ECLI:NL:HR:2008:BB7077
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Toewijzing schadevergoeding aan benadeelde partij in strafzaak met betrekking tot valsheid in geschrift
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij in het kader van een strafzaak waarin de verdachte was veroordeeld voor valsheid in geschrift. De benadeelde partij, aangeduid als [bedrijf A], had een schadevergoeding van € 2.850,- gevorderd, vermeerderd met kosten die door hen waren gemaakt in verband met het aan het licht brengen van het strafbare feit. Het Hof had deze vordering toegewezen, waarbij het oordeelde dat de kosten die door de benadeelde partij waren gemaakt om het strafbare feit aan het licht te brengen, onder de rechtstreekse schade vielen zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding alleen betrekking kan hebben op schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte, die stelde dat de vordering niet voldoende gemotiveerd was, verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de benadeelde partij voldoende had aangetoond dat de gemaakte kosten direct verband hielden met het strafbare feit en dat er geen verweer was gevoerd tegen de vordering tijdens de zitting in hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie verworpen, wat betekent dat de beslissing van het Hof in stand blijft. Dit arrest benadrukt het belang van de motivering van schadevergoedingsvorderingen in strafzaken en de voorwaarden waaronder dergelijke vorderingen kunnen worden toegewezen.