ECLI:NL:GHAMS:2021:1845

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
23-000879-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde invoer van heroïne met aanzienlijke hoeveelheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, was betrokken bij de verlengde invoer van bijna 1.300 kilo heroïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 september 2019, samen met anderen, opzettelijk heroïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De zaak kwam aan het licht na een melding van de Belgische autoriteiten over een schip met vermoedelijke heroïne in de Antwerpse haven. Na een opsporingsonderzoek werd de verdachte op heterdaad betrapt bij het lossen van een vrachtwagen met daarin de heroïne. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van de verlengde invoer van heroïne en cocaïne, en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de internationale drugshandel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000879-20
datum uitspraak: 24 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-997048-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 april en 10 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 2 september 2019 te Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,58 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.hij op of omstreeks 2 september 2019 te Rijswijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 26,98 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

4.1
Opmerking vooraf
Omwille van de leesbaarheid zal de verdachte in de bewijsoverweging met ‘de verdachte’ of met zijn achternaam ( [verdachte] ) worden aangeduid.
4.2
Feiten en omstandigheden
Op 30 augustus 2019 ontvangt het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) een bericht van de Belgische autoriteiten dat een schip met vermoedelijk een grote hoeveelheid heroïne zal aanmeren in de Antwerpse haven. De heroïne zou zich bevinden in twee, met nummers aangeduide, containers die als bestemming [bedrijf] op Schiphol hebben. Op basis van deze informatie wordt op 2 september 2019 het opsporingsonderzoek 26Astoria gestart. Een dag later ontvangt het LIRC weer een bericht van de Belgische autoriteiten, inhoudende dat het betreffende schip op 30 augustus 2019 de haven van Felixstowe (Groot-Brittannië) heeft aangedaan en dat, na onderzoek daar een dag later, een van de eerder genoemde containers 1.297 kilo heroïne bleek te bevatten. De in een deklading handdoeken verstopte lading heroïne is door de Britse autoriteiten vervangen door dummy’s en een kleine hoeveelheid heroïne is teruggeplaatst in de container, die vervolgens is vervoerd naar de haven van Antwerpen. Op
1 september 2019 wordt de container in Antwerpen gelost, die de dag daarna door [medeverdachte 1] met een vrachtwagen met oplegger wordt opgehaald en vervolgens naar het terrein van ‘ [terrein] ’ (hierna: [terrein] ) in Bergschenhoek wordt gereden.
Een observatieteam ziet de vrachtwagen van [medeverdachte 1] op 2 september 2019 om 11.00 uur [1] bij het terrein van [terrein] arriveren en vijf minuten later dat terrein oprijden. [medeverdachte 2] staat een minuut later bij de cabine van de vrachtwagen. De ook daar aanwezige [verdachte] geeft, terwijl [medeverdachte 2] naast hem staat, aanwijzingen aan [medeverdachte 1] . Deze rijdt daarop de vrachtwagen achteruit een doodlopende weg in. [medeverdachte 2] wordt dan weer een aantal minuten naast de cabine van de vrachtwagen gezien, gaat dan [terrein] binnen, om even later weer naar buiten te komen en weg te rijden in zijn Volkswagen Caddy. De vrachtwagen rijdt het terrein van [terrein] weer op en wordt vervolgens aan de achterkant van het terrein van [terrein] geparkeerd. Om 11.31 uur wordt gezien dat [medeverdachte 3] met een [winkel] -tas in zijn hand het terrein van [terrein] op komt lopen. Om 11.49 uur wordt gezien dat de vrachtwagen aan de achterzijde van [terrein] (het hof begrijpt: een loods van [terrein] ) staat geparkeerd, dat de roldeur van de loods open staat en dat de achterdeuren van de oplegger open staan.
Kort hierna gaat de DSI over tot arrestatie van de verdachten. [medeverdachte 3] en [verdachte] worden bij hun arrestatie in de loods van [terrein] achter de geopende container aangetroffen, waar een vorkheftruck met draaiende motor staat. In de loods, rechts naast de roldeur, wordt op de grond een opengesneden dummy-pakketje aangetroffen en een [winkel] -tas, met daarin een plastic tas met handschoenen, tape en stanleymessen. In de [winkel] -tas worden zegels aangetroffen, waarmee containers kunnen worden afgesloten. Deze blijken na onderzoek namaak te zijn, en twee ervan dragen het nummer van het (originele) zegel waarmee de container oorspronkelijk was afgesloten. [medeverdachte 2] wordt in zijn auto gevolgd en even later aangehouden.
Na [verdachte] aanhouding is zijn woning op het [adres] doorzocht. Daarbij wordt in totaal 26,98 gram cocaïne aangetroffen.
4.3
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplegen van de opzettelijke (verlengde) invoer van 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne in Nederland.
4.4
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij in de kern aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (deelnemings)handelingen heeft verricht vóór het arriveren van de container in Bergschenhoek, zodat medeplegen van ‘het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen’ niet kan worden bewezen. Daarnaast is volgens de raadsvrouw de enkele aanwezigheid van de verdachte bij de vrachtwagen en in de loods onvoldoende om ervan uit te gaan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van heroïne in de container. Daarbij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de door het openbaar ministerie opgesomde omstandigheden onvoldoende redengevend zijn om de verdachte als medepleger aan te merken.
4.5
Beoordeling door het hof
Op basis van hetgeen hiervoor onder rubriek 4.2 is overwogen, stelt het hof vast dat de verdachte op de bewuste dag samen met [medeverdachte 2] ter plaatse is als [medeverdachte 1] met de vrachtwagen bij [terrein] aankomt. Niet alleen gaf de verdachte vervolgens – in het bijzijn van [medeverdachte 2] – aanwijzingen aan [medeverdachte 1] , de chauffeur van de vrachtwagen, maar hij is ook later samen met [medeverdachte 3] in de loods aanwezig op het moment dat de vrachtwagen werd gelost en een van de dummy-pakketten werd opengesneden. Nu bij de aanhouding geen andere personen dan de verdachte en [medeverdachte 3] in de loods zijn aangetroffen, kan het – in tegenstelling tot het standpunt van de raadsvrouw – niet anders dan dat de verdachte bij het lossen van de vrachtwagen en het openen van het pakket betrokken is geweest. Uit het feit dat de verdachte de chauffeur [medeverdachte 1] aanwijzingen heeft gegeven, volgt tevens dat de verdachte kennelijk wist dat de vrachtwagen gelost moest worden en hoe en waar dat diende te gebeuren.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is naar het oordeel van het hof – gelet op het voorgaande in onderling verband bezien – sprake van omstandigheden die naar de uiterlijke verschijningsvorm in hoge mate redengevend zijn voor het bewijs van het feit dat de verdachte als medepleger betrokken is bij de verlengde invoer van de heroïne in de container. De verdachte heeft samen met [medeverdachte 3] gezocht naar datgene waarvoor de dummy-pakketten in de plaats zijn gekomen: heroïne. Zo beschouwd hebben zij moeten weten dat het om heroïne zou gaan. De verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek, ter terechtzitting in eerste aanleg noch ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde willen afleggen. De verdachte heeft dus geen aannemelijke verklaring gegeven die de redengevendheid van het bewijsmateriaal kan ontzenuwen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van heroïne. De niet los van elkaar te beschouwen handelingen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] duiden op een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het veiligstellen van de pakketten met heroïne uit de lading handdoeken. Het hof verwerpt de door de verdediging gevoerde tot vrijspraak strekkende verweren en acht het tenlastegelegde medeplegen van de verlengde invoer van 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne bewezen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 2 september 2019 te Bergschenhoek, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne;
3.hij op 2 september 2019 te [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 26,98 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit arrest zijn vervat.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

8.Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Daarbij heeft de advocaat-generaal het hof verzocht rekening te houden met de beoogde hoeveelheid heroïne die door de verdachten zonder tussenkomst van de Britse autoriteiten zou zijn ingevoerd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat in de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het geringe aandeel van de verdachte in hetgeen hem wordt verweten en de omstandigheid dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de oorspronkelijke hoeveelheid van bijna 1.300 kilogram heroïne.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van heroïne in Nederland, door zijn betrokkenheid bij het transport van een deklading handdoeken waarin deze drugs waren verborgen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, waren de handelingen van de verdachten gezamenlijk erop gericht de pakketten met heroïne uit de deklading handdoeken veilig te stellen. Het bewezenverklaarde medeplegen van de verlengde invoer betreft 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Bij de strafoplegging zal het hof evenwel rekening houden met de beoogde invoer van de grotere hoeveelheid heroïne van bijna 1.300 kilogram, die aanwezig was voorafgaand aan het ingrijpen door de Britse autoriteiten. In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft betoogd, leidt het hof uit de navolgende omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, af dat de verdachte
nietals doel had een geringe hoeveelheid heroïne veilig te stellen, maar wel degelijk rekening hield met een grote hoeveelheid daarvan:
  • In het woordenboek van de telefoon van [medeverdachte 2] zijn, zoals reeds in rubriek 4 is overwogen, termen aangetroffen die zien op de herkomst van de heroïne (Pakistan) en het vervoer in containers;
  • [medeverdachte 2] heeft een loods en een vorkheftruck geregeld voor het lossen van een vrachtwagen,
welke vorkheftruck bovendien bij de aanhouding van [verdachte] en [medeverdachte 3] in de loods, achter hen, met draaiende motor is aangetroffen;
  • [medeverdachte 3] bracht tape, handschoenen, stanleymessen en valse transportzegels naar de loods;
  • Niet is gesteld of gebleken dat de verdachte of zijn medeverdachten op de hoogte waren van de onderschepping van de bijna 1.300 kilogram heroïne door de Britse autoriteiten;
  • Gelet op de handelswaarde die een partij van bijna 1.300 kilogram heroïne vertegenwoordigt – tientallen miljoenen euro – is het onaannemelijk dat de verzenders/eigenaars van de partij deze laten veiligstellen door personen die niet op de hoogte zijn van de omvang van de partij.
Weliswaar is materieel ingezet dat ook benodigd zou zijn indien het zou gaan om het veiligstellen van een (veel) kleinere hoeveelheid aan verdovende middelen, maar uit te sluiten valt dat in dat geval zoveel moeite zou worden gedaan.
De door de Britse autoriteiten aangetroffen hoeveelheid heroïne is van zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de internationale handel in verdovende middelen en de daarmee gepaard gaande (gebruikers)criminaliteit. Het is algemeen bekend dat heroïne een voor de volksgezondheid zeer schadelijk en verslavend middel is, met alle desastreuze gevolgen van dien. Kennelijk heeft de verdachte zich van deze gevolgen geen rekenschap gegeven en gehandeld uit drang naar geldelijk gewin.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd en hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij een gewicht van meer dan 20 kilogram, afhankelijk van de rol die de verdachte bij het strafbare feit heeft gespeeld, een gevangenisstraf voor de duur van vijf of zes jaren genoemd. Nu de in deze zaak beoogde hoeveelheid van bijna 1.300 kilogram voornoemd oriëntatiepunt in aanzienlijke mate overstijgt, acht het hof een gevangenisstraf van een langere duur dan zes jaren aangewezen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

9.Beslag

9.1
Onttrekking aan het verkeer
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die tot het begaan van het onder 3 bewezenverklaarde zijn vervaardigd of bestemd, zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet:
  • 1.00 STK Poeder (doorzichtig zakje wit poeder) (TUL012.03.01.001);
  • 1.00 STK Poeder kl. wit (wit schaaltje met wit poeder) (TUL012.03.02.001).
Voorts zal het navolgende bij gelegenheid van het onderzoek aangetroffen, in beslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet:
1.00 STK DS Patroon; Blazer .22 Long Rifle patronen (TUL012.02.01.001).
9.2
Teruggave aan de verdachte
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen aan de verdachte worden geretourneerd, nu zij aan de verdachte toebehoren en niet blijkt van enige betrokkenheid van deze goederen in deze zaak:
  • 1.00 STK Rijbewijs ( [nummer 1] );
  • Geld Euro (14 x €50; 1 x €5) €705 ( [nummer 2] ).
9.3
Overige in beslag genomen goederen
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen waarop door de rechtbank is beslist, overweegt het hof dat de beslissing niet meer ter beoordeling aan het hof voorligt, nu op die goederen blijkens de mededeling van de advocaat-generaal en blijkens een geschrift, te weten een ontvangstbewijs opgemaakt op 15 mei 2020 door Rechercheur 681,
in deze zaakgeen beslag meer rust.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK DS Patroon; Blazer .22 Long Rifle patronen (TUL012.02.01.001);
- 1.00 STK Poeder (doorzichtig zakje wit poeder) (TUL012.03.01.001);
- 1.00 STK Poeder kl. wit (wit schaaltje met wit poeder) (TUL012.03.02.001).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Rijbewijs ( [nummer 1] );
- Geld Euro (14 x €50; 1 x €5) €705 ( [nummer 2] ).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.J. Schols en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 juni 2021.

Voetnoten

1.Het Activiteiten-journaal van het OT vermeldt dat genoemde tijdstippen dienen te worden gelezen ‘op of omstreeks’.