 37] heeft zich op 17 augustus 2020 gemeld bij de politie, omdat hij (naar eigen zeggen) werd bedreigd wegens de bemiddeling van de overname van [bedrijfsnaam 13] . [85] [naam 37] is op 8 september 2020 gehoord door de politie. Hij verklaarde dat hij had bemiddeld in de overname van ‘ [bedrijfsnaam 13] ’ (de rechtbank begrijpt: [bedrijfsnaam 13] ). Dit bedrijf was in handen van onder meer ‘ [naam 38] ’. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) wilde dit bedrijf overnemen. Verdachte had hiervoor ook een aanbetaling gedaan, maar uiteindelijk ging de overname niet door. [naam 37] werd vervolgens boos benaderd door [naam 38] , die had gehoord dat verdachte de gegevens van [bedrijfsnaam 13] evengoed had gebruikt om een container met een deklading dekbedden uit Pakistan te vervoeren. Verdachte had tegen hem gezegd dat ‘daar niks inzat’ en dat had hij ook zo doorgegeven aan [naam 38] . Later bleek dat niet waar te zijn. [naam 37] werd vervolgens bedreigd door [naam 38] , die vond dat hij en verdachte een boete moesten betalen omdat zij zonder toestemming de bv hadden gebruikt. [86]
Daarbij gaf [naam 37] bij de politie aan dat verdachte zich bezig hield met verdovende middelen en daarvoor niet alleen de bv’s regelde, maar ook ‘het transport, met uithalen, alles. Dat is echt zijn ding, zeg maar’. Ook verklaarde hij dat hij had begrepen dat verdachte een chauffeur had genaamd ‘ [naam 39] ’ die nog 90.000,- euro van hem kreeg. [87] Zoals hiervoor is gebleken en waarop hierna nader zal worden ingegaan, reed [medeverdachte 4] - bijnaam: [naam 39] ) [medeverdachte 4] voor verdachte als vrachtwagenchauffeur en moest verdachte hem nog een groot geldbedrag betalen. [88]
[naam 37] heeft vervolgens een jaar later, op 20 september 2021, op verzoek van de verdediging een nadere verklaring als getuige afgelegd bij de rechter-commissaris. [naam 37] heeft daarbij verklaard dat hetgeen hij destijds bij de politie heeft gezegd, ‘toen de waarheid’ was. Hij dacht dat verdachte de container met drugs had binnengetrokken, omdat dat tegen hem was gezegd en ze daarom van hem een ton en van verdachte vier ton wilden. Maar hij was ‘misschien iets te stellig’ geweest bij de politie. [naam 37] gaf aan dat hij nu meer informatie heeft en ‘destijds teveel [heeft] ingevuld’. Het zou toch [naam 38] zijn die achter het drugstransport zou zitten. Hij denkt dat het afpersen door [naam 38] een afleidingsmanoeuvre was om te verhullen dat die zelf betrokken was bij die drugs. [89]
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, kent de rechtbank geen waarde toe aan de verklaring die [naam 37] in september 2021 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. [naam 37] komt hiermee één jaar na zijn oorspronkelijke verklaring bij de politie en zou tot nadere inzichten zijn gekomen. De rechtbank weegt mee dat [naam 37] oorspronkelijk vrijwillig bij de politie een verklaring heeft afgelegd, waarin hij in brede context heeft verklaard over de rol van verdachte bij zowel [bedrijfsnaam 13] , als bij andere transporten. Dat [naam 37] zou zijn afgeperst door [naam 38] terwijl [naam 38] zelf achter het drugstransport zou zitten, komt de rechtbank erg onlogisch voor. De rechtbank slaat daarbij verder acht op de omstandigheid dat uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte blijkt dat het telefoonnummer van [naam 38] is aangetroffen in de contactenlijst en dat verdachte contact heeft gehad met [naam 37] . [90]
De rechtbank is, op basis van het voorgaande, van oordeel dat [bedrijfsnaam 13] een dekmantelbedrijf is (geworden) en dat verdachte de gegevens van dit bedrijf heeft gebruikt.
[bedrijfsnaam 4] B.V.
[bedrijfsnaam 4] B.V. is opgericht op 21 september 2018 met als aandeelhouder en bestuurder [naam 40] , geboren op [geboorteplaats 4] te [plaatsnaam 3] . [91] . De oprichtingskosten werden op 17 september 2018 betaald vanaf de bankrekening * [nummer 6] t.n.v. Handelmaatschappij [bedrijfsnaam 3] B.V. [92] Deze betaling werd verricht met een device-ID en de tan-codes voor deze bankrekening werden ontvangen op het mobiele-telefoonnummer * [nummer 13] . [93] Zoals hiervoor bij feit 3 is vastgesteld, kan dit telefoonnummer worden gekoppeld aan [bedrijfsnaam 3] B.V. en was dit nummer in gebruik bij [medeverdachte 1] .
[naam 40] heeft op 6 oktober 2020 verklaard dat ze [bedrijfsnaam 4] heeft opgericht op verzoek van verdachte en ze hem de bankpas heeft gegeven. Ze heeft zelf geen werkzaamheden voor het bedrijf verricht. Toen ze het bedrijf van haar naam af wilde hebben heeft ze verdachte gevraagd om dat voor haar te regelen. [94]
De verdediging heeft erop gewezen dat [naam 40] in een eerder verhoor (op 25 april 2019, in verband met het aantreffen van een hennepkwekerij) heeft verklaard dat zij [bedrijfsnaam 4] heeft opgericht voor [medeverdachte 4] (omdat hij vanwege bepaalde problemen het bedrijf niet op zijn naam kon zetten) en ook daadwerkelijk administratieve werkzaamheden heeft verricht.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van 6 oktober 2020 zoals hiervoor is weergegeven, nu deze verklaring door de hierna te bespreken bewijsmiddelen wordt ondersteund. De verklaring van 25 april 2019 vindt daarentegen geen enkele steun in het dossier en zal daarom door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten.
In de telefoon van verdachte zijn WhatsApp-chatgesprekken aangetroffen tussen verdachte en het telefoonnummer * [nummer 25] , dat staat opgeslagen in zijn telefoon als ‘ [naam 40] ’. [95] De rechtbank gaat ervan uit dat dit het telefoonnummer betreft van [naam 40] . Op 14 april 2020 stuurt [naam 40] ( [naam 40] ) naar verdachte ( [verdachte] ):
[naam 40] : Heb weer een mail gehad en wil dit gewoon nu oplossen. Ben er helemaal klaar mee!
[verdachte] : Ok begrijp ik schat.
[naam 40] : Wil je hem al zien?
[verdachte] : Ja stuur maar foto.
[naam 40] stuurt vervolgens twee afbeeldingen waaruit blijkt dat zij probeert een nieuwe betaalpas aan te vragen, maar de bank eerst meer informatie wenst over onder meer [bedrijfsnaam 4] . [96]
Vervolgens vindt op 16 april 2020 het volgende gesprek plaats tussen [naam 40] en verdachte.
[naam 40] : Kan je alvast de vragen beantwoorden. (…) Je moet ook zeggen dat iemand anders maar de eigenaar is. Die [naam 41] ogzo. (…) Wil hier niet meer tussen zitten.
[verdachte] : Ja is goed. Print ff alle afschriften even uit ook.
(…)
[naam 40] : ben er gewoon helemaal
[naam 40] : Klaar mee jij hebt altijd gezegt dat je me niet in problemen zou brengen gebeurd nu wel! [97]
De rechtbank begrijpt uit deze gesprekken dat [naam 40] aan verdachte duidelijk maakt dat zij klaar is met [bedrijfsnaam 4] , ze ‘er niet meer tussen wil zitten’, iemand anders maar als eigenaar van [bedrijfsnaam 4] moet worden opgevoerd en dat hij haar kennelijk in de problemen heeft gebracht met [bedrijfsnaam 4] ondanks zijn toezegging dat dat niet zou gebeuren. Verdachte zegt toe dat hij het gaat regelen.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, waren [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) op 19 maart 2020 in de ruimte op [adres 6] . Zij hebben het op enig moment over de rode trekker met kenteken [nummer 23] (op naam van [bedrijfsnaam 4] ), die door [medeverdachte 4] is gebruikt bij het transport van de heroïne.
[medeverdachte 4] : (…) Ik moest een bak deruit hale. Dus ik 's ochtends vroeg naar [naam 42] , hele spul stond buiten klaar. Dus ik kom aanrije, trekker weg. (…) Dus ik bel [bijnaam verdachte] op, ik zeg, joh, ik vind alles leuk, lief en aardig, maar m’n trekker is weg. (…) lk zeg, ja, dus eh, 't gaat vandaag niet door, Ah, ah, “kan niet en dit en dat”… Hup, nou dan hebben we eindelijk met [naam 43] eh. Hij zeg, waar zit je. lk zeg, nou ja, ik sta nu bijna in Den Haag. Kom naar [bedrijfsnaam 14] , moe je effe nieuwe trekker uitzoeken. Ja. Zo'n budget.
[medeverdachte 2] : Heh. Is toch allemaal tering (ngtv). Die rooie heb je toen gekocht?
[medeverdachte 4] : Ja.
(…)
[medeverdachte 1] : Maar wat heb je toen nou gedaan met die wagen, is die eh verkocht weer of zo. Heb je die.
[medeverdachte 4] : lk was zo pislink, ik hoorde niks , ik krijg geen geld, ik denk, ik die, krijg de kankertyfus. (…) lk ben naar [bedrijfsnaam 14] gereje. lk zeg, joh, eh, de [typenummer] ? (…) Heb ik in de aanbieding voor je. Ja, ja, handel is kut en dit. lk zeg, hij moet gewoon weg. [98]
(…)
[medeverdachte 4] : Nu de factuur thuis. [bedrijfsnaam 12] aan u verkocht en geleverd, zonder garantie, eh dat en dat kilometers. lk zeg, nou, hij heb best wel wat gereje, 8.000 euro ex. (…) Was een ruk, eigenlijk best wel moeilijk verhaal, omdat ie aan eh, aan, aan [bedrijfsnaam 4] verkocht was. (…) En hij koopt hem nu in van eh...
[medeverdachte 2] : [bedrijfsnaam 12]
[medeverdachte 4] : Dus ik moet. Ja, eh, ik moet eh. (…) Inkoop van [naam 44] hebbe of in ieder geval de goedkeuring. lk zeg, ja, dat kan niet. lk zeg, want eh, [naam 40] die zit in eh
oekoeboekoeland, die kan ik niet bereiken, maar gelukkig stond mijn handtekening derop, mijn naam stond erop dat ik hem in, in ontvangst had genomen, toen. (…) Nou, maandagmorgen om 10 uur stond het erop hoor. Prrr.
[medeverdachte 1] : Oh. Maar zonder eh [naam 6] , [naam 6] eh die wist er niks van.
[medeverdachte 4] : Nee. [99]
De rechtbank begrijpt uit dit gesprek dat het vermogen van [bedrijfsnaam 4] kennelijk (al dan niet mede) van verdachte was. [medeverdachte 4] zegt namelijk dat hij verdachte belde omdat de trekker weg was. [naam 43] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 7] ) heeft vervolgens een trekker gekocht op naam van [bedrijfsnaam 4] . Omdat [medeverdachte 4] nog geld kreeg van verdachte maar dat steeds achterwege bleef, heeft hij de trekker weer verkocht c.q. teruggebracht op naam van zijn eigen bedrijf, [bedrijfsnaam 12] . [medeverdachte 4] heeft vervolgens 8.000,- euro ontvangen, welk bedrag hij heeft gehouden in verband met de schuld die verdachte aan hem had.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat [naam 40] een katvanger is en [bedrijfsnaam 4] B.V. een dekmantelbedrijf. Verdachte had daarbij kennelijk zeggenschap over [bedrijfsnaam 4] , nu het bedrijf in zijn opdracht door een katvanger is opgericht en het vermogen van het bedrijf (al dan niet gedeeltelijk) van hem was.
[bedrijfsnaam 12] B.V.
[bedrijfsnaam 12] B.V. is opgericht op 1 april 2018 met als eigenaar [medeverdachte 4] . De bv is ingeschreven op het adres waarop [medeverdachte 4] zelf ook staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. [100] [medeverdachte 4] heeft bij zijn verhoor als verdachte bij de politie op 17 mei 2019 verklaard dat [bedrijfsnaam 12] zijn eigen bedrijf is. [101]
Zoals hiervoor onder 3 is vastgesteld, was [medeverdachte 4] in ieder geval in oktober 2018 werkzaam als chauffeur voor verdachte. De rechtbank stelt daarnaast vast dat [medeverdachte 4] in augustus 2019, ten tijde van het heroïnetransport dat was verstopt in de partij handdoeken, nog steeds werkzaam was voor verdachte en slaat daarbij mede acht op hetgeen blijkt uit het OVC gesprek van 19 maart 2020 in [adres 6] met [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ).
[medeverdachte 1] : Maar jij heb niks gehoord daarover, zelf.
[medeverdachte 4] : Over die, toen het fout is gegaan.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 4] : Ja, natuurlijk.
[medeverdachte 1] : Ja? Wat dan?
[medeverdachte 4] : Eh, meneer [medeverdachte 4] , u spreekt met [naam 45] of [naam 46] , weet ik veel wat eh, politie Rotterdam, kunnen we effe praten. Ja, god, god, was is dit jongens. Nou, natuurlijk [naam 47] d'r bij. Ja, een hele comedy eh.
[medeverdachte 2] : ls dat eh eh, dat waren eh badjassen, met handdoeken derin.
[medeverdachte 4] : Nou, [naam 47] die hoorde...
[medeverdachte 2] : Ja, ja.
[medeverdachte 4] : En toen hoorde ik het ook, eh, geen cocaïne, maar heroine.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 2] : De lading was handdoeken of was.
[medeverdachte 4] : Zou zo maar, ja, ja, ja. Towels. [102]
(…)
[medeverdachte 1] : Nee, joh, dat begrijp ik, maar wat, hoe is dat afgelopen dan met dat politiegesprek dan? (…) Ben je langsgeweest op bureau.
[medeverdachte 4] : Ja, ja, ja, met [naam 47] in Rotterdam en eh.
[medeverdachte 2] : (…) lk was bij [naam 47] en hij, had ie het over handdoeken.
(…)
[medeverdachte 4] : Toen wist [naam 47] ook van [bijnaam verdachte] in de heroine zat. [103]
De rechtbank begrijpt dat met ‘ [naam 47] ’ en ‘ [naam 47] ’ de voormalig advocaat van (onder meer) verdachte en [medeverdachte 4] wordt bedoeld, te weten: mr. [naam 47] . Nadat [medeverdachte 4] was verhoord door de politie, wist zijn advocaat volgens [medeverdachte 4] ‘ook’ dat verdachte in de heroïne zat. Uit het dossier blijkt overigens dat [medeverdachte 4] op 15 augustus 2019 in bijzijn van zijn toenmalige raadsman [naam 47] is gehoord door verbalisant [verbalisant] (vgl. [naam 45] of [naam 46] hiervoor in het OVC-gesprek genoemd) over het drugstransport van 5 augustus 2019, zodat de rechtbank vaststelt dat het hiervoor weergegeven OVC-gesprek op dit transport betrekking heeft. [104]
Alternatief scenario: betrokkenheid [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, nu de telefoon met het telefoonnummer dat was gekoppeld aan [bedrijfsnaam 4] heeft aangestraald in de omgeving van het kantoor aan [straatnaam 1] , verdachte niet betrokken is geweest bij het drugstransport waarvoor [naam 44] zou zijn gebruikt. Uit het dossier blijkt dat verdachte enerzijds en zijn broer, [medeverdachte 2] (samen met [medeverdachte 1] ) anderzijds op enig moment hun eigen weg zijn gegaan. Op [straatnaam 1] was het kantoor van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gevestigd. Volgens de raadsvrouw blijkt uit deze omstandigheid dat niet verdachte, maar zijn broer achter het transport zou zitten.
De rechtbank verwerpt het verweer. Uit hetgeen onder 4.3.4. wordt besproken in het kader van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie, blijkt dat rond maart 2019 inderdaad een breuk is geweest tussen verdachte enerzijds en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] anderzijds. Zoals hiervoor aan de hand van de OVC gesprekken op 19 maart 2020 is vastgesteld, was [medeverdachte 4] in ieder geval in de ten laste periode (augustus 2019) werkzaam voor verdachte. Uit de OVC gesprekken blijkt dat [medeverdachte 4] pas op 19 maart 2020 wordt benaderd door de broer van verdachte en [medeverdachte 1] . Dat [medeverdachte 4] daarvoor daadwerkelijk niet (ook) werkzaam was voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijkt uit de hiervoor al weergegeven OVC gesprekken van één dag eerder, op 18 maart 2020, wanneer [medeverdachte 1] en [naam 31] overleggen over de vraag of ze [medeverdachte 4] kunnen benaderen en of het wellicht ‘een gentlemen's agreement [is] dat je elkaars chauffeurs niet bevraagt?’ [105] Het staat daarmee vast dat [medeverdachte 4] in augustus 2019 niet voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werkzaam was.
Dat het telefoonnummer dat aan [bedrijfsnaam 4] was gekoppeld destijds heeft aangestraald aan [straatnaam 1] te [plaats 1] , doet dus niet af aan de werkrelatie tussen verdachte en [medeverdachte 4] in augustus 2019. Daarnaast blijkt uit het dossier niet door wie en op welke wijze de telefoon die aan dit nummer was gekoppeld werd gebruikt.
Relatie tussen verdachte en [medeverdachte 5]
Uit het OVC gesprek van 19 maart 2020, dat hiervoor al meerdere keren is aangehaald, vertelt [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) gedetailleerd aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) over het onderhavige transport en de rol daarin van ‘ [naam 11] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ).
[medeverdachte 2] : Maar daarna heb je nog, heb je daarna nog een keer een bak gereje.
[medeverdachte 4] : Ja, die 20 footer. (…) Dat was de laatste en die is fout gegaan. (…) Ik wee niet wat er in zat, maar ze hebben 'm in Engeland onderschept, toen hebben ze hem eh leeggehaald? Dummies derin gegooid. (…) En toen moest ik hem eruit hale. (…) toen heb ik hem naar Rotterdam gebracht, ergens. Afgekoppeld. Ik ben toen naar Wateringen toegereden. Gewoon met een trekkertje, totdat ik de opdracht kreeg van [naam 11] van, joh, het is gedaan, kom maar. Heb ik hem weer aangekoppeld, doorgebracht naar [plaats 2] ? Dat was uiteindelijk ook het losadres? (…) Daar heb ik afgekoppeld, want ik was te laat of zo, weet ik veel wat. En toen hebben ze daar, zijn ze derop geklapt.
(…)
[medeverdachte 2] : De lading was handdoeken of was.
[medeverdachte 4] : Zou zo maar, ja, ja, ja. Towels. [106]
De rechtbank stelt vast dat hetgeen [medeverdachte 4] hier aanvoert over het verloop van het heroïnetransport exact overeen komt met hetgeen hiervoor is overwogen over de feitelijke omstandigheden waaronder het onder 4 ten laste gelegde transport heeft plaatsgevonden.
Eerder in het gesprek van 19 maart 2020, antwoordt [medeverdachte 4] op de vraag van [medeverdachte 1] of hij zelf e-mails heeft geschreven dat hij ‘nooit wat heeft gedaan’ en dat ‘die’ dat allemaal heeft verzonnen, daarmee gelet op de verwijzing naar [naam 11] even daarvoor kennelijk doelend op [medeverdachte 5] die de inhoud van de e-mails met betrekking tot het transport heeft verzonnen. [107]
Uit voornoemd OVC gesprek blijkt dat [medeverdachte 4] ten aanzien van dit transport niet alleen opdrachten heeft opgevolgd van verdachte, maar ook van [medeverdachte 5] . [medeverdachte 4] kreeg immers van ‘ [naam 11] ’ het bericht dat ‘het gedaan was’ en hij kon terugkomen om de geloste container op te halen. Ook was [medeverdachte 5] betrokken bij het opstellen van e-mails namens [bedrijfsnaam 12] .
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte de feitelijke zeggenschap had over de dekmantelbedrijven [bedrijfsnaam 13] en [bedrijfsnaam 4] . Deze bv’s zijn verantwoordelijk geweest voor de opdracht en betaling van het heroïnetransport. De BOL is overgedragen aan [bedrijfsnaam 12] , welke onderneming toebehoort aan medeverdachte [medeverdachte 4] . Zoals hiervoor is vastgesteld, was [medeverdachte 4] in de ten laste gelegde periode werkzaam voor verdachte als chauffeur en heeft hij de container met heroïne in België opgehaald en in Nederland gelost. Daarnaast blijkt uit de afgeluisterde gesprekken dat [medeverdachte 4] zowel opdrachten van verdachte als van [medeverdachte 5] opvolgde. Het kan dus niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte 5] ten aanzien van dit drugstransport in een nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben gehandeld.
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met (onder meer) [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , betrokken was bij het ten laste gelegde transport. Zijn bijdrage is van dusdanig gewicht geweest dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van heroïne. De oorspronkelijke hoeveelheid heroïne was 398 kilogram. Daarvan is 4,6 gram doorgelaten en daadwerkelijk ingevoerd. Die hoeveelheid zal dan ook bewezen verklaard kunnen worden. De hoeveelheid van 398 kilogram speelt een rol in de strafmaat.
4.4.3.
Feit 5: Witwassen (zaaksdossiers 4 en 4A)
Verdachte wordt onder 5 verweten dat hij zich in de periode van 1 maart 2017 tot en met 19 oktober 2019, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft
schuldig gemaakt aan (gewoonte- of schuld)witwassen van een totaalbedrag van meer dan één miljoen euro, namelijk:
  • een geldbedrag van in totaal 157.135,- euro, contant gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. (waarna 146.069,- euro is overgeboekt naar [bedrijfsnaam 2] B.V.);
  • een geldbedrag van 340.071,94 euro, afkomstig van de verkoop van een appartementencomplex in Stellendam door [bedrijfsnaam 2] B.V.;
  • een geldbedrag van in totaal 499.280,- euro, contant gestort op de rekening van [bedrijfsnaam 3] B.V.;
  • een lening van 114.600,- euro, aangegaan door tussenkomst van medeverdachte [medeverdachte 5] voor de aankoop van [naam 1] door [bedrijfsnaam 5] B.V.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit gegevens van de Belastingdienst, verkregen door tussenkomst van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), blijkt dat verdachte in 2015 en 2016 een nettoloon van respectievelijk 73.847,- euro en 2.956,- euro heeft verdiend bij de onderneming [bedrijfsnaam 15] B.V. Over 2017, 2018 en 2019 zijn geen inkomensgegevens bekend. Bij de Belastingdienst is geen bankrekening op naam van verdachte geregistreerd. Uit informatie van de Basisregistratie Personen blijkt dat verdachte wel elk kalenderjaar in Nederland ingeschreven heeft gestaan. [108]
Uit het rapport ‘Risicomelding inzake [bedrijfsnaam 15] B.V. e.a’ van het Ministerie van Veiligheid en Justitie blijkt dat onderzoek is gedaan naar [bedrijfsnaam 15] . In dit rapport staat dat mogelijk sprake is van een fictief dienstverband van verdachte bij [bedrijfsnaam 15] , omdat [bedrijfsnaam 15] geen activiteit of omzet kent, verdachte in de jaren voorafgaand aan het dienstverband niet voor dergelijke bedragen in loondienst is geweest en de opgelegde aanslagen voor de loonbelasting niet zijn voldaan. [109]
Verdachte staat niet geregistreerd als functionaris bij de Kamer van Koophandel. Er zijn verder geen gegevens bekend over de ontvangst van enige toeslagen of ander relevant vermogen, zoals erfenissen of leningen. Verdachte heeft hierover ook niets verklaard.
4.4.3.1. Appartementencomplex Stellendam (tweede gedachtestreepje)
Uit het dossier blijkt dat [bedrijfsnaam 2] B.V. op 20 juli 2017 een bedrag van 340.071,94 euro uit vastgoed op haar rekening overgeschreven kreeg van een derdengeldrekening van een notaris. Nagenoeg dit gehele bedrag werd één dag later, op 21 juli 2017, overgemaakt naar de bankrekeningen van [onderneming 3] B.V. (een totaalbedrag van 157.509,10 euro) en [bedrijfsnaam 9] (een totaalbedrag van 182.509,10 euro). [bedrijfsnaam 17] B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] B.V.
In een bij een doorzoeking van het kantoor aan [straatnaam 2] aangetroffen brief (gedateerd 26 oktober 2018) worden deze inkomsten verantwoord door medeverdachte [medeverdachte 7] . [bedrijfsnaam 17] B.V. zou eind 2016 of begin 2017 een bedrijfspand hebben gekocht in Stellendam. Het pand is vervolgens in 2017 doorverkocht. Hiermee hield de 340.000,- euro verband die eind juli 2017 werd ontvangen door [bedrijfsnaam 2] . Deze gelden zijn vervolgens overgemaakt naar de Griekse bedrijven [bedrijfsnaam 9] en [onderneming 3] ter investering in een beachclub.
Volgens de notariële akte is [bedrijfsnaam 17] B.V. op 26 september 2016 een onderhands koopcontract aangegaan met [bedrijfsnaam 18] B.V., waarbij het complex in Stellendam door [bedrijfsnaam 17] werd aangekocht voor 500.000,- euro. Het appartementencomplex is vervolgens bij notariële akte van 1 februari 2017 aan [bedrijfsnaam 17] geleverd en de betaling heeft plaatsgevonden op de derdengeldenrekening van de notaris.
Uit de notariële akte van 19 juli 2017 blijkt dat [bedrijfsnaam 17] het pand heeft verkocht aan de [bedrijfsnaam 19] B.V. voor een bedrag van 575.000,- euro. Volgens de akte wordt een bedrag van 325.000,- euro voldaan door een storting op een rekening van een notaris, en is een bedrag van 250.000,- euro door koper voldaan door ‘verrekening van een bestaande schuld, aan partijen genoegzaam bekend’. De notaris heeft op 20 juli 2017 een bedrag van 340.071,94 euro overgemaakt onder vermelding van ‘ [benaming 2] ’ ten gunste van de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] .
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt van vergaande (financiële) zeggenschap van verdachte bij [bedrijfsnaam 2] . Verdachte gaf financiële opdrachten aan [medeverdachte 7] , die ook door hem werden uitgevoerd, terwijl verdachte in die tijd geen legaal inkomen genoot. Nu verdachte klaarblijkelijk kon beschikken over de opbrengsten van het appartementencomplex in Stellendam, moet de enige verklaring zijn dat het appartementencomplex destijds (deels) is aangekocht met crimineel geld van verdachte.
Voorwerpen kunnen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig (...) uit enig misdrijf’ in de zin van de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) indien zij afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen. [110]
De rechtbank stelt allereerst vast dat de herkomst van het in de tenlastelegging opgenomen bedrag van 340.071,94 euro is gelegen in de verkoop van een appartementencomplex in Stellendam. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het voorwerp (het geldbedrag) onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank begrijpt de officier van justitie aldus, dat het geldbedrag middellijk afkomstig zou zijn van enig misdrijf, namelijk de oorspronkelijke aankoop van het appartementencomplex met crimineel geld van verdachte.
Zoals later in dit vonnis zal blijken, is de rechtbank - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte inderdaad (financiële) zeggenschap heeft gehad over [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 17] B.V. Uit het dossier blijkt echter niet op welke wijze en met welk geld het appartementencomplex te Stellendam in september 2016 door [bedrijfsnaam 17] is aangekocht. Hierover zijn in de politieverhoren van verdachte geen vragen gesteld. De aankoop van het pand ligt ook buiten de ten laste gelegde periode.
Nu er geen sprake is van (een gerechtvaardigd vermoeden van) witwassen, spreekt de rechtbank verdachte vrij van hetgeen onder het tweede gedachtestreepje aan hem ten laste is gelegd.
4.4.3.2. Lening van 114.600,- euro (vierde gedachtestreepje)
Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 5] in de periode van 12 maart 2019 tot en met 17 oktober 2019 in totaal 114.600,- euro op zijn privé bankrekening heeft ontvangen. Zo wordt op 12 maart 2019 een bedrag van 1.250,- euro overgemaakt onder vermelding van “Lening [medeverdachte 7] ”. Eenzelfde bedrag wordt tien minuten later contant opgenomen. Op 8 april 2019 wordt op de rekening van [medeverdachte 5] 4.850,- euro bijgeschreven. Binnen twintig minuten wordt vervolgens nagenoeg het gehele bedrag in drie delen contant opgenomen. Op 30 september 2019 om 17.25 uur wordt er 25.000,- euro bijgeschreven vanaf de rekening van [medeverdachte 7] met als omschrijving “Lening conform afspraak.” De volgende ochtend wordt vijf keer 2.000,- euro opgenomen en in totaal 14.660,- euro overgemaakt naar [bedrijfsnaam 5] B.V. (onder vermelding van “ [naam 1] B.V.”) en [bedrijfsnaam 5] B.V. De volgende dag, op 2 oktober 2019, wordt 50.000,- euro bijgeschreven op de rekening van de [medeverdachte 5] . Het bedrag is afkomstig van [naam 49] en de omschrijving luidt: “lening conform afspraak”. In de periode van 3 tot en met 8 oktober 2019 wordt 19.500,- euro contant opgenomen en in totaal 30.000,- euro overgemaakt naar [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 5] . Op dezelfde dag dat van de rekening van [medeverdachte 5] 2.500,- euro contant wordt opgenomen, wordt ook een bedrag van 20.000,- euro bijgeschreven afkomstig van de rekening op naam van [medeverdachte 7] met als omschrijving ditmaal “Lening deel 3”. Een dag daarna wordt de helft van dit bedrag overgemaakt naar [bedrijfsnaam 5] . De andere helft wordt in vijf keer opgenomen. Ten slotte wordt op 17 oktober 2019 nog eens 13.500,- euro bijgeschreven. Dit bedrag is afkomstig van [medeverdachte 7] en heeft als omschrijving: “Lening”. Op 18 oktober 2019 wordt twee keer 6.750,- euro overgemaakt naar respectievelijk [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 5] .
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de betalingen die afkomstig waren van [medeverdachte 7] en [naam 49] uiteindelijk grotendeels afkomstig waren van bankrekeningen van [bedrijfsnaam 20] B.V.
Op 28 mei 2020 heeft [medeverdachte 5] een e-mail van de [naam bank 2] Bank ontvangen met vragen over de rekening op zijn naam met rekeningnummer * [nummer 26] . Een van de vragen luidt:
3. In de periode 12 maart 2019 tot en met 17 oktober 2019 ontvangt u in totaal € 64.400,- van [medeverdachte 7] ( [bankrekeningnummer] ). Wat is de relatie tussen u en [medeverdachte 7] ? Wat is de reden van deze betaling? Graag ontvangen wij passende documentatie ter onderbouwing van uw antwoord.
Er wordt opgemerkt dat de antwoorden vóór 5 juni 2020 moeten zijn ontvangen.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 5] is onder meer een telefoon (iPhone 11 Pro) aangetroffen met telefoonnummer * [nummer 27] . Uit onderzoek blijkt dat de gebruiker van de telefoon wordt aangesproken met ‘ [naam 26] ’ en ‘ [naam 11] ’, de voor- en bijnaam van [medeverdachte 5] . De rechtbank stelt dan ook vast dat deze telefoon aan [medeverdachte 5] toebehoort en bij hem in gebruik was.
In de telefoon zijn WhatsApp-chatgesprekken aangetroffen met verdachte. Op 28 mei 2020 heeft [medeverdachte 5] een bericht naar verdachte gestuurd met een kopie van de brief van de [naam bank 2] . Vervolgens hebben [medeverdachte 5] en verdachte besproken dat om uitstel zal worden gevraagd. Op 10 juni 2020 heeft [medeverdachte 5] aan verdachte gevraagd of hij al wat bedacht heeft.
Op 16 juli 2020 heeft [medeverdachte 5] van verdachte een afbeelding van een leenovereenkomst tussen gelduitleners [naam 49] / [medeverdachte 7] en geldlener [medeverdachte 5] ontvangen. In de overeenkomst staat dat deze op 1 november 2019 is ondertekend door [naam 57] en [medeverdachte 5] en dat de hoofdsom van € 108.500,- is opgedeeld in vier transacties op vier data:
  • 30-09-2019: 25.000,- euro;
  • 02-10-2019: 50.000,- euro;
  • 08-10-2019: 20.000,- euro;
  • 17-10-2019: 13.500,- euro.
Diezelfde dag heeft [medeverdachte 5] een e-mail naar de [naam bank 2] gestuurd waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven: “Bijgevoegd heb ik de overeenkomst van lening. Ik heb de lening aangewend voor de in artikel 3 genoemde doelen.” (het starten van zijn bedrijf in het maken van energielabels alsmede vastgoedmanagement). Als bijlage bij de e-mail is een ‘leningsovereenkomst tussen fam. [familienaam] en [medeverdachte 5] ’ gevoegd.
De politie heeft onderzoek gedaan naar deze overeenkomst en daaruit is naar voren gekomen dat wat er in de leenovereenkomst staat wat betreft het daarin opgegeven pandrecht niet kan kloppen. [medeverdachte 5] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 8 juli 2022 veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrifte door het gebruik maken van een valse leenovereenkomst door deze overeenkomst aan de [naam bank 2] Bank op te sturen als antwoord op de vraag naar de reden van betalingen op zijn rekeningen. Daarbij is hij vrijgesproken van het witwassen van het bedrag van 114.600,- euro. [111]
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voornoemde gelden, die zijn overgeboekt door [medeverdachte 7] , [naam 50] en [bedrijfsnaam 20] , (indirect) geacht moeten worden afkomstig te zijn van verdachte. Uit de verklaring van verdachte op de zitting van 26 oktober 2021 blijkt dat verdachte deels belanghebbende was bij [bedrijfsnaam 5] . Met het geld dat via [medeverdachte 5] aan [bedrijfsnaam 5] werd overgemaakt, werd uiteindelijk een schoonmaakbedrijf ( [naam 1] ) aangekocht dat in handen was van twee personen die zijn veroordeeld in het onderzoek ‘Harlan’. De officier van justitie heeft daarnaast gewezen op het chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 5] op 21 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte aan [medeverdachte 5] instructie geeft om ‘60k’ ‘ff bij [naam 51] ’ te brengen. De bijnaam van [medeverdachte 7] is [naam 51] . Hieruit blijkt dat, via [medeverdachte 5] , grote (contante) bedragen heen en weer gingen tussen verdachte en [medeverdachte 7] , aldus de officier van justitie.
Hoewel de hiervoor geschetste gang van zaken ten aanzien van het geldbedrag van € 114.600,- (een valse geldleenoverkomst gebruiken om het ontvangen van geldbedragen te verantwoorden) vragen oproept, zal verdachte worden vrijgesproken van de beschuldiging dat hij dit geldbedrag heeft witgewassen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor vermeld kunnen voorwerpen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig (...) uit enig misdrijf’ in de zin van de artikelen 420bis en 420ter Sr indien zij afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen. Voorwerpen ‘met behulp waarvan’ een misdrijf is begaan, zijn bovendien niet reeds daardoor ‘afkomstig’ uit enig misdrijf. [112]
Zoals hiervoor is vastgesteld, is een groot deel van het totaalbedrag van 114.600,- euro die door [medeverdachte 7] en [naam 50] wordt gestort op de bankrekening van [medeverdachte 5] en vervolgens wordt overgemaakt naar [bedrijfsnaam 5] / [bedrijfsnaam 5] en contant wordt opgenomen, uiteindelijk afkomstig van bankrekeningen van [bedrijfsnaam 20] . Deze bankrekeningen hebben blijkens het dossier voldoende saldo om deze betalingen te kunnen doen. Voorafgaand aan deze betalingen zijn in het algemeen ook geen opvallende stortingen te zien die leiden naar weer andere bankrekeningen of personen. De overdracht van een contant geldbedrag van 60.000,- euro aan [medeverdachte 7] die uit het dossier kan worden afgeleid, vindt pas negen maanden na de laatste overboeking plaats.
Gelet op hetgeen bekend is over de herkomst van de gelden, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Er is kortom geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Dat achteraf een valse leenovereenkomst is opgesteld, maakt dit niet anders. De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen onder het vierde gedachtestreepje aan hem ten laste is gelegd.
Medeplegen van valsheid in geschrifte van de leenovereenkomst is overigens niet aan verdachte separaat ten laste gelegd. Wel komt deze valsheid in geschrifte aan de orde bij de bespreking van de feiten 1 en 2.
4.4.3.3. Contante stortingen
De rechtbank zal hieronder achtereenvolgens vaststellingen doen rondom de contante stortingen op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. (eerste gedachtestreepje) en op de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. (derde gedachtestreepje). Onder kopje 4.4.3.4. en verder zullen die vaststellingen vervolgens juridisch worden geduid.
Contante stortingen op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. (eerste gedachtestreepje)
In de periode van 4 juni 2018 tot en met 10 oktober 2018 wordt op de [naam bank 3] bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. met nummer * [nummer 28] een totaalbedrag van 157.135,- euro contant gestort. Het is niet komen vast te staan wie deze stortingen heeft gedaan. Van het totaalbedrag van 157.135,- euro is in dezelfde periode (en kort voor het faillissement van [bedrijfsnaam 1] ) in 22 overboekingen een bedrag van 146.069,40 euro overgemaakt naar een bankrekening op naam van [bedrijfsnaam 2] B.V. [113] Die overschrijvingen werden steeds vrijwel meteen na de contante stortingen gedaan. Dit blijkt uit het overzicht van contante stortingen en overboekingen naar [bedrijfsnaam 2] die zijn verricht tussen 15 juni 2018 tot en met oktober 2018. Ter illustratie zijn hieronder enkele transacties opgenomen. [114]
Boekdatum
Bij
Af
Omschrijving
15-06-2018
€ 2.500,-
Contante storting
15-06-2018
€ 10.000,-
Contante storting
15-06-2018
€ 12.525,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
11-07-2018
€ 980,-
Contante storting
11-07-2018
€ 14.020,-
Contante storting
11-07-2018
€ 15.000,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
13-07-2018
€ 12.250,-
Contante storting
13-07-2018
€ 10.250,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
17-07-2018
€ 10.500,-
Contante storting
17-07-2018
€ 10.600,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
18-07-2018
€ 9.000,-
Contante storting
19-07-2018
€ 9.055,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
20-07-2018
€ 13.800,-
Contante storting
20-07-2018
€ 13.750,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
06-08-2018
€ 5.000,-
Contante storting
07-08-2018
€ 5.045,50
[bedrijfsnaam 2] B.V.
27-08-2018
€ 8.650,-
Contante storting
28-08-2018
€ 8.600,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
30-08-2018
€ 8.500,-
Contante storting
30-08-2018
€ 8.549,95
[bedrijfsnaam 2] B.V.
03-10-2018
€ 5.500,-
Contante storting
03-10-2018
€ 5.200,-
[bedrijfsnaam 2] B.V.
Betrokkenheid verdachte bij [bedrijfsnaam 1] B.V.
De betrokkenheid van verdachte bij [bedrijfsnaam 1] B.V. leidt de rechtbank onder meer af uit de volgende bevindingen.
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijfsnaam 1] B.V. is opgericht op 18 februari 2016 met als enig aandeelhouder en bestuurder [naam 52] , geboren op [geboortedatum 4] . Vrij snel na de oprichting, op 13 april 2016, is medeverdachte [medeverdachte 4] in plaats van [naam 52] enig aandeelhouder en bestuurder geworden. Vervolgens heeft op 26 maart 2018 [naam 53] , geboren op [geboortedatum 5] , het stokje overgenomen van [medeverdachte 4] . [naam 53] is enig aandeelhouder en bestuurder gebleven tot het faillissement van [bedrijfsnaam 1] op 19 februari 2019. [115] De bankrekening van [bedrijfsnaam 1] bij de [naam bank 3] werd in de periode van juni 2018 tot en met oktober 2018 voornamelijk gevoed door de contante stortingen zoals die hiervoor zijn weergegeven. [116]
[naam 53] is getrouwd met [naam 54] , die op 20 juni 2018 is aangehouden in Griekenland in verband met de invoer van 3.000 kilogram BMK. [117] Dit transport staat ook beschreven in zaaksdossier 05 (onderzoek 26Sedona) van het onderzoek Coalcity en maakt deel uit van het dossier.
[naam 53] is op 7 oktober 2020 als getuige gehoord door de politie. Zij heeft verklaard dat zij op een verjaardag van haar nicht (die is getrouwd met [naam 55] , bijnaam: [naam 55] ) [naam 55] , wiens naam eveneens voorkomt in het dossier) in contact is gekomen met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vroeg op enig moment of zij [bedrijfsnaam 1] op haar naam zou willen zetten, omdat hijzelf iets anders wilde gaan doen. Haar echtgenoot [naam 54] is vrachtwagenchauffeur en kon dan gaan rijden voor [bedrijfsnaam 1] . [naam 53] heeft daarom ingestemd en is (onder meer) met [medeverdachte 4] bij een notaris geweest om de onderneming op haar naam te laten zetten. Ze heeft vervolgens zelf online een zakelijke rekening geopend bij de [naam bank 3] . Zij verklaarde dat zij nooit ergens haar handtekening onder heeft gezet en de pinpas van de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] , inclusief bijbehorende code, nooit in haar bezit is geweest. [naam 53] heeft [bedrijfsnaam 1] failliet laten verklaren nadat ze door de Belastingdienst werd gebeld dat er (veel) schulden in de bv zaten. [118]
De verklaring van [naam 53] wordt ondersteund door hetgeen [medeverdachte 4] als verdachte bij de politie heeft verklaard op 11 juli 2023, welk proces-verbaal is gevoegd bij het dossier van [verdachte] . De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 4] in de desbetreffende periode werkzaam was voor verdachte, in ieder geval als chauffeur van drugstransporten. Bij het gebruik van de verklaringen die [medeverdachte 4] gedurende het onderzoek heeft afgelegd, betracht de rechtbank de nodige voorzichtigheid. [medeverdachte 4] heeft namelijk wisselend verklaard over zijn betrokkenheid bij onder meer het hiervoor besproken drugstransport van augustus 2019. In voormeld verhoor heeft [medeverdachte 4] verklaard dat ‘ [verdachte] ’ (de rechtbank begrijpt: verdachte) naar hem toekwam en vroeg of hij [bedrijfsnaam 1] voor één week op zijn naam wilde zetten. Verdachte zou ervoor zorgen dat de bv na die week van zijn naam zou worden gehaald, maar dit is niet gebeurd. Ook heeft [medeverdachte 4] verklaard dat verdachte ‘de man is’ en ‘poppetjes onder zich’ had, waaronder [medeverdachte 4] zelf. [119]
Daarnaast merkt de rechtbank op dat, zoals hiervoor al is besproken, in de woning aan [adres 12] , waar medeverdachte [medeverdachte 8] (de (ex-)vriendin van verdachte) woonachtig was, administratie is aangetroffen die zag op meerdere bedrijven. Hierbij zaten ook stukken van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] . In het bijzonder verdient opmerking dat ook de zakelijke bankpas van de bankrekening bij de [naam bank 3] van [bedrijfsnaam 1] op naam van [naam 53] hier is aangetroffen. [120]
De rechtbank is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat [naam 53] een katvanger was en [bedrijfsnaam 1] een dekmantelbedrijf. De betrokkenheid van verdachte daarbij volgt uit al het voorgaande, in samenhang bezien met de geldstroom naar [bedrijfsnaam 2] B.V. en zijn betrokkenheid bij dat bedrijf, zoals hierna te bespreken.
Betrokkenheid verdachte bij [bedrijfsnaam 2] B.V.
De betrokkenheid van verdachte bij [bedrijfsnaam 2] B.V. leidt de rechtbank onder meer af uit het volgende.
Zoals hiervoor is aangegeven, hebben er 22 overboekingen plaatsgevonden van de rekening van [bedrijfsnaam 1] naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 2] is opgericht op 10 oktober 2016 en ontbonden op 2 maart 2020. Enig aandeelhouder en bestuurder is gedurende al die tijd [bedrijfsnaam 17] B.V. geweest. [121]
[bedrijfsnaam 17] B.V. is opgericht op 15 november 1989 en ontbonden op 2 maart 2020. Van 13 september 2016 tot 17 april 2019 was [medeverdachte 7] , geboren op [geboortedatum 6] te [geboorteplaats 5] , enig aandeelhouder. Hij was van 13 september 2016 tot 15 december 2017 tevens bestuurder. Vanaf 15 december 2017 tot de ontbinding was als bestuurder aangesteld [initialen 2] [naam 3] , geboren op [geboortedatum 7] te [geboorteplaats 6] ( [land van herkomst 3] ). [122] Uit het dossier blijkt dat [naam 3] de oom is van [medeverdachte 7] . [123] Vanaf 17 april 2019 was [bedrijfsnaam 17] enig aandeelhouder.
[bedrijfsnaam 17] is opgericht op 17 april 2019 en eveneens ontbonden per 2 maart 2020. De bestuurder was (eveneens) [naam 3] . [124]
Verdachte heeft op de inhoudelijke behandeling van 26 oktober 2021 verklaard dat hij geen officiële functie had bij [bedrijfsnaam 2] , maar wel zeggenschap had over het vastgoed. Dat was op hetzelfde niveau als [medeverdachte 7] . [125] Verdachte heeft deze verklaring bevestigd op de inhoudelijke zitting van 28 augustus 2023. Hij pakte de zaken aan en had gelijke zeggenschap met [medeverdachte 7] . Alles ging op basis van overleg. [126]
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de administratie die is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 8] aan [adres 13] , waar niet alleen - zoals hiervoor is vastgesteld - stukken zijn aangetroffen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] , maar ook van [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 9] . [127] Zoals in de inleiding en bij feit 3 (onder kopje 4.4.2.1.) is vastgesteld, was verdachte betrokken bij [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 9] ..
Ook blijkt uit het dossier dat [bedrijfsnaam 2] huur heeft betaald voor huurwoningen die op naam stonden van [bedrijfsnaam 9] , terwijl daarvoor geen compensatie werd ontvangen. Het ging daarbij – wederom – om de woning van [medeverdachte 8] aan [adres 13] . [128] Daarnaast werd via [bedrijfsnaam 9] onder meer een huurwoning aan [adres 14] gehuurd, waarvan [naam 56] feitelijk gebruik maakte. [naam 56] stond ook op de loonlijst van [bedrijfsnaam 9] . [129] [naam 56] is veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde invoer van bijna 1.300 kilo heroïne in het onderzoek 26Astoria. [130] Dit onderzoek maakt deel uit van het dossier (zaaksdossier 9).
De website van [bedrijfsnaam 17] , ‘ [naam website 1] ’, is geregistreerd door ‘ [verdachte] ’ via het e-mailadres ‘ [mailadres 4] ’. Met dit e-mailadres zijn ook de websites ‘ [naam website 2] ’ en ‘ [naam website 3] ’ geregistreerd. [131] Gelet op de naam waaronder de registratie is verricht, in combinatie met e-mailadressen van bv’s die kunnen worden gekoppeld aan verdachte, stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die de website van [bedrijfsnaam 17] heeft geregistreerd.
Dat verdachte in de ten laste gelegde periode ook de beschikking heeft gehad over de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] , leidt de rechtbank af uit het volgende.
In de telefoon van verdachte zijn chatgesprekken aangetroffen met telefoonnummer * [nummer 29] , dat stond opgeslagen als ‘ [naam 57] ’. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat (onder andere) dit telefoonnummer aan medeverdachte [medeverdachte 7] toebehoorde. [132]
Uit de chatgesprekken blijkt dat verdachte op 14 juni 2018 een foto stuurt naar [medeverdachte 7] van de [naam bank 4] -bankpas van [bedrijfsnaam 2] . [medeverdachte 7] vraagt vervolgens ‘hoeveel’. Hierop stuurt verdachte een screenshot van de laatste bij- en afschrijvingen, waaronder een bijschrijving van [bedrijfsnaam 1] van 12.415,- euro. Vervolgens zegt verdachte: ‘spoed betaling naar [bedrijfsnaam 9] ’. [133] Diezelfde dag wordt van de rekening van [bedrijfsnaam 2] een bedrag van 12.254,55 euro overgemaakt naar [naam 58] . [134] Zoals hiervoor vermeld een bedrijf dat gelinkt kan worden aan verdachte.
Ten slotte verdient opmerking dat uit het dossier blijkt dat het direct doorstorten door [bedrijfsnaam 2] van ontvangen gelden van [bedrijfsnaam 1] (na contante storting) aan [bedrijfsnaam 9] vaker gebeurt, zo wordt bijvoorbeeld op 15 juni 2018, 11 juli 2018 en 13 juli 2018 respectievelijk 12.525,-, 15.000,- en 10.250,- euro overgemaakt naar [bedrijfsnaam 9] (vgl. tabel hiervoor weergegeven). [135]
De rechtbank stelt gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat verdachte vergaande betrokkenheid had bij – dekmantelbedrijf – [bedrijfsnaam 1] en onder meer over de zakelijke bankpas beschikte. [bedrijfsnaam 1] werd voornamelijk met contante stortingen gevoed, die daarna grotendeels werden overgemaakt naar [bedrijfsnaam 2] . Ook bij [bedrijfsnaam 2] had verdachte zoals hiervoor weergegeven zeggenschap en nauwe betrokkenheid, en de bedragen afkomstig van [bedrijfsnaam 1] werden meer dan eens ook weer direct doorgestort naar Griekse bedrijven die (mede) aan verdachte toebehoren. Verdachte kon daartoe ook kennelijk, blijkens de chatgesprekken van 14 juni 2018, de opdracht geven.
De rechtbank gaat er al met al van uit dat het bedrag van 157.135,- euro dat contant op de rekening van [bedrijfsnaam 1] is gestort (en daarna grotendeels is doorgestort naar [bedrijfsnaam 2] ) – al dan niet mede – van verdachte was.
Contante stortingen op de rekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. (derde gedachtestreepje)
In de periode van 27 maart 2017 tot 28 januari 2019 is een totaalbedrag van 499.280,- euro in contanten gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] . Veelal worden de ontvangen bedragen vrijwel meteen na bijschrijving van de contante stortingen op de rekening, overgeschreven naar bankrekeningen van andere ondernemingen, waaronder ook buitenlandse bedrijven.
Ter illustratie is hieronder een tabel opgenomen van contante stortingen en overboekingen tussen 4 april 2017 en 23 november 2018 waarbij een aantal bedragen van boven de 10.000,- euro zijn opgenomen. [136] Hierbij worden ook gelden overgemaakt naar kennelijk Duitse en Griekse bedrijven (gelet op de rechtspersoonsvormen GMBH, respectievelijk IKE). [137]
Boekdatum
Bij
Af
Omschrijving
04-04-2017
€ 14.500,-
Contante storting
04-04-2017
€ 13.950,-
[naam 59]
29-03-2018
€ 11.700,-
Contante storting
29-03-2018
€ 6.118,45
[naam 60] GMBH
29-03-2018
€ 5.571,87
[naam 61] GMBH
13-08-2018
€ 12.200,-
Contante storting
14-08-2018
€ 12.500,-
Contante storting
14-08-2018
€ 12.442,64
[naam 62] B.V.
15-08-2018
€ 12.544,48
[naam 62] B.V.
13-09-2018
€ 7.850,-
Contante storting
13-09-2018
€ 6.150,-
Contante storting
14-09-2018
€ 12.127,99
[naam 62] B.V.
26-09-2018
€ 10.000,-
Contante storting
26-09-2018
€ 8.244,79
[naam 63]
27-09-2018
€ 9.500,-
Contante storting
28-09-2018
€ 8.000,-
Contante storting
28-09-2018
€ 7.976,37
[naam 64] IKE
28-09-2018
€ 8.359,40
[naam 63]
22-11-2018
€ 11.200,-
Contante storting
22-11-2018
€ 11.030,71
[naam 64] IKE
23-11-2018
€ 13.700,-
Contante storting
23-11-2018
€ 13.823,66
[naam 65] IKE
Uit camerabeelden van de bank, in combinatie met herkenningen door de politie, is gebleken dat de contante stortingen op de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] onder meer zijn gedaan door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] heeft in totaal een bedrag van 262.280,- euro gestort en [medeverdachte 3] een totaalbedrag van 20.720,- euro. [138]
Zoals hiervoor is vastgesteld bij feit 3 (onder kopje 4.4.2.1.), was [bedrijfsnaam 3] een dekmantelbedrijf en was de bestuurder van [bedrijfsnaam 3] , [naam 23] , een katvanger. Verdachte had – samen met [medeverdachte 1] , die voor hem werkzaam was – de feitelijke zeggenschap over [bedrijfsnaam 3] . De rechtbank gaat ervan uit dat dit gedurende de hele periode zo is geweest, nu [bedrijfsnaam 3] sinds de oprichting van 2017 een dekmantelbedrijf lijkt te zijn geweest en [medeverdachte 1] ook in 2017 al voor verdachte werkzaam was. Daar komt bij dat verdachte hierover ook geen andersluidende verklaring heeft afgelegd, anders dan dat hij heeft verklaard in het geheel niet betrokken te zijn geweest.
4.4.3.4. Beoordelingskader
De vraag die voorligt is of verdachte de hiervoor genoemde geldbedragen van 157.135,- euro en 499.280,- euro heeft witgewassen. Er is geen direct bewijs dat de geldbedragen die contant zijn gestort op de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 3] van misdrijf afkomstig zijn. In dat geval kan een verdachte toch worden veroordeeld voor witwassen als het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, wordt in de rechtspraak een beslissingsschema gehanteerd. [139]
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of het Openbaar Ministerie erin geslaagd is bewijs aan te dragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen van de geldbedragen. Als sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij dit vermoeden weerlegt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht, is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is. Als een legale herkomst voldoende kan worden uitgesloten, is bewezen dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.
4.4.3.5. Toepassing van het beoordelingskader
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen een gerechtvaardigd vermoeden volgt dat de ten laste gelegde geldbedragen geheel of gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn en dat daarmee sprake zou zijn van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In elk van de bovengenoemde gevallen heeft de geldtransactie plaatsgevonden onder omstandigheden die voldoen aan een aantal zogenoemde witwastypologieën. Dit zijn algemeen objectieve kenmerken van witwassen die zijn verkregen in jarenlange onderzoeken van internationale opsporing en bestrijding van witwassen. Deze typologieën vormen een aanwijzing dat het om opbrengsten uit criminele activiteiten gaat.
Allereerst geldt dat uit de bij- en afschrijvingen van de bankrekeningen van de ondernemingen waarover verdachte de feitelijke zeggenschap had, kan worden afgeleid dat een groot aantal geldtransacties van aanzienlijke geldbedragen in een zeer korte periode hebben plaatsgevonden. Daarbij lijkt sprake te zijn van de volgende modus operandi. In de eerste plaats wordt er steeds een groot bedrag contant gestort of via girale overboeking overgemaakt. Dit bedrag wordt vervolgens dezelfde dag of in de daarop volgende dagen (bijna) volledig contant opgenomen of giraal overgeboekt. Pas daarna wordt opnieuw een groot bedrag contant of via girale overboeking gestort.
Daarbij is niet gebleken dat verdachte beschikte over een noemenswaardig legitiem inkomen of vermogen. De transacties staan aldus niet in verhouding tot de inkomsten van verdachte.
Na deze inleidende opmerkingen, zal de rechtbank verder ingaan op de bankrekeningen van de bedrijven waarop die contante stortingen werden gedaan, te weten [bedrijfsnaam 1] (eerste gedachtestreepje) en [bedrijfsnaam 3] (derde gedachtestreepje).
Contante stortingen op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. (eerste gedachtestreepje)
Zoals hiervoor is vastgesteld, had verdachte feitelijke beschikkingsmacht over de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 2] . Zo gaf verdachte op 14 juni 2018 aan [medeverdachte 7] opdracht tot een spoedbetaling aan [bedrijfsnaam 9] van de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] , waarna deze betaling ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Op de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] zijn zeer grote bedragen overgemaakt. Bij die overschrijvingen is niet gebleken van enige zakelijke of andere legitieme grondslag.
Gezien deze omstandigheden, gelet op het voorgaande en in onderling verband gezien, kan het niet anders dan dat verdachte ook de beschikking heeft gehad over de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] en dus ook instructie heeft gegeven tot het storten van contante bedragen op die bankrekening. Van het bedrag van 157.135,- euro dat is gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] , is immers 146.069,- euro in 22 aparte overboekingen op dezelfde dag weer overgemaakt naar [bedrijfsnaam 2] . Het rondpompen van geld door veelvuldige overschrijvingen tussen verschillende rekeningen, waarbij credit en debet verrichtingen elkaar om onverklaarbare redenen in hoog tempo opvolgen en waarbij gebruik wordt gemaakt van contante stortingen of opnames, is een aanwijzing dat sprake is van geldbedragen die geen legale herkomst hebben.
Gelet op de hoogte van de bedragen en de vele stortingen in een korte periode, waarbij die bedragen dezelfde dag nog worden doorgestort, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het bedrag van 157.135,- dat contant is gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] in de periode van 4 juni 2018 tot en met 10 oktober 2018 een gerechtvaardigd vermoeden bestaat van witwassen.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van verdachte hierover een verklaring worden verwacht.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets met [bedrijfsnaam 1] B.V. te maken heeft. Vervolgens heeft hij gewezen op de brief van [medeverdachte 7] . Deze brief, die hiervoor ook al aan de orde is gekomen, afkomstig van [medeverdachte 7] namens [bedrijfsnaam 2] , diende kennelijk als antwoord richting de [naam bank 4] bank nadat er door die bank vragen waren gesteld over enige overschrijvingen. In de brief wordt aangegeven dat de bedragen die via [bedrijfsnaam 1] werden gestort op de rekening van [bedrijfsnaam 2] bedoeld waren voor een investering van een project van [bedrijfsnaam 2] in Griekenland. [bedrijfsnaam 1] werd daarbij genoemd als een bevriende bv van [medeverdachte 4] .
Voor zover die brief zou moeten worden opgevat als ‘concrete’ verklaring en daarmee bedoeld is te stellen dat de herkomst van het geld in [medeverdachte 4] gelegen is, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht de inhoud van de brief van [medeverdachte 7] , die een verklaring moet geven voor de omstandigheid dat de investering van [bedrijfsnaam 1] op naam van [medeverdachte 4] werd gedaan, onnavolgbaar. De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat [bedrijfsnaam 1] een dekmantelbedrijf was, terwijl de zakelijke bankpas daarvan in 2018 in de woning van de (ex-)vriendin van verdachte [medeverdachte 8] lag.
Daarbij komt dat [medeverdachte 4] op het moment van de ‘investering’ niet meer betrokken was bij [bedrijfsnaam 1] . Zoals hiervoor ook is gebleken, blijkt uit de gegevens van de Kamer van Koophandel dat [medeverdachte 4] enig aandeelhouder en bestuurder was van [bedrijfsnaam 1] tussen 13 april 2016 en 26 maart 2018. [naam 53] was vanaf 26 maart 2018 enig aandeelhouder en bestuurder. De stortingen hebben plaatsgevonden in de periode van juni tot oktober 2018.
Als de verwijzing naar de inhoud van de brief al als verklaring van verdachte kan worden aangemerkt, is deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte heeft dan ook geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven en dus geen tegenwicht geboden aan het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de in de tenlastelegging genoemde gelbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Contante stortingen op de rekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. (derde gedachtestreepje)
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, hadden zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] de feitelijke beschikkingsmacht over [bedrijfsnaam 3] . Zoals hierna zal blijken bij de bespreking van de criminele organisatie, kan ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] zich op dat moment in een samenwerkingsverband met verdachte bevond.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op het moment dat de contante gelden in 2018 vanuit [bedrijfsnaam 3] naar [bedrijfsnaam 2] werden overgeboekt, verdachte aantoonbaar niets meer te maken had met [bedrijfsnaam 2] . Vanaf dat moment was immers niet langer [medeverdachte 7] bestuurder van [bedrijfsnaam 2] , maar [naam 3] . De rechtbank verwerpt dit verweer en wijst op dit punt nogmaals naar hetgeen hiervoor uitgebreid is vastgesteld over [bedrijfsnaam 2] , namelijk dat (onder meer) verdachte ook in 2018 feitelijke zeggenschap had over die bv.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid stortingen en de hoogte van het totaal gestorte bedrag, waarbij de rechtbank meeweegt dat – zoals hiervoor onder 4.4.2.1 is vastgesteld – verdachte via onder meer [bedrijfsnaam 3] betrokken is geweest bij een drugstransport, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de ten laste gelegde geldbedragen geheel of gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft hieromtrent, zowel voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling, als op de inhoudelijke behandeling van 28 en 29 augustus 2023, veel gezegd maar inhoudelijk geen verklaring afgelegd.
Verdachte heeft hiermee geen tegenwicht geboden tegen het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de in de tenlastelegging genoemde gelbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Conclusie
Derhalve is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de bedragen die hem onder het eerste en derde gedachtestreepje ten laste zijn gelegd.
4.4.3.6. Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat ook het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. Zoals uit het voorgaande blijkt, was bij de planning en uitvoering van de hiervoor beschreven geldtransacties steeds sprake van een zeer nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval verdachte en [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De rol van verdachte was dus zodanig substantieel dat sprake is van medeplegen.
4.4.3.7. Gewoontewitwassen
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte”, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. [140]
Gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen (een zeer groot aantal stortingen) en de lange periode (twee jaren) waarbinnen verdachte deze heeft verricht, kan ook worden bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.4.4.
Feit 1 & feit 2: Criminele organisatie (zaaksdossier 11)
Onder 1 en 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de periode van 1 juli 2018 tot 29 september 2019, respectievelijk 1 maart 2019 tot 29 september 2020. De officier van justitie heeft op de zitting toegelicht dat de pleegperiode van het eerste feit naar het oordeel van het Openbaar Ministerie loopt tot de start van de pleegperiode van het tweede feit: namelijk 1 maart 2019. Nu die datum evenwel binnen de tenlastegelegde periode valt, heeft de officier van justitie niet gevorderd de tenlastelegging te wijzigen.
De rechtbank overweegt dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De rechtbank overweegt voorts dat de uitvoering van een (internationaal) drugstransport van een omvang en complexiteit zoals die is bewezen verklaard onder 3 en 4, een criminele organisatie vergt die het plegen van verscheidene misdrijven tot oogmerk heeft. Bij die uitvoering is immers – onder meer – sprake van het meermalen vervoeren, afleveren en in- en uitklaren van de goederen. Elke volgende schakel en etappe vergen telkens nieuwe wilsbesluiten en activiteiten om de verdovende middelen naar een volgende plaats van bestemming te (doen) brengen. [141]
Criminele organisatie in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor over het bewezenverklaarde drugstransport van eind oktober 2018 ( feit 3) is overwogen, volgt dat sprake was van een criminele (drugs)organisatie. Deze organisatie bestond onder andere uit verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Verdachte maakte, onder meer samen met [medeverdachte 1] , gebruik van de dekmantelbedrijven [bedrijfsnaam 7] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V., en zette daarvoor katvangers in zoals [naam 19] en [naam 23] . Zoals is vastgesteld onder feit 3 waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] ten tijde van het henneptransport in oktober 2018 werkzaam voor verdachte. Ook heeft [medeverdachte 3] – net zoals [medeverdachte 1] - in die periode geld gestort op de rekening van [bedrijfsnaam 3] . Dit wijst erop dat ook [medeverdachte 3] was betrokken bij de criminele organisatie.
Dat [medeverdachte 5] in de periode tot 1 maart 2019 ook deel uitmaakte van deze criminele organisatie, leidt de rechtbank onder meer af uit zijn nauwe betrokkenheid bij een drugstransport nadien (pas in augustus 2019) en hetgeen onder 4.4.2.1. is besproken. Daarin zijn onder meer de chatgesprekken die verdachte met [naam 21] heeft gevoerd in maart 2018 aan de orde gekomen, waaruit blijkt dat [medeverdachte 5] toen al voor hem werkzaam was. Zo stuurde verdachte op 20 maart 2018 aan [naam 21] ‘je gaat [naam 26] zo zien’, waarop [naam 21] vraagt of hij cash bij zich heeft.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat de organisatie door de tijd heen twee samenstellingen heeft gekend. Op enig moment lijkt er een breuk te hebben plaatsgevonden.
In dit verband acht de rechtbank het OVC-gesprek van belang van 17 maart 2020 op [adres 6] tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 31] . De broer van verdachte, [medeverdachte 2] , heeft het in dat gesprek over een chauffeur, waaruit de rechtbank begrijpt dat hij doelt op [medeverdachte 4] :
We hebben een chauffeur, een oudere chauffeur, die heeft vroeger (…) gewerkt voor ons als groep zijnde (…) en die groep is uit elkaar gegaan, er zat 1 oplichter in (…) die is er dus uitgewerkt en die komt nergens meer aan de bak. Alleen die chauffeur krijgt nog geld van die oplichter en die blijft een beetje plakken aan die oplichter. Voor die chauffeur hebben wij zat werk. [142]
Daarnaast acht de rechtbank het – reeds hiervoor aangehaalde – OVC-gesprek van 19 maart 2020 op [adres 6] van belang, waarin [medeverdachte 1] het volgende zegt tegen [medeverdachte 4] :
De reden natuurlijk ook dat ik eh weg ben gegaan eh is natuurlijk ook omdat er niet betaald werd en eh ik was er gewoon een beetje klaar mee. Nou, gezegd eh, de mazzel en eh, dan weet natuurlijk wat het probleem is om wat dinge, andere dinge op te zette eh ook met en, ehm [naam 17](rechtbank: [medeverdachte 2] )
samen? Maar ja, dan zijn we een jaar verder en eh we hebben een en ander echt al opgezet en draaiende. [143]
De rechtbank leidt hieruit af dat, naast onder meer [medeverdachte 1] , ook [medeverdachte 2] bij de eerste criminele organisatie heeft gehoord, die heeft bestaan tot ongeveer maart 2019. Hierna is een deel van de tot die organisatie behorende personen hun eigen weg gegaan. [medeverdachte 1] zegt immers op 19 maart 2020 dat zij al een jaar bezig zijn.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en de broer van verdachte, [medeverdachte 2] .
Criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor onder 4 bewezenverklaarde drugstransport volgt dat eveneens sprake was van een criminele (drugs)organisatie in deze tweede tenlastegelegde periode. Deze organisatie bestond onder meer uit verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Verdachte was betrokken bij de dekmantelbedrijven [bedrijfsnaam 13] B.V. en [bedrijfsnaam 4] B.V., en zette daarvoor katvangers in zoals [naam 40] . Zoals is vastgesteld bij feit 4, werkten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ten tijde van het heroïnetransport in augustus 2019 voor verdachte.
Ook [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] maakten onderdeel uit van deze criminele organisatie. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 5] is een telefoon (Huawei Y6) in beslag genomen met IMEI-nummer * [nummer 30] . De gebruiker van deze telefoon stelt zich voor met ‘ [naam 11] ’, een bijnaam van [medeverdachte 5] . [144] De rechtbank stelt vast dat, gelet op de plaats waar de telefoon is aangetroffen, in combinatie met het gebruik van de bijnaam van [medeverdachte 5] , deze telefoon toebehoort aan en in gebruik is bij [medeverdachte 5] . Er zijn gesprekken aangetroffen tussen verdachte en [medeverdachte 5] via de communicatieapplicatie [naam 4] .
Op 21 juli 2020 verstuurt verdachte via [naam 4] aan [medeverdachte 5] het volgende bericht: ‘als je die 60k straks hebt. Breng ff bij [naam 51] ’. [145] De rechtbank begrijpt dat ‘ [naam 51] ’ de bijnaam is van [medeverdachte 7] . Blijkbaar moest [medeverdachte 5] in opdracht van verdachte een bedrag van 60.000,- euro naar [medeverdachte 7] brengen.
In de telefoon van verdachte zijn daarnaast chatberichten via [naam 4] aangetroffen tussen verdachte en een persoon die gebruik maakt van een [naam 14] -icoon met het [naam 4] -ID * [accountnaam 3] . Deze persoon maakte gebruik van het emailadres ‘ [mailadres 6] ’. [146] De bijnaam van [medeverdachte 6] is ‘ [naam 14] ’. De rechtbank stelt dan ook vast dat dit het [naam 4] -account betreft van [medeverdachte 6] .
Uit het dossier volgt dat verdachte ook opdrachten geeft aan [medeverdachte 6] . Zo geeft verdachte via [naam 4] op 19 juli 2020 [medeverdachte 6] opdracht om drie telefoons te kopen en te voorzien van [naam 4] . [medeverdachte 6] zegt dat hij naar de Mediamarkt gaat en stuurt daarna foto's van verpakkingen van Huawei Y6 telefoons aan verdachte. [147] Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 6] werd onder andere een aankoopbon van de Mediamarkt aangetroffen van drie Huawei Y6 telefoons. Op de bonnen staan IMEI-nummers vermeld, waarvan één overeenkomt met een in dit onderzoek in beslag genomen telefoon. [148] Nadat [medeverdachte 6] de telefoons heeft aangeschaft, testte hij de werking van [naam 4] op twee telefoons, die hij vervolgens in opdracht van verdachte aan derden moet geven. Kort daarna heeft [medeverdachte 6] met twee van de geteste telefoons via [naam 4] contact opgenomen met verdachte. Kort daarna nemen [naam 51] ( [medeverdachte 7] ) en [naam 11] ( [medeverdachte 5] ) met geteste telefoons via [naam 4] contact op met verdachte. [149]
In diezelfde periode wisselt verdachte ook berichten met [naam 4] -account * [naam account 1] met de gebruikersnaam ‘ [naam 66] ’. Verdachte stuurt de gegevens van dit account via [naam 4] naar een ander en zegt daarbij dat dit account toebehoort aan ‘ [naam 67] ’. Nu de voornaam van [medeverdachte 7] ‘ [naam 43] ’ is, leidt de rechtbank hieruit af dat de [naam 4] gebruikersnaam ‘ [naam 66] ’ toebehoort aan [medeverdachte 7] . Daarnaast zijn in de telefoon van verdachte gesprekken via [naam 4] aangetroffen met het [naam 4] -account * [naam account 2] , dat gebruik maakt van een bom-icoon. Nu er vanuit dit account meerdere berichten worden gestuurd over ene ‘ [naam 68] ’ en ‘trouwen in september’, stelt de rechtbank vast dat dit account eveneens toebehoort aan [medeverdachte 7] . Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 7] op 25 september 2020 is getrouwd met [naam 69] . [150]
Uit het dossier blijkt dat de gesprekken via [naam 4] tussen verdachte en [medeverdachte 7] gaan over geld, klokjes en het aansturen van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6] . [151] Ook vindt op 27 april 2020 het volgende telefoongesprek plaats tussen verdachte ( [verdachte] ) en [medeverdachte 7] ( [medeverdachte 7] ) met telefoonnummer * [nummer 31] over ‘ [naam 13] ’ (de bijnaam van [medeverdachte 9] ).
[verdachte] : Hoe was het met [naam 13] gisteren?
[medeverdachte 7] : (…) Hij is gezellig. Hij begon alweer over mijn auto. (…). Dat vind ik wel lief hoor dattie mee denkt.
[verdachte] : Het is helemaal geen onaardige gozer.
[medeverdachte 7] : Het is een hele lieve jongen, maar je kan hem zo uitwonen … Godverdomme. Heerlijk ... Heerlijk ...
[verdachte] : Smeerlap jij ..
[medeverdachte 7] : Het is echt jou vriend, ik merk het.
[verdachte] : Ja, denk jij dat wel ff?
[medeverdachte 7] : 100 procent! Als je hem in Geleen achter de ramen zet doettie dat ook.
[verdachte] : Pff ....
[medeverdachte 7] Ja, ga nou niet zuchten ... Die zoek jij altijd. Nou jij hebt hem gevonden hoor. [152]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat verdachte en [medeverdachte 7] spreken over de vergaande wijze waarop het hen lukt om [medeverdachte 9] voor hen te laten werken.
Daarnaast is bij dezelfde doorzoeking in de woning van [verdachte] een telefoon (Apple iPhone XS Max) in beslag genomen. Op deze telefoon staat de app [naam 4] geïnstalleerd, waarbij er gebruik werd gemaakt van de [naam 4] -ID ‘ [naam 15] ’. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat deze telefoon aan de zoon van verdachte toebehoort, [naam 15] . Uit chatberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte blijkt dat hij ( [verdachte] ) op 12 juni 2020 de volgende berichten stuurt aan (zijn op dat moment minderjarige zoon) [naam 15] via [naam 4] .
[verdachte] : Ben je alleen thuis. ???
[naam 15] : Ja.
[verdachte] : Ok kan jij ff 20.000 pakken boven. In een tasje doen en aan [naam 41] geven straks.
[naam 15] : Ja. (…)
[verdachte] : En doe het alleen dat niemand het ziet.
[naam 15] : Ja. (…)
[naam 15] : **Stuurt onderstaande afbeelding**
[verdachte] : Ok achter die jasjes. Ligt een tasje.
(…)
[naam 15] : Ja ik heb een stapel van 20. **Stuurt onderstaande afbeelding**
[naam 15] : Die is 20 dat weet ik nog.
[verdachte] : Top. Doe in tasje. Verstop ergens en als [naam 41] zo is geef je het. Verstop die andere tas werr achter de jasjes. Thanks.
[naam 15] : Ja gedaan. Hoelaat komt die ongeveer. (…)
[naam 15] : Kan die niet wachten dan.
[verdachte] : Nee moet iemand uit de bak.
[naam 15] : Oke Hoelaat kom die dan.
[verdachte] : uurtje.
[naam 15] : Oke maar dan is mama wreek, komt wel goed.
[verdachte] : waar moet ik hem dan heen laten komen.
[naam 15] : gewoon op de [straatnaam 4] niet precies voor de deur.
(…)
[naam 15] : ja gw om de hoek.
(…)
[verdachte] : Geef hem ff 100 euro extra.
[naam 15] : Ja. (…) lk heb 100€ uit die koffie tas gepakt ik was vergeten welke jas. [153]
De rechtbank begrijpt uit deze berichten dat [naam 15] in opdracht van verdachte op 12 juni 2020 in de woning van verdachte een contant bedrag van 20.000,- euro uit de kast heeft gepakt en aan [medeverdachte 9] heeft gegeven. [naam 15] moest dit doen zonder dat zijn moeder daar achter zou komen. Hij moest daarom het geld in een tasje verstoppen. Medeverdachte [medeverdachte 9] zou vervolgens het geld komen ophalen. Er moest namelijk ‘iemand uit de bak’.
Tot slot slaat de rechtbank ook acht op een telefoongesprek van 28 september 2020 tussen de gebruiker van telefoonnummers * [nummer 32] en * [nummer 33] . De politie heeft de gebruiker van telefoonnummer * [nummer 32] geïdentificeerd als [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ), nu hij dit nummer zowel in juli 2018, als in maart 2019 bij de politie heeft opgegeven als zijn eigen nummer. [154] Daarnaast is de gebruiker van nummer * [nummer 33] geïdentificeerd als [medeverdachte 9] . [155] De rechtbank neemt deze constateringen over.
[medeverdachte 6] : Naja luister we zijn natuurlijk met een groepje samen waar iedereen op zijn manier keihard heeft bijgedragen en heeft geïnvesteerd met als doel om er sttraks beter van te worden. Ik hoop gewoon dat dit straks goed gaat, dat dit groepje blijft bestaan zoals het is en er niet in een keer allemaal van die aasgieren bijkomen. En weet je .. ik hoop dat er niet vergeten wordt dat er vanuit [bijnaam verdachte] , wie er de afgelopen anderhalf jaar voor hem zijn geweest allemaal.
[medeverdachte 9] : Nee maar dat weet hij best wel. Want anders blijf jij ook niet zitten bij hem, snap je wat ik bedoel. [156]
De rechtbank leidt hieruit af dat er inderdaad een ‘groepje’ bestond en dat de mensen die behoorden tot dat groepje – gezien dit gesprek, in ieder geval [medeverdachte 6] en [medeverdachte 9] – er altijd voor [naam 8] ’ (de bijnaam van verdachte) zijn geweest.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 een (crimineel) samenwerkingsverband heeft gevormd met onder meer [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] .
4.4.4.1. Feit 1: oogmerk
Verdovende middelen
Zoals hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het transport van 5.296 kilogram hennep eind oktober 2018, waarbij de rechtbank van oordeel is dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 1] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2022 onder meer (niet onherroepelijk) veroordeeld voor een drugstransport van 4.322 kilogram cocaïne op 26 december 2018. Dit feit is niet ten laste gelegd aan verdachte, maar is in het onderzoek Coalcity beschreven in zaaksdossier 7 en maakt deel uit van het procesdossier. Uit e-mailcorrespondentie blijkt dat [bedrijfsnaam 3]
sB.V. de lokale kosten en de afhandeling van het transport zou verzorgen. Daarnaast wordt op 20 december 2018 namens [bedrijfsnaam 3]
sB.V. ( [mailadres 5] ) een e-mail gestuurd die is ondertekend door ‘ [initiaal] . [naam 21] ’ namens [bedrijfsnaam 3] B.V. Onder de e-mail staat het telefoonnummer * [nummer 13] . [157] Zoals hiervoor is vastgesteld, was dit telefoonnummer ook aan [bedrijfsnaam 3] B.V. (zonder s) gekoppeld en maakte [medeverdachte 1] daarvan gebruik.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, vergt de uitvoering van een (internationaal) drugstransport van een omvang en complexiteit als die is bewezen verklaard een criminele organisatie die het plegen van verscheidene misdrijven tot oogmerk heeft. Nu het transport van 4.322 kilogram cocaïne zeer kort (twee maanden) na het transport van 5.296 kilogram hennep heeft plaatsgevonden en daarbij gebruik is gemaakt van een bv die qua schrijfwijze zeer grote overeenkomsten vertoont met de bv die is gebruikt bij het henneptransport ( [bedrijfsnaam 3] vs [bedrijfsnaam 3]
s) en bovendien gebruik maakt van hetzelfde telefoonnummer, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dat voor het cocaïnetransport ook gebruik is gemaakt van de criminele organisatie waarvan onder meer verdachte deel uitmaakte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de criminele organisatie die bestond van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 niet alleen het oogmerk had op transporten van verdovende middelen van softdrugs (lijst I van de Opiumwet), maar ook van harddrugs (lijst II van de Opiumwet).
Witwassen
Zoals hiervoor onder 5 is bewezenverklaard, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich (onder meer) in de periode van 1 maart 2017 tot 1 maart 2019 heeft beziggehouden met het medeplegen van gewoonte-witwassen van zeer grote geldbedragen met onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Medeverdachte [medeverdachte 1] is ook bij voornoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam – niet onherroepelijk – veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen van grote geldbedragen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat bij het medeplegen witwassen op een zulke grote schaal, door betrokkenen die zich aantoonbaar mede met drugstransporten hebben beziggehouden, het niet anders kan dat de criminele organisatie ook het oogmerk had op gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen van geldbedragen.
Valsheid in geschrifte
Uit het dossier is niet gebleken dat de criminele organisatie in de periode van 1 juli 2018 tot en met 1 maart 2019 het oogmerk had op valsheid in geschrifte. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van dit deel van het ten laste gelegde.
4.4.4.2. Feit 2: oogmerk
Verdovende middelen
Zoals hiervoor al is overwogen, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het transport van 398 kilogram heroïne begin augustus 2019, waarvan uiteindelijk 4,6 gram heroïne is doorgelaten. De rechtbank is van oordeel dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met onder meer [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . De rechtbank is daarmee van oordeel dat de criminele organisatie die bestond van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 het oogmerk had op het transport van harddrugs (Lijst II van de Opiumwet).
Uit het dossier is niet gebleken dat de criminele organisatie die heeft bestaan in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 zich ook bezig hield met het transport van softdrugs (Lijst I van de Opiumwet). De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit onderdeel van het ten laste gelegde.
Witwassen
Zoals hiervoor is vastgesteld, wordt verdachte veroordeeld voor gewoontewitwassen in de periode van (onder meer) 1 maart 2019 tot 19 oktober 2019 met onder meer [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .
Uit het dossier kan worden afgeleid dat ook andere personen uit de criminele organisatie die heeft bestaan van 1 maart 2019 tot 29 september 2020, te weten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van witwashandelingen. Daarmee kan worden vastgesteld dat de criminele organisatie in die periode het oogmerk had op gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen van voorwerpen.
Ten aanzien van [medeverdachte 5] wijst de rechtbank op het gesprek dat hiervoor ook al is aangehaald en waaruit blijkt dat verdachte aan [medeverdachte 5] vraagt om ‘60k’ naar ‘ [naam 51] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 7] ) te brengen. [158] Dit duidt erop dat [medeverdachte 5] , in opdracht van verdachte, grote bedragen (contant) geld naar een ander (namelijk: [familienaam] ) bracht die – zoals hiervoor is vastgesteld - ook deel uitmaakte van de criminele organisatie.
[medeverdachte 6] heeft op de zitting van 27 oktober 2021 verklaard dat hij, in opdracht van verdachte, grote contante geldbedragen al dan niet met behulp van een token heeft opgehaald en overgedragen. [159] De verklaring van [medeverdachte 6] vindt ondersteuning in de chatgesprekken die zijn opgenomen in het dossier, waaronder het hieronder weergegeven gesprek.
In de telefoon van verdachte zijn chatgesprekken aangetroffen tussen verdachte en het telefoonnummer * [nummer 32] , dat – zoals hiervoor is vastgesteld – toebehoort aan [medeverdachte 6] . In de telefoon van verdachte staan chatberichten via Signal waarin verdachte aan [medeverdachte 6] vraagt om [naam 4] te installeren. [medeverdachte 6] stuurt vervolgens dat zijn [naam 4] -ID betreft: * [accountnaam 1] . [160]
Uit het gesprek via [naam 4] op 29 mei 2020 tussen verdachte ( [verdachte] ) en [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) blijkt het volgende.
[verdachte] : Ok je krijgt 20 mee. En je krijgt op die 2e token 300 mee.(…) Dan rij je naar mijn huis. En tel je daar. Je geeft [naam 16] 70k. Daarvan pak je voor je zelf 500. Die 250 breng je naar Amsterdam. Adres en token krijg je nog
[medeverdachte 6] : Oké
[verdachte] : Top
[verdachte] : [naam 16] weet ervan
(…)
[verdachte] : Dus hoeveel haal je nu op.
[medeverdachte 6] : 320.
[verdachte] : Top.
(…)
[medeverdachte 6] : Het is geregeld.
[verdachte] : Ok top. Heb je alles.
[medeverdachte 6] : Ja, ik tel bij jou. Maar als het goed is compleet. [161]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [medeverdachte 6] , in opdracht van verdachte, met grote hoeveelheden geld rondrijdt. Zo moet hij van verdachte ‘320’ (de rechtbank begrijpt: 320.000,- euro) ophalen, waarbij gebruik wordt gemaakt van verschillende tokens.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 aldus ook het oogmerk had op gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen van geldbedragen.
Valsheid in geschrifte
De rechtbank is ook van oordeel dat de criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 het oogmerk had op valsheid in geschrifte en heeft daarbij acht geslagen op de volgende omstandigheden.
Op 14 april 2020 vindt het volgende gesprek via [naam 4] plaats tussen verdachte ( [verdachte] ) en de gebruiker met [naam 4] -ID * [accountnaam 1] , waarvan de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat het [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) betreft.
[verdachte] : Kan je afschrift shoppen (…)
[medeverdachte 6] : Ja ik maak er wel 1. Op een oudere datum.
[verdachte] :
[medeverdachte 6] : Deze wil je aanpassen als zijnde een betaling naar een schuldeiser?
[verdachte] : Nee deze alleen de data veranderen. (…) En kenmerken alsof het een zelfde 2 e betaling is naar dit bedrijf. Lukt dat. (…)
[medeverdachte 6] : Oké ik ga het proberen. Naar welke datum?
[verdachte] : 7 april
(…)
[verdachte] : Kom je er een beetje uit. (…) Weet je wel welk programma je hiervoor moet hebben
[medeverdachte 6] : Ja Photoshop of Photoshop lichtroom. Volgens mij staat dat op mijn oude computer, nu alleen kijken of ik er achter kom hoe dat werk
[verdachte] : Ok doe je best
[medeverdachte 6] : Yes. [162]
Op 22 april 2020 vindt het volgende gesprek plaats via [naam 4] tussen verdachte en [medeverdachte 6] .
[medeverdachte 6] :
[medeverdachte 6] : Tekenen bij [naam 70] ?
[verdachte] : Nee bij [naam 71] .
[medeverdachte 6] : Oké (…)
[verdachte] : Top. OK mail [naam 72] en zeg dat je het gaat regelen en met die mensen ook contact opneemt.
[medeverdachte 6] : Oké. Alles getekend. [163]
[medeverdachte 6] heeft op de inhoudelijke zitting op 28 oktober 2021 verklaard dat hij de aanpassingen heeft gedaan omdat verdachte dat aan hem vroeg. [164] Verdachte heeft op de inhoudelijke zitting op 28 oktober 2021 over de aanpassingen van het nadoen van de handtekening van [naam 71] verklaard dat [naam 71] op dat moment in het buitenland zat en niet kon tekenen. Hij heeft vervolgens [medeverdachte 6] op zijn verzoek laten tekenen. [165]
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende. [medeverdachte 5] is door de rechtbank Amsterdam op 8 juli 2022 – niet onherroepelijk – veroordeeld voor het valselijk opstellen van een leeenovereenkomst. De rechtbank is daarop hiervoor onder 4.4.3.2 ook al ingegaan. Vastgesteld is dat de leenovereenkomst (achteraf) is bedacht om de geldbedragen die zijn overgemaakt te verantwoorden, zonder dat daar daadwerkelijk een geldleenovereenkomst aan ten grondslag heeft gelegen. Verdachte is degene geweest die de leenovereenkomst aan [medeverdachte 5] heeft gestuurd opdat [medeverdachte 5] daarmee de overboekingen kon verantwoorden jegens de bank die hierover vragen had gesteld. [166]
De criminele organisatie, in ieder geval bestaande uit verdachte, [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] , had aldus het oogmerk op valsheid in geschrifte. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de criminele organisatie in die periode ook met ‘andere personen’ het oogmerk had tot het plegen van valsheid in geschrifte, bijvoorbeeld [medeverdachte 8] . De rechtbank slaat daarbij acht op het volgende.
Verdachte heeft in september 2020 aan [medeverdachte 8] een verzoek gedaan om (onder meer) een bankafschrift aan te passen. De rechtbank merkt overigens op dat [medeverdachte 8] bij vonnis (parketnummer 71/188609-22) van gelijke datum als het onderhavige wordt veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrifte met verdachte.
In de telefoon van verdachte zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen met “ [accountnaam 2] ”, van welk account de politie heeft vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van een profielfoto van [medeverdachte 8] . [167] De tweede voornaam van verdachte is ‘ [voornaam 2] ’. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat dit WhatsApp-account aan [medeverdachte 8] toebehoort.
Op 6 september 2020 stuurt verdachte via WhatsApp aan verdachte onderstaand bankafschrift en vraagt hij haar of zij dit kan aanpassen met ‘dat programma’. [168]
Verdachte geeft daarbij aan [medeverdachte 8] verschillende opdrachten om het document te bewerken. In de eerste plaats moet zij het betaalde bedrag van 11.750,- euro veranderen in 36.000,- euro. Vervolgens dient zij aan de hand van een foto van een bankpas die verdachte haar stuurt de naam van de ontvanger te wijzigen in ‘
[naam 73]’ en de IBAN aan te passen. De datum moet zij op de datum van de daaraan voorafgaande maandag zetten. Daarbij vraagt [medeverdachte 8] onder meer aan verdachte ‘waarom hij dit steeds doet’. Ook vraagt [medeverdachte 8] aan verdachte of ze ook ‘die c’ in de IBAN moet zetten. Vervolgens geeft verdachte haar de opdracht om de omschrijving te wijzigen van ‘
[omschrijving]’ in ‘
as agreed’. Tot slot dient [medeverdachte 8] de BIC code te wijzigen. [169]
[medeverdachte 8] stuurt uiteindelijk onderstaand screenshot naar verdachte, waarop hij reageert met ‘Top’. [170]
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 aldus ook het oogmerk had op het plegen van valsheid in geschrifte.
Conclusie
De organisaties waaraan verdachte heeft deelgenomen, hadden een logistieke en financiële keten georganiseerd die de invoer van verdovende middelen mogelijk maakte. Binnen die organisaties werden bedrijven opgericht, bankrekeningen voor die bedrijven geopend, dekladingen gekocht, getransporteerd en (soms) opgeslagen. Ook werden er katvangers geregeld voor de dekmantelbedrijven en chauffeurs ten behoeve van het uiteindelijke transport van verdovende middelen naar Nederland. De organisaties maakten gebruik van een complexe structuur van bedrijven, waarbij van een reguliere bedrijfsvoering geen sprake was. Als bestuurder en/of aandeelhouder(s) van deze (dekmantel)bedrijven werden op “papier” zogenoemde katvangers gebruikt. De bankrekeningen behorend bij deze bedrijven werden (geheel of ten dele) door contante stortingen gevoed. Contant gestort geld werd regelmatig eerst naar bankrekeningen van andere bedrijven overgemaakt om de herkomst van de uiteindelijke betaling te verhullen. Bij het ‘reguliere’ e-mail verkeer met een expediteur, werd ondertekend met een valse/ fictieve naam.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan twee organisaties als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet. Zij komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.4.5.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsvrouw heeft voorwaardelijke verzoeken gedaan tot het horen van drie / getuigen, te weten [medeverdachte 5] , [naam 3] en [naam 2] .
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [medeverdachte 5]
De raadsvrouw heeft verzocht [medeverdachte 5] nader te mogen ondervragen indien de rechtbank meent dat de getuigenverklaring bij de rechter-commissaris van [medeverdachte 5] d.d. 15 december 2022 (waarin hij onder meer verklaart dat hij geen betalingen heeft verricht namens [bedrijfsnaam 4] en dat verdachte niet in verdovende middelen handelt) onbetrouwbaar is.
De rechtbank heeft zich bij de bewezenverklaring van hetgeen onder 4 ten laste is gelegd niet uitgelaten over de betrouwbaarheid van [medeverdachte 5] . Evenmin zijn de betalingen die hij al dan niet zou hebben verricht namens [bedrijfsnaam 4] in het bewijs betrokken. Nu aan de door de raadsvrouw aan het verzoek ten grondslag gelegde voorwaarde niet is voldaan, behoeft het verzoek geen bespreking meer.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [naam 3]
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien de rechtbank meent tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor het gewoontewitwassen als tenlastegelegd onder feit 5 eerste en tweede gedachtestreepje, [naam 3] , de bestuurder van [bedrijfsnaam 2] B.V.
( [naam 75] )te mogen bevragen over zijn betrokkenheid bij dit bedrijf, of [naam 3] katvanger was en over de betrokkenheid van verdachte bij [bedrijfsnaam 2] B.V.
De rechtbank merkt op dat zij verdachte van feit 5, tweede gedachtestreepje zal vrijspreken zodat het verzoek nog slechts betrekking heeft op feit 5, eerste gedachtestreepje.
De rechtbank wijst dit verzoek af. [naam 3] heeft geen voor verdachte belastende verklaring afgelegd. De onderhavige strafzaak loopt al bijna drie jaar. Ruim anderhalf jaar geleden is een verzoek tot het horen van deze getuige gedaan door de toenmalig raadsman van verdachte en door de rechtbank gemotiveerd afgewezen. Na wisseling van raadslieden en opnieuw aanvangen van de het onderzoek, zijn door de huidige raadvrouw verzoeken gedaan tot het horen van getuigen, waarvan een aantal is toegewezen. Niet eerder dan bij pleidooi is door haar verzocht om het horen van deze getuige. De rechtbank zal het ter zitting gedane verzoek toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium. In de onderbouwing van het verzoek ziet de rechtbank geen noodzaak om de getuige te horen, gelet op hetgeen de rechtbank hierboven onder 4.4.3.3. heeft overwogen omtrent feit 5, eerste gedachtestreepje. De rechtbank acht zich door het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht. Ook overigens is de noodzaak tot het horen van de getuige niet gebleken.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [onderneming 6]
De raadvrouw heeft verzocht om [naam 2] te mogen bevragen in verband met het bedrag van 340.000,- euro en [bedrijfsnaam 2] B.V.
( [naam 75] ), indien de rechtbank neigt naar een veroordeling op dit punt (de rechtbank begrijpt: feit 5, tweede gedachtestreepje).
Nu verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem onder 5, tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, is de voorwaarde die aan het verzoek ten grondslag ligt niet vervuld en behoeft het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van [naam 2] geen nadere bespreking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 primair (eerste alternatief), 4 primair (eerste alternatief) en 5 (eerste alternatief) ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en één of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
- artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
- artikel 11, vierde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
- artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuld witwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen;
Feit 2:
hij in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en één of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
- artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
- artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuld witwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen;
- artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, te weten valsheid in geschrifte, waaronder bankafschriften en contracten;
Feit 3, primair:
hij op 26 oktober 2018 te Antwerpen en op de Westerschelde, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk via de Westerschelde binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5.296 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
Feit 4, primair:
hij in de periode van 2 augustus 2019 tot en met 5 augustus 2019 te Antwerpen, in elk geval in België, en op de Westerschelde en te Hoogvliet Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk via de Westerschelde binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4 van de Opiumwet, en opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, 4,6 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 5:
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 19 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij en zijn mededaders telkens van hierna genoemde voorwerpen de werkelijke aard en/of herkomst verhuld, dan wel verhuld wie de rechthebbende van die voorwerpen was, en telkens verworven, voorhanden gehad en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat hierna genoemde voorwerpen - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
- een geldbedrag van in totaal 157.135,- euro (contante stortingen op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. waarna een bedrag van 146.069,- euro wordt overgeboekt naar [bedrijfsnaam 2] B.V.), en
- een geldbedrag van in totaal 499.280,- euro (contante stortingen op de rekening van [bedrijfsnaam 3] B.V.).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder meer verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die op de zitting naar voren zijn gebracht, de omstandigheid dat verdachte al zeer lang in voorlopige hechtenis verblijft en de vernieuwde regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling die op 1 juli 2021 met de Wet straffen en beschermen in werking is getreden. Daarnaast heeft de raadsvrouw gewezen op het tijdsverloop en de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Zij verzoekt de voorlopige hechtenis op te heffen gelet op de inhoud van het pleidooi.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de bijzondere ernst van de feiten, het georganiseerd en internationaal karakter ervan en het aandeel hierin van verdachte. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een lange gevangenisstraf.
Verdachte heeft deelgenomen aan twee criminele (drugs)organisaties die elkaar in tijd opvolgden.. Het doel van de organisaties was onder andere de invoer van hard- en softdrugs in Nederland, het op grote schaal witwassen van geldbedragen en valsheid in geschrifte.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan twee internationale drugstransporten. Het betreft een hoeveelheid van 5.296 kilogram hennep en 4,6 gram heroïne. Ten aanzien van de heroïne overweegt de rechtbank dat hoewel slechts een hoeveelheid van 4,6 gram bewezen wordt verklaard, de rechtbank bij de strafoplegging wel rekening zal houden met de beoogde invoer van de grotere hoeveelheid heroïne van bijna 398 kilogram. Dat was immers de hoeveelheid, die in de lading van de container aanwezig was voor het ingrijpen door de Britse autoriteiten. Internationale drugshandel vormt een gevaar voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Verdachte streefde enkel grote vermogensvoordelen na en hield geen rekening met de gezondheid van de individuele gebruikers, met de (rand)criminaliteit die drugshandel en -gebruik meebrengen en met de gevaren voor de openbare veiligheid die voortkomen uit de grote financiële belangen die op het spel staan..
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim 650.000,- euro. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarmee de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dat rekent de rechtbank hem aan.
Uit het dossier blijkt dat verdachte binnen de criminele organisaties een leidende rol heeft gehad en zeer geraffineerd te werk is gegaan. Niet is gebleken dat verdachte in de ten laste gelegde periode over legale inkomsten heeft beschikt. Hij lijkt daarom alleen inkomsten te hebben gehad uit criminele activiteiten waaronder de drugshandel en via het internationale web aan bedrijven en allerlei door de organisatie ingezette personen werden de gelden contant en giraal rondgepompt. In elk geval een deel van de bedrijven lijkt met geen ander doel te zijn opgericht dan om als dekmantel te dienen voor criminele activiteiten. De bedrijven waren in Nederland maar ook in het buitenland gevestigd, in elk geval in Griekenland en het Verenigd Koninkrijk. Een aantal bedrijven van verdachte werd door hem via een trustconstructie op Mauritius ondergebracht. De financiën van de bedrijven die in die trust zijn ondergebracht, zijn grotendeels buiten zicht van justitie gebleven. Het ondermijnend karakter van de activiteiten van verdachte en zijn mededaders is evident.
Verdachte heeft daarmee getracht zelf zoveel als mogelijk buiten beeld van justitie te blijven. Mede doordat hij anderen bedrijven en rekeningen op hun naam liet zetten en ook anderen gebruikte om contante stortingen te verrichten, is hij niet alleen in letterlijke zin buiten beeld van de beveiligingscamera’s gebleven, maar kon hij ook niet gemakkelijk in verband worden gebracht met de criminele transacties. In eerste instantie kwam de politie uiteraard bij de katvangers uit. Pas na een zeer uitgebreid en gedegen onderzoek kwam de ware betrokkenheid van verdachte (deels) in beeld
Verdachte heeft uit puur opportunisme gebruik gemaakt van anderen. Zelfs zijn eigen zoon van (destijds) veertien jaar oud heeft hij bij zijn criminele activiteiten betrokken. Hij heeft zijn zoon daarbij mogelijk in gevaar gebracht doordat hij hem met enorme geldbedragen zowel thuis, als op de openbare weg liet afspreken met medeverdachten. Zijn zoon is als gevolg hiervan met justitie in aanraking gekomen, met alle gevolgen van dien. Daarnaast is de uiterst denigrerende manier waarop verdachte onder meer met medeverdachte [medeverdachte 7] over andere personen in het dossier spreekt - zoals over [medeverdachte 9] - ontluisterend. Verdachte heeft slechts gehandeld uit eigen gewin en heeft anderen daarbij het risico op lange gevangenisstraffen laten lopen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 augustus 2023. Hieruit blijkt onder andere dat verdachte twee keer eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor onder meer deelname aan een criminele organisatie tot een gevangenisstraf van 16 maanden (in 2013) respectievelijk 4 jaar (in 2003). Die eerdere straffen hebben kennelijk niet kunnen voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd en gekeken naar de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij de invoer van harddrugs van méér dan 20 kilogram vanuit een criminele organisatie, afhankelijk van de rol die een verdachte bij het strafbare feit heeft gespeeld, al een gevangenisstraf voor de duur van vijf of zes jaren genoemd. Bij frauduleus handelen van bedragen tussen de 500.000,- euro en 1.000.000,- euro gaat de LOVS uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van anderhalf tot twee jaren.
De rechtbank weegt mee dat aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] voor hun rol in het onderzoek Coalcity door de rechtbank Amsterdam op 8 juli 2022 tot gevangenisstraffen van 6 tot 10 jaar zijn opgelegd.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Aan verdachte zijn na het plegen van de thans bewezen feiten nog vrijheidsstraffen van 30 maanden en 18 maanden opgelegd.
Tijdsverloop
Bij de berechting van een zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn indien de verdachte gedetineerd is. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte kan in dit geval als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 30 september 2020 voor het eerst als verdachte gehoord. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen. De termijn loopt af op datum van dit vonnis, dus op 30 oktober 2023, dus 3 jaar en 1 maand na aanvang van de termijn.
Bij de vraag of er in de onderhavige zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarmee de rechtbank rekening dient te houden in de strafmaat, neemt de rechtbank in aanmerking dat de inhoudelijke behandeling van de zaak is aangevangen op 26, 27 en 28 oktober 2021 en 9 november 2021. De zaak van verdachte werd op die data gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken van andere verdachten uit het onderzoek Coalcity, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Voor een zaak met de omvang als de onderhavige, is deze in beginsel relatief spoedig op zitting aangebracht door het Openbaar Ministerie. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens geschorst in verband met nader onderzoek. Het was de bedoeling om de inhoudelijke behandeling voort te zetten op 9 mei 2022, maar op die datum heeft de toenmalig raadsman van verdachte, mr. [naam 47] , de verdediging neergelegd. Mr. [naam 47] had in een eerder stadium [medeverdachte 4] bijgestaan. [medeverdachte 4] had een brief naar verdachte gestuurd met een zodanige inhoud dat de toenmalig raadsman vond dat hij deze niet kon overleggen en heeft zich daarom onttrokken als advocaat.
De zaak van verdachte is vervolgens door de rechtbank afgesplitst van die tegen overige verdachten, waarna in de zaken van de overige verdachten vonnis is gewezen op 8 juli 2022. Het heeft vervolgens meer dan een jaar geduurd voordat de zaak opnieuw op een inhoudelijke zitting kon worden aangebracht. De opvolgend raadsvrouw en de opvolgende combinatie van de rechtbank moesten zich inlezen in het omvangrijke dossier. Door de raadsvrouw zijn vervolgens verzoeken ingediend tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen, die deels zijn toegewezen en uitgevoerd. Het onderzoek bij de rechter-commissaris heeft tot één week vóór de zitting op 28 en 29 augustus 2023 voortgeduurd. Met de planning van een omvangrijke en complexe zaak gaat in het zittingsrooster van de rechtbank ook altijd enige tijd gemoeid, omdat er voldoende zittingsruimte nodig is.
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop in deze zaak een omstandigheid betreft die in de eerste fase tot mei 2022 vooral het gevolg was van de omvang en complexiteit van de zaak en daarna vrijwel volledig voor rekening van verdachte komt. Er is daarom geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn die tot strafmatiging zou moeten leiden.
Wet straffen en beschermen
Verdachte is op 29 september 2020 in verzekering gesteld en bevindt zich vanaf 2 oktober 2020 in voorlopige hechtenis. De rechtbank is zich ervan bewust dat – met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2021 – de wettelijke regelingen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling minder ruimhartig zijn geworden. De wetgever heeft ervoor gekozen niet te voorzien in een regeling van overgangsrecht. Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht, ziet de rechtbank dan ook geen reden om de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen te betrekken bij het bepalen van de strafmaat.
Conclusie
Hoewel de rechtbank van het onder 5 ten laste gelegde tot een vrijspraak komt van twee gedachtestreepjes en daarmee minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij de officier van justitie toch volgen in de eis. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de rol die de verdachte daarin heeft vervuld zoals hiervoor is vastgesteld, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal worden afgewezen nu gelet op de inhoud van dit vonnis sprake is van ernstige bezwaren en de recidivegrond nog aanwezig is.

9.Beslag

Onder verdachte zijn vier telefoons (waaronder één PGP-telefoon), een computer, een betaalpas van [naam 76] , zeven horloges, elf paar schoenen, vijf tassen, sieraden (een ring, ketting en oorbellen) en kunst (zes schilderijen en twee beelden) in beslag genomen.
9.1.
Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft gevorderd een PGP-telefoon te onttrekken aan het verkeer en de ketting van het merk ‘Marina Rinaldi’ terug te geven aan verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd de overige (luxe-)goederen verbeurd te verklaren.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat veel van de goederen op de lijst toebehoren aan de vrouw van verdachte, waaronder de dameskleding en de tassen. Daarnaast behoren de twee bronzen beeldjes toe aan de dochter van verdachte. De raadsvrouw heeft verzocht deze goederen terug te geven aan de rechthebbenden.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
Nu met behulp van de vier telefoons (inclusief de PGP-telefoon) en de computer het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Teruggave ten behoeve van de rechthebbende
De betaalpas betreft een pas van de [naam 76] Bank op naam van verdachte. De rechtbank gelast dat dit voorwerp wordt geretourneerd aan de uitgevende instantie.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat er geen verband is vastgesteld tussen de inbeslaggenomen horloges, schoenen, tassen, sieraden en kunst, en de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank gelast dan ook de teruggave aan verdachte van deze inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren.
Voor zover op de hiervoor genoemde voorwerpen ook conservatoir beslag (artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering) rust, blijft dit hierop rusten. De beslissingen van de rechtbank hebben enkel betrekking op het klassiek beslag (artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering).

10.Benadeelde partij

De benadeelde partij [naam bank 1] N.V. te Amsterdam, vertegenwoordigd door [naam 77] , vordert 960,- euro aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit onderzoekskosten (acht onderzoeksuren à 120,- euro) te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Zoals onder meer blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2008 [171] valt onder rechtstreekse schade onder meer kosten die door een bedrijf als benadeelde partij zijn gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal daarbij niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De benadeelde partij is een professionele onderneming die in staat moet worden geacht zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Wijst af het verzoek van de raadsvrouw om [naam 3] als getuige te horen.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet,
en:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet,
en:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 3, primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4, primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod,
en:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 5:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [naam bank 1] N.V.geheel toe tot een bedrag van € 960,- (zeggen: negenhonderdzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (op 1 maart 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam bank 1] N.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart
verbeurd:
3. Grijze telefoon van het merk Apple;
32. Telefoon van het merk Sharp;
33. Telefoon van het merk Apple;
35. Apple laptop, kleur: goud, en:
37. Zwarte PGP-telefoon.
Gelast de
teruggave aan de uitvaardigende instantievan:
4. [naam 76] betaalpas t.n.v. [verdachte] .
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1. Diamanten ring;
2. Rolex horloge (vintage Daytona);
5. Rolex horloge;
6. Rolex horloge;
7. Breitling horloge;
8. Eén paar oorbellen Maple Leaf;
9. Gucci handtas;
10. Chanel handtas;
11. Gucci schoenen;
12. Louis Vuitton handtas;
13. Saint Laurent schoenen;
14. Jimmy Choo laarsjes;
15. Gucci schoenen;
16. Jimmy Choo schoenen;
17. Saint Laurent schoenen;
18. Valentino schoenen;
19. Gucci schoenen;
20. Peter Kaiser schoenen;
21. Jimmy Choo schoenen;
22. Tod’s schoenen;
23. Saint Laurent handtas;
24. Yves Saint Laurent handtas;
25. Rolex horloge;
26. Rolex horloge;
27. Schilderij (‘donker gezicht’);
28. Beeld (‘trappende stier’);
29. Beeld (‘dansende stier’);
30. Schilderij (‘ [naam schilderij 1] ’);
31. Tagheuer horloge;
36. Marina Rinaldi ketting;
38. Schilderij (‘ [naam schilderij 2] ’);
39. Schilderij (‘ [naam schilderij 3] ’);
40. Schilderij (‘ [naam schilderij 4] ’), en:
41. Schilderij (‘vrouw met bruin’).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. P .E. Meewisse, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2023.

Voetnoten

1.Met uitzondering van – onder meer – [medeverdachte 4] , waarin vonnis wordt gewezen op gelijke datum als het onderhavige vonnis.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Rubriek 01 – Bijlage 01, p . 11000 – 11011 (Aangifte [naam bank 1] NV).
4.Het proces-verbaal “Zaaksdossier 04 – Zaak Witwassen [verdachte] ” met nummer LERAG18014-1853 van 30 september 2020, (hierna: ZD 4 – Zaak Witwassen [verdachte] ) p . 9; Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51462 – 51463 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
5.Proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling op 28 en 29 augustus 2023.
6.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51463 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
7.Het proces-verbaal “Zaaksdossier 04A – Zaak Witwassen” met nummer LERAG 18014-1853-A van 16 maart 2021, (hierna: ZD 04A – Zaak Witwassen [verdachte] ) p . 10;Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51471 - 51472 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
8.Persoonsdossier [verdachte] , proces-verbaal verhoor verdachte van 15 december 2020 (uitwerking financieel verhoor [verdachte] door schrijftolk), p . 184.
9.Proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling op 28 en 29 augustus 2023.
10.ZD 04A – Zaak Witwassen [verdachte] , p . 10; Zie ook: Rubriek 08 – Bijlage 26 (E-mail [onderneming 3] Ltd).
11.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51470 - 51471 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
12.ZD 04A – Zaak Witwassen [verdachte] , p . 9; Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51471 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
13.PD [verdachte] , proces-verbaal verhoor verdachte van 15 december 2020 (uitwerking financieel verhoor [verdachte] door schrijftolk), p . 184 - 185.
14.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51472 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
15.PD [verdachte] , proces-verbaal verhoor verdachte van 15 december 2020 (uitwerking financieel verhoor [verdachte] door schrijftolk), p . 184.
16.Proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling op 28 en 29 augustus 2023.
17.Zie onder meer: Rubriek 05 – Bijlage 101, p . 51797 (Chat gesprekken tussen [verdachte] en [naam 40] ).
18.Rubriek 05 – Bijlage 202, p . 52691 (Chatberichten tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] (Huawei)).
19.Proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling op 28 en 29 augustus 2023.
20.Proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling op 28 en 29 augustus 2023.
21.Proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling op 28 en 29 augustus 2023.
22.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972,
23.HR 10 november 1992, NJ 1993, 225 en HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR: AY9575,
24.HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302 en HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640.
25.Rubriek 05 – Bijlage 03, p . 51017 – 51034 (Info [naam 78] + e-mails).
26.Rubriek 06 – Bijlage 01, p . 61008 (Uitvoeringsstukken EOB-U-2019007041 / België (ZD 06)); Rubriek 05 – Bijlage 03, p . 51017 (Info [naam 78] + e-mails).
27.Rubriek 06 – Bijlage 01, p . 61000 – 61017 (Uitvoeringsstukken EOB-U-2019007041 / België (ZD 06)).
28.Rubriek 05 – Bijlage 05, p . 51053 Proces-verbaal van bevindingen stortingen en camerabeelden [naam bank 1] ); Rubriek 05 – Bijlage 03, p . 51014 – 51015 (Info [naam 78] + e-mails).
29.Rubriek 05 – Bijlage 03, p . 51013 (Info [naam 78] + e-mails).
30.Rubriek 05 – Bijlage 03, p . 51033 (Info [naam 78] + e-mails).
31.Proces-verbaal “Zaaksdossier 06 – Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018” met nummer LERAG18014-1818 van 9 maart 2021 (hierna: ZD 06 - Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018), p . 4.
32.Rubriek 05 – Bijlage 03, p . 51030 (Info [naam 78] + e-mails).
33.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17-04-2019 (Beslagdossier).
34.Rubriek 03 – Bijlage 01, p . 31000 – 31003 (FTO Testen en monstername Hasj uit [nummer 2] ).
35.Rubriek 03 – Bijlage 02, p . 31004 – 31005 (NFI Resultaat onderzoek uit [nummer 2] ).
36.Rubriek 08 – Bijlage 08, p . 81060 – 81062 (KvK [bedrijfsnaam 7] BV).
37.Rubriek 02 – Bijlage 23, p . 21193 (Verhoor [naam 19] ).
38.ZD 06 – Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018, p . 6 – 7.
39.Rubriek 08 – Bijlage 85, p . 81587 – 81617 (Chat 184 [naam 21] ( [naam 21] ) – [naam 22] ( [naam 19] )).
40.ZD 06 - Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018, p . 11; Rubriek 08 – Bijlage 10, p . 81066 – 81068 (KvK [bedrijfsnaam 3] BV).
41.ZD 06 - Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018, p . 11; Rubriek 01 – Bijlage 01, p . 11006 (Aangifte [naam bank 1] ).
42.Persoonsdossier [medeverdachte 1] , p . 4 – 5 (Proces- verbaal van verdenking van 420bis en 420ter Wetboek van Strafrecht).
43.Rubriek 07 – Bijlage 03, p . 71004 – 71005; Rubriek 07 – Bijlage 02, p . 71002.
44.Rubriek 05 - Bijlage 05, p . 51037—51081 (Proces-verbaal van bevindingen stortingen en camerabeelden [naam bank 1] ).
45.ZD 06 – Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018, p . 13 – 14; Rubriek 08 – Bijlage 88, p . 81672 (Verkeersgegevens 31619486106).
46.ZD 06 – Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018, p . 6 - 7; Rubriek 08 – Bijlage 86, p . 81618 e.v. (Chat 218 [naam 21] – [verdachte] ).
47.Rubriek 08 – Bijlage 86, p . p . 81629 – 81630 (Chat 218 [naam 21] ( [naam 21] ) – [verdachte] .
48.Rubriek 08 – Bijlage 86, p . 81618 – 81635, in het bijzonder p . 81625 – 81628 (Chat 218 [naam 21] ( [naam 21] ) – [verdachte] .
49.Proces-verbaal van verhoor van getuige van 13 januari 2023 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de getuigenverklaring van [naam 21] .
50.Rubriek 08 – Bijlage 86, p . 81618 – 81635, in het bijzonder p . 81618 (Chat 218 [naam 21] ( [naam 21] ) – [verdachte] .
51.Rubriek 05 – Bijlage 113, p . 51846 – 51848 (bevindingen van een gesprek van de politie met [naam 27] en de weergave van een door hem gestuurde e-mail aan de politie).
52.Rubriek 07 – Bijlage 150, p . 71246 – 71247.
53.Persoonsdossier [medeverdachte 1] , p . 59 – 60 (Proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 1] als gebruiker 31657945813).
54.Rubriek 07 – Bijlage 197, p . 71319 – 71320.
55.Rubriek 05 – Bijlage 174, p . 52397 (Bevindingen berichten tussen [verdachte] en [bedrijfsnaam 10] ).
56.Rubriek 05 – Bijlage 174, p . 52398 (Bevindingen berichten tussen [verdachte] en [bedrijfsnaam 10] ).
57.ZD 06 – Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018, p . 15.
58.Rubriek 02 – Bijlage 01, p . 21000, 21002 - 21003 (Verhoor van verdachte [naam 30] ).
59.ZD 06 – Invoer 5296 kg Hasj 26 oktober 2018, p . 15.
60.Rubriek 05 – Bijlage 148, p . 52130 (Bevindingen [bedrijfsnaam 2] concern).
61.Rubriek 09 – Bijlage 28, p . 91279 – 91282 (Beschrijving aangetroffen administratieve bescheiden [straatnaam 3] ).
62.Rubriek 09 – Bijlage 28, p . 91281 – 91282 (Beschrijving aangetroffen administratieve bescheiden [straatnaam 3] ).
63.Rubriek 01 – Bijlage 01, p . 11006 e.v. (Aangifte [naam bank 1] -Bank).
64.Rubriek 05 – Bijlage 12, p . 51128 - 51129 (Onderzoek FH266.01.02.004).
65.Proces-verbaal van verhoor van getuige van 13 januari 2023 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de getuigenverklaring van [medeverdachte 8] .
66.Hof Den Haag 11 juli 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1486 (niet gepubliceerd).
67.Rubriek 05 – Bijlage 148, p . 52130 (Bevindingen [bedrijfsnaam 2] concern).
68.Rubriek 07 – Bijlage 151, p . 71248 – 71249.
69.Rubriek 07, Bijlage 149, p . 71243.
70.Rubriek 09 – Bijlage 05, p . 91017 (Pv politie België).
71.Rubriek 09 – Bijlage 05, p . 91017 (Pv politie België); Rubriek 09 – Bijlage 07, p . 91025 – 91030 (Pv lading container).
72.Rubriek 09 – Bijlage 10, p . 91147 – 91155 (Pv uitvoeringsstukken EOB België).
73.Rubriek 08 – Bijlage 73, p . 81469 (Bankoverschrijvingen [nummer 34] ).
74.Op 14 augustus 2019 wordt door de Britse autoriteiten, op basis van politie-informatie, de uitslag verstrekt van twee pakketten (991 gram en 994 gram), afkomstig van de 398 kilo in beslag genomen heroïne. Hierbij werd vastgesteld dat het zuiverheidspercentage 67% en 71 % betrof (Rubriek 09 – Bijlage 01, p . 91000 - 91006).
75.Rubriek 09 – Bijlage 03, p . 91008 - 91011 (Pv ontvangst foto’s VK).
76.Rubriek 09 – Bijlage 02, p . 91007 (Rapport NFI) en 31, p . 91762 (Kvi verdovende middelen), 32, p . 91763 - 91764 (Pv onderzoek verdovende middelen) en 33, p . 91765 (Rapport NFI verdovende middelen).
77.Rubriek 09 – Bijlage 03, p . 91008 - 91011 (Pv ontvangst foto’s VK).
78.Rubriek 09 – Bijlage 01, p . 91000 – 91006 (Pv ontvangst drugsrapport VK).
79.Rubriek 09 – Bijlage 04, p . 91012 – 91014 (Pv politie België).
80.Rubriek 08 – Bijlage 72, p . 81467 –81468 (RDW [nummer 23] ).
81.Rubriek 09 – Bijlage 06, p . 91018 – 91024 (Pv camerabeelden).
82.Rubriek 09 – Bijlage 07, p . 91025 – 91030 (Pv lading container) 08, p . 91031-91033 (Pv lading container).
83.Het proces-verbaal “Zaakdossier 08 - Zaak Import 398 kg heroïne 5 augustus 2019” met nummer LERAG18014-1915 van 7 september 2020 (hierna: ZD 08 – Zaak import 398 kg heroïne 5 augustus 2019), p . 7.
84.Rubriek 09 – Bijlage 11, p . 91178 – 91179 (Pv [bedrijfsnaam 13] BV).
85.Het proces-verbaal “Zaaksdossier 08 – Zaak Import 398 kg heroïne 5 augustus 2019, 1e aanvulling” met nummer LERAG18014-5000 van 8 december 2020 (hierna: ZD 08 – Eerste aanvulling), p . 4.
86.Rubriek 02 – Bijlage 09, p . 21063 – 21079 (Verhoor getuige [naam 37] ).
87.Rubriek 02 – Bijlage 09, p . 21079 (Verhoor getuige [naam 37] ).
88.Rubriek 07 – Bijlage 151, p . 71248 – 71249.
89.Het proces-verbaal van verhoor van getuige van 20 september 2021 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de getuigenverklaring van [naam 37] .
90.ZD 08 - Eerste aanvulling, p . 4.
91.Rubriek 08 – Bijlage 71, p . 81464 – 81466 (KvK [bedrijfsnaam 4] B.V).
92.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51381 (Pv Structuur ondernemingen).
93.ZD 08 – Zaak import 398 kg heroïne 5 augustus 2019, p . 14.
94.Rubriek 02 - Bijlage 12 p . 21113-21114 (Verhoor [naam 40] ).
95.Rubriek 05 – Bijlage 101, p . 51797 (Chat gesprekken tussen [verdachte] en [naam 40] ).
96.Rubriek 05 – Bijlage 101, p . 51798 (Chat gesprekken tussen [verdachte] en [naam 40] ).
97.Rubriek 05 – Bijlage 101, p . 51798 - 51799 (Chat gesprekken tussen [verdachte] en [naam 40] ).
98.Rubriek 07 – Bijlage 156, p . 71260 – 71261.
99.Rubriek 07 – Bijlage 157, p . 71262 – 71263.
100.ZD 08 – Zaak Import 398 kg heroïne 5 augustus 2019, p . 7.
101.Rubriek 02 – Bijlage 04, p . 21025 – 21026 (Verhoor van verdachte [medeverdachte 4] ).
102.Rubriek 07 - Bijlage 153, p . 71254.
103.Rubriek 07 – Bijlage 154, p . 71255 – 71256.
104.Rubriek 09 – Bijlage 15, p . 91198 e.v.
105.Rubriek 07 – Bijlage 149, p . 71243.
106.Rubriek 07 – Bijlage 153, p . 71253 – 71254.
107.Rubriek 07 – Bijlage 150, p . 71246 – 71247.
108.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 13.
109.Rubriek 08 – Bijlage 25, p . 81229 – 81231 ( [.] [bedrijfsnaam 15] B.V. e.a.).
110.Vgl. HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, rov. 2.4; HR 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:35, rov. 3.3.2 en HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:571, rov. 2.3.
111.Rb. Amsterdam 8 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8283 (niet onherroepelijk).
112.Vgl. HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, rov. 2.4; HR 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:35, rov. 3.3.2 en HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:571, rov. 2.3.
113.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 20; Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51366 – 51368 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen) en Rubriek 05 - Bijlage 30 (Onderzoek [nummer 35] ), p . 51211 e.v.
114.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51367 – 51368 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
115.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51361 - 51362 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen); Rubriek 08 – Bijlage 18, p . 81096 – 81099 (KvK [bedrijfsnaam 1] BV).
116.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51350, 51366 - 51369(De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
117.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 20.
118.Rubriek 02 – Bijlage 24, p . 21197 – 21202, 21214 - 21216 (Verhoor [naam 53] ).
119.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 juli 2023, opgemaakt door Rechercheur 685 en Rechercheur 686, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4] , p . 11, 52.
120.Rubriek 09 – Bijlage 28, p . 91280 (Beschrijving aangetroffen administratieve bescheiden [straatnaam 3] ).
121.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 8; Rubriek 08 – Bijlage 29, p . 81289 – 81297 (KvK [bedrijfsnaam 2] BV).
122.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 8; Rubriek 08 – Bijlage 28, p . 81282 – 81288 (KvK [bedrijfsnaam 17] BV).
123.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 19.
124.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 8; Rubriek 08 – Bijlage 30, p . 81292 – 81293 (KvK [bedrijfsnaam 17] ).
125.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 26, 27 en 28 oktober 2021 en 9 november 2021 van de rechtbank Amsterdam, p . 26.
126.Proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling op 28 en 29 augustus 2023.
127.Rubriek 09 – Bijlage 28, p . 91280 (Beschrijving aangetroffen administratieve bescheiden [straatnaam 3] ).
128.Het proces-verbaal “Zaaksdossier 05 – Zaak 3000 BMK (Griekenland)” met nummer LERAG18014-2936 van 8 december 2020, p . 15; Rubriek 05 – Bijlage 148, p . 52130 (Bevindingen [bedrijfsnaam 2] concern).
129.Rubriek 05 – Bijlage 148, p . 52129 (Bevindingen [bedrijfsnaam 2] concern).
130.Hof Amsterdam 24 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1845.
131.ZD 04A – Zaak Witwassen, p . 27; Rubriek 05 – Bijlage 148, p . 52123 (Bevindingen [bedrijfsnaam 2] concern).
132.Rubriek 05 – Bijlage 169, p . 52325 (Communicatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 7] ).
133.Rubriek 05 – Bijlage 169, p . 52356 - 52359 (Communicatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 7] ).
134.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51396 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
135.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51396 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
136.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51356 – 51357, 51359 - 51360 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
137.Rubriek 05 – Bijlage 57, p . 51356 – 51357, 51359 - 51360 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
138.Rubriek 05 – Bijlage 05, p . 51037 – 51081 (Proces-verbaal van bevindingen stortingen en camerabeelden [naam bank 1] ).
139.Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
140.HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702,
141.Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502.
142.Rubriek 07 – Bijlage 135, p . 71214 – 71215.
143.Rubriek 07 – Bijlage 150, p . 71247.
144.Rubriek 05 – Bijlage 202, p . 52691 (Pv chats [verdachte] - [medeverdachte 5] ).
145.Rubriek 05 – Bijlage 202, p . 52693 – 52697 (Pv chats [verdachte] - [medeverdachte 5] ).
146.Rubriek 05 – Bijlage 88, p . 51740 (Pv onderzoek [naam 4] ( [verdachte] – [medeverdachte 6] ).
147.Rubriek 05 – Bijlage 85, p . 51731 – 51732 (Bevindingen contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] ).
148.Rubriek 05 – Bijlage 89, p . 51743 – 51744 (Pv onderzoek IMEI-nummers).
149.Rubriek 05 – Bijlage 85, p . 51731 – 51734 (Pv onderzoek Gsm [verdachte] ).
150.Rubriek 05 – Bijlage 100, p . 51792 – 51793 (Pv chats [verdachte] – [medeverdachte 7] ).
151.Rubriek 05 – Bijlage 100, p . 51793 – 51796 (Pv chats [verdachte] – [medeverdachte 7] ).
152.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p . 45 (Tapgesprekken [verdachte] en [medeverdachte 7] ). Zoals eerder in dit vonnis is vastgesteld, behoort (onder meer) het telefoonnummer * [nummer 31] toe aan [medeverdachte 7] .
153.Rubriek 05 – Bijlage 110, p . 51833 - 51836 (Chatgesprekken [naam 4] tussen [verdachte] en [naam 15] ).
154.Persoonsdossier [medeverdachte 6] , p . 14 (identificatie gebruiker [nummer 36] ).
155.Rubriek 07 – Bijlage 259, p . 71423 – 71424.
156.Rubriek 07 – Bijlage 259, p . 71423 – 71424.
157.Rubriek 06 – Bijlage 03, p . 61067 - 61068 (Uitvoeringsstukken EOB-U-2019007034 / België (ZD 07)); Het proces-verbaal “Zaaksdossier 07 – 4322 kg cocaïne 26 december 2018” met nummer LERAG18014-948 van 8 maart 2021, p . 9 – 11.
158.Rubriek 05 – Bijlage 202, p . 52693 – 52697 (Pv chats [verdachte] - [medeverdachte 5] ).
159.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 26, 27 en 28 oktober 2021 en 9 november 2021 van de rechtbank Amsterdam, inhoudende – onder meer – een verklaring van [medeverdachte 6] , p . 34 - 35.
160.Rubriek 05 – Bijlage 149, p . 52140 (Opdrachten [verdachte] aan [medeverdachte 6] ).
161.Rubriek 05 - Bijlage 149, pagina 52140 – 52198 (Opdrachten [verdachte] aan [medeverdachte 6] ).
162.Rubriek 05 – Bijlage 145, p . 52069 – 52080 (Vervalsingen die [medeverdachte 6] uitvoert in opdracht van [verdachte] ).
163.Rubriek 05 – Bijlage 145, p . 52084 -52085 (Vervalsingen die [medeverdachte 6] uitvoert in opdracht van [verdachte] ).
164.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 26, 27 en 28 oktober 2021 en 9 november 2021 van de rechtbank Amsterdam, p . 38.
165.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 26, 27 en 28 oktober 2021 en 9 november 2021 van de rechtbank Amsterdam, p . 38.
166.Rubriek 05 - Bijlage 182, p . 52.554 - 52.569 (Chatberichten tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] ).
167.Rubriek 05 – Bijlage 134, p . 51999 (Aanpassingen documenten door [voornaam 2] ).
168.Rubriek 05 – Bijlage 134, p . 52000 (Aanpassingen documenten door [voornaam 2] ).
169.Rubriek 05 – Bijlage 134, p . 52001 - 52003 (Aanpassingen documenten door [voornaam 2] ).
170.Rubriek 05 – Bijlage 134, p . 52004 (Aanpassingen documenten door [voornaam 2] ).
171.HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7077.