ECLI:NL:RBAMS:2022:8283

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
13/997000-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie, invoer van verdovende middelen, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift

Op 8 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie, het medeplegen van de invoer van verdovende middelen, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De zaak kwam voort uit een aangifte van witwassen door een bank in 2018, waarna de politie een onderzoek startte. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van een criminele organisatie die betrokken was bij de invoer van heroïne en het witwassen van geld. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie en het plegen van verschillende strafbare feiten in de periode van 1 juli 2018 tot 29 september 2020. Tijdens de rechtszittingen werden verschillende getuigen gehoord en bewijsstukken gepresenteerd, waaronder afgeluisterde gesprekken en banktransacties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van zes jaar op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder de betrokkenheid bij de internationale drugshandel en het witwassen van grote geldbedragen, en de ontwrichtende werking daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/997000-20 en 13/997000-20 (A)
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , uit anderen hoofde gedetineerd in [naam PI] .

1.Inleiding

Op 22 oktober 2018 heeft de [naam 1] -bank aangifte gedaan van witwassen. De [naam 1] had geconstateerd dat er op vijf rekeningen in een korte periode veel contante stortingen werden verricht, waarna er betalingen naar buitenlandse bankrekeningen werden gedaan. Naar aanleiding van deze aangifte is de politie een onderzoek gestart. Hieruit is naar voren gekomen dat de bedrijven op wier rekeningen geld werd gestort, werden gebruikt voor transporten van verdovende middelen. De politie heeft bij haar onderzoek verdachte en zijn medeverdachten in beeld gekregen. Zij heeft gesprekken afgeluisterd, doorzoekingen verricht en onderzoek gedaan naar de diverse bedrijven. Het Openbaar Ministerie beschuldigt verdachte en zijn medeverdachten ervan dat zij een criminele (drugs)organisatie vormden. Verdachte wordt verder verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen invoeren van verdovende middelen, witwassen en valsheid in geschrift.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 september 2021 (pro forma), 26, 27 en 28 oktober 2021, 9 november 2021 (inhoudelijke behandeling), 1 februari 2022 (pro forma/regie), 1 april 2022 (pro forma/regie), 11 (vervolg inhoudelijke behandeling), 12 (requisitoir) en 13 mei 2022 (pleidooi, re- en dupliek en laatste woord van verdachte) en 8 juli 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Het in de tweede zaak ten laste gelegde wordt hierna aangeduid als feit 5.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het requisitoir en de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.S. Bijleveld en M.P. Kok (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaken tegen de verdachte gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en (deels) [medeverdachte 5] .

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 8 april 2021 en 28 oktober 2021 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 in Nederland met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [naam 3] die tot oogmerk het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift heeft (zaaksdossier 11);
Deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 in Nederland met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [naam 3] en [naam 4] die tot oogmerk het plegen van misdrijven en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, vierde lid, van de Opiumwet, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift heeft (zaaksdossier 11);
Medeplegen van de invoer van heroïne in de periode van 2 tot en met 5 augustus 2019 of het feitelijk leidinggeven aan de rechtspersonen die tezamen en in vereniging met een ander of anderen de heroïne hebben ingevoerd, subsidiair het medeplegen van medeplichtigheid aan dit transport (zaaksdossier 8);
Medeplegen van (gewoonte- of schuld)witwassen van geldbedragen (zaaksdossier 3);
Medeplegen van valsheid in geschrift (leenovereenkomst) (zaaksdossier 22).

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.

5.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. De verdenking jegens verdachte voor zaaksdossier 8 is alleen, dan wel hoofdzakelijk, gebaseerd op het OVC- gesprek van [naam 3] . Verdachte dient bij afwezigheid van voldoende wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken. Wat het witwassen betreft, kan alleen een bedrag van € 66.500,- worden bewezen verklaard. De wetenschap van verdachte met betrekking tot misdrijven aangaande de Opiumwet in het kader van een criminele organisatie heeft ontbroken, laat staan dat verdachte betrokken is geweest bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Resteert echter wel het verwijt jegens verdachte te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had misdrijven te plegen in het kader van witwassen en valsheid in geschrift. Gelet op deze verwijten is de logische vraag die voorligt in deze zaak of aangaande het witwassen en de valsheid in geschrift gesproken kan worden van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van waaruit verdachte zou hebben geopereerd. Gelet op het feit dat het witwassen van verdachte (stortingen op eigen rekening) en de vermeende valsheid in geschrift op zichzelf staande feiten betreffen, is in dit kader geen sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, zodat een vrijspraak voor feit 1 en 2 dient te volgen. De ten laste gelegde periode dient in elk geval te worden ingekort tot september 2019. Ten aanzien van de valsheid in geschrift heeft de verdediging zich naast het plaatsen van een enkele opmerking gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

6.Het oordeel van de rechtbank

Feit 3. Zaaksdossier 8
Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij in de periode van 2 tot en met 5 augustus 2019 te Antwerpen, op de Westerschelde en/of te Hoogvliet Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk (via de Westerschelde) heroïne binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór het strafbare feit zijn geleverd. [1] Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen. [2]
De Hoge Raad legt als het gaat om het medeplegen van de (verlengde) invoer van verdovende middelen het accent sterk op de feitelijke bijdrage van de verdachte en de hiervoor genoemde beoordelingsfactoren. [3]
Uit het dossier volgt dat verdachte niet fysiek betrokken is geweest bij het ten laste gelegde transport in die zin dat hij zelf verdovende middelen heeft ingevoerd. Beoordeeld moet daarom worden of verdachte op een andere wijze een rol heeft gespeeld en zo ja hoe die rol moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op of omstreeks 23 juli 2019 vertrekt het zeeschip [naam 6] met hierop de zeecontainer [nummer] vanuit Pakistan via [plaatsnaam] (Engeland) naar Antwerpen (België). Op de Bill of lading (hierna: BOL) staat vermeld dat het gaat om 201 dozen 100% katoenen handdoeken in verschillende afmetingen. [4]
De verscheping van de container wordt verzorgd door [naam 7] . Volgens de BOL is de lading, met tussenkomst van [naam 8] , bestemd voor [bedrijfsnaam 1] , gevestigd te [adres 3] . [5] [6]
In de periode van 23 juli tot en met 29 juli 2019 vindt e-mailverkeer plaats tussen [naam 8] en [bedrijfsnaam 1] . Op 29 juli 2019 (12.06 uur) wordt door [mailadres 1] een e-mail aan [naam 8] gestuurd waarin wordt gevraagd de BOL over te dragen aan [bedrijfsnaam 2] . Het e-mailadres [mailadres 2] wordt ge-cc’d. Als bijlage worden de benodigde (formele) documenten meegezonden. De e-mail is ‘ ondertekend’ met [naam 9] , [bedrijfsnaam 1] B.V, [adres 3] , [telefoonnummer 1] . [7]
Op 31 juli 2019 voldoet [bedrijfsnaam 3] B.V. de betaling aan [naam 8] en de Douane. [8]
Op 2 augustus 2019 controleren de Britse autoriteiten in de haven van [plaatsnaam] op het vrachtschip [naam 6] de zeecontainer, voorzien van nummer [nummer] . Tussen de lading textiel wordt een lading van 398 kilo heroïne aangetroffen. [9] De heroïne wordt vervangen door een dummy-lading, [10] een staal van 4,6 gram, heroïne. [11] De container wordt teruggeplaatst op het schip.
Op 5 augustus 2019 haalt [naam 3] de container op in de haven van Antwerpen en brengt deze dezelfde dag naar Rotterdam Hoogvliet. Hij rijdt in een vrachtwagen met oplegger op naam van [bedrijfsnaam 3] B.V. [12] Het trekkend voertuig, voorzien van kenteken [kentekennummer] , rood van kleur, stond ook op naam van [bedrijfsnaam 3] B.V. [13]
[naam 3] rijdt de oplegger een loods aan [adres 4] binnen en vertrekt kort daarna met alleen de vrachtwagen met kenteken [kentekennummer] . Ongeveer drie uur later arriveert [naam 3] weer met de [kentekennummer] bij de loods en rijdt kort daarna met aangekoppelde oplegger, met daarop de container weer weg. [14] De container wordt op 5 augustus 2019 gelost op [adres 4] , waar ook de dummylading en stalen heroïne werden aangetroffen. [15]
[bedrijfsnaam 1] B.V
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijfsnaam 1] B.V op 31 augustus 2016 is opgericht. Enig aandeelhouder is [naam 10] die op 5 mei 2019 overleden. Uit onderzoek naar het bedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. is naar voren gekomen dat het bedrijf wegens overlijden van de enig aandeelhouder [naam 10] , al enkele weken niet actief was. De BOL en het daarop vermelde telefoonnummer [telefoonnummer 2] en e-mailadres [mailadres 1] werden niet herkend door [naam 11] , die de belangen behartigde namens het bedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. [16] [naam 12] heeft verklaard dat hij heeft bemiddeld in de overname van deze bv, dat [medeverdachte 5] dit bedrijf wilde overnemen en een aanbetaling had gedaan, maar toen dat puntje bij paaltje niet doorging [medeverdachte 5] de gegevens [van de onderneming] toch heeft gebruikt. [17] De rechtbank is van oordeel dat [bedrijfsnaam 1] B.V. een dekmantelbedrijf is en dat [medeverdachte 5] de gegevens van dit bedrijf heeft gebruikt.
[bedrijfsnaam 3] B.V.
[bedrijfsnaam 3] B.V. is opgericht op 21 september 2018 met als aandeelhouder en bestuurder [naam 13] . [18] De oprichtingskosten werden op 17 september 2018 betaald vanaf de bankrekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [bedrijfsnaam 4] B.V. [19] Deze betaling werd verricht met een device-id en de tan-codes voor deze bankrekening werden ontvangen op het mobiele-telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij [medeverdachte 1] . [20] [naam 13] heeft verklaard dat ze [bedrijfsnaam 3] B.V. heeft opgericht op verzoek van [medeverdachte 5] en dat ze hem de bankpas heeft gegeven. Ze heeft zelf geen werkzaamheden voor het bedrijf verricht. Toen ze het bedrijf van haar naam af wilde hebben heeft ze [medeverdachte 5] gevraagd om dat voor haar te regelen. [21] De rechtbank is van oordeel dat [naam 13] een katvanger is en [bedrijfsnaam 3] B.V. een dekmantelbedrijf. Gelet op de verklaring van [naam 13] is de rechtbank bovendien van oordeel dat [medeverdachte 5] feitelijk de zeggenschap had over dit bedrijf.
In de onder [medeverdachte 5] in beslag genomen telefoon staan chatgesprekken die door [medeverdachte 5] ( [medeverdachte 5] ) via de communicatieapplicatie [naam 14] werden gevoerd met [naam 15] ( [naam 15] ), geboren op [geboortedatum] te [land van herkomst] . Op 19 juni 2019 vraagt [medeverdachte 5] aan [naam 15] of hij een partij textiel voor hem kan verkopen. Op 5 augustus 2019 vraagt [naam 15] dan wanneer ze kunnen afspreken en vraag wat nu precies de bedoeling is.
OVC-gesprek 19 maart 2020
Op 19 maart 2020 vindt er een gesprek plaats tussen [naam 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en en [naam 16] :
(…)
[medeverdachte 1] : Hé, hoe zit dat met jouw eh transport eh Wassenaar eh, wat eh, doe jij daar wat mee of is dat een of controleert. Is hij, is dat wij, is dat iets waar die [naam 17] mee eh.
[naam 3] : Alleen maar voor mij.
[medeverdachte 1] : Jij kan ook zelf in die mail.
[naam 3] : Sorry?
[medeverdachte 1] : Jij kan zelf in die mail ook.
[naam 3] : Ik, ik heb één mailadres.
[medeverdachte 1] : Ja, maar heb jij zelf die mails altijd geschreven.
[naam 3] : Nee, nooit wat gedaan. Dat heb die allemaal zitte te verzinnen.
[medeverdachte 1] : Nee, maar hoe heet dat, hij heb eh, als het goed is heeft ie vo, eh vorig jaar eh hebben jullie nog, ik denk, één containertje gereden met sigaretten of iets dergelijks.
[naam 3] : Nee.
[medeverdachte 1] : 2019, ergens in augustus. Maak mij niet uit, maar eh, maar eh joh.
[naam 3] : Nou, niet dat ik weet.
[medeverdachte 1] : Oké.
[naam 3] : lk weet altijd of ik een pretpakket meekrijg, ja of nee.
[medeverdachte 1] : Ja.
[naam 3] : Dat weet ik.
[medeverdachte 1] : Maar ja, hoe heet dat eh, is natuurlijk eh allemaal een beetje kut gegaan en de reden natuurlijk ook dat ik eh weg ben gegaan eh is natuurlijk ook omdat er niet betaald werd en eh ik was er gewoon een beetje klaar mee.
[naam 3] : Ja.
[medeverdachte 1] : Nou met eh, Dus eh.
[naam 3] : Hmhm?
[medeverdachte 1] : Verschillede tp’s ook rijden
[naam 3] : TP’s wat is dat?
[medeverdachte 1] : Transporteurs gewoon.
[naam 3] : Oh.
[medeverdachte 1] : Weet je wel. Eh, we zijn natuurlijk eh, zijn lekker bezig, maar we hebben altijd eh, eh een goeie ouwe bekende hadden we nodig die toch íets beter eh weet hoe het reilt en zeilt eh.
[naam 3] : Ja.
[medeverdachte 1] : In de havens.
[naam 3] : Hmhm
[medeverdachte 1] : Maar ja, ik wee nie hoe jij zit of jij verplichtingen heb eh aan [naam 18] ? Wee nie wat jij eh.
[naam 16] ; Is andersom. Die [naam 18] heb verplichtingen aan hem?
[medeverdachte 1] : Ja?
[naam 3] : lk wou net zeggen.
[medeverdachte 1] : lk begrijp, ik begrijp dat er wat eh onder de streep dat er wat terugbetaald moest worde eh
[naam 16] : Eh, klein beetje maar. lk ga.... (ngtv). [22]
(…)
[naam 3] : (…) Der heb ik er laatst nog eentje uitgehaald, ook een volle bak, nou, is ook een halve ton? Daar heb ik niks op gekregen. Dus het is 20 plus 20 plus 50 is 90 ruggen.
[medeverdachte 1] : Nou, vind ik niet netjes, maar wanneer heb, wat, wat heb je voor het laatst nog wat uitgehaald dan?
[naam 3] : Hm. Wat dat is geweest, weet ik niet?
[medeverdachte 1] : Ook uit Antwerpen.
[naam 3] : Ik had en fysiek? Dat zei [naam 17] tegen mij.
[medeverdachte 1] : Ja?
[naam 3] : Ik heb hem d’r uit getrokke.
[medeverdachte 1] : En ingeklaard.
[naam 3] : Nou, dat geloof ik niet. Ja, ik heb hem wel gebracht naar eh Bergschenhoek. En eh, daar gaat ie ingeklaard worde. Toen ben ik weggegaan. Afkoppelen, wegwezen.
[medeverdachte 1] : En dan eh, en daarna weer leeg teruggebracht dat wel. Heb je die container dan weer teruggebracht.. ?
[naam 3] : Nee, dat heeft [naam 19] gedaan.
[medeverdachte 1] : He?
[naam 3] : [naam 19] heeft dat gedaan. [23]
(…)
[medeverdachte 1] : En toen als laatst, had ie nog twee paar pretpakketten gereden.
[medeverdachte 2] : Ook nog.
[naam 3] : Ja.
[medeverdachte 1] : En eh.
[medeverdachte 2] : Ja, eentje weten we denk ik. Dat is een eh, een, met eh bruin derin.
[medeverdachte 1] :Oh, bruin.
[naam 3] : lk weet niet wat dat was.
[medeverdachte 1] : Was een 20 footertje.
[medeverdachte 2] : Dat was? Wat zat daarin? Talk
[naam 3] : Talk.
[medeverdachte 2] : Uit eh.
[medeverdachte 1] : Paki.
[medeverdachte 2] : 9 13. K9 13. [24]
(…)
[medeverdachte 2] : Maar daarna heb je nog, heb je daarna nog een keer een bak gereje.
[naam 3] : Ja, die 20 footer
[medeverdachte 2] : Dat is de laatste geweest.
[naam 3] : Dat was de laatste en die is fout gegaan.
[medeverdachte 1] : Die is fout gegaan?
[naam 3] : Ja, natuurlijk is die fout gegaan. Dat weet je toch ook wel?
[medeverdachte 1] : Welke.
[naam 3] : Ik wee niet wat er in zat, maar ze hebben ‘m in Engeland onderschept, toen hebben ze hem eh leeggehaald? Dummy’s d’rin gegooid.
[medeverdachte 1] : Ja
[naam 3] : En toen moest ik hem eruit hale. Nou, dat lulverhaal dat wis ik natuurlijk niet.
[medeverdachte 1] : Jaha? En toen?
[naam 3] : Nou, toen heb ik hem naar Rotterdam gebracht, ergens afgekoppeld. Ik ben toen naar Wateringen toegereden. Gewoon met een trekkertje, totdat ik de opdracht kreeg van [naam 17] van, joh, het is gedaan, kom maar. Heb ik hem weer aangekoppeld, doorgebracht naar Bergschehoek? Dat was uiteindelijk ook het losadres?
[medeverdachte 1] : Hmhm?
[naam 3] : Daar heb ik afgekoppeld, want ik was te laat of zo, weet ik veel wat. En toen hebben ze daar, zijn ze derop geklapt.
[medeverdachte 2] : Toen jij weg was. [25]
[naam 3] : Ja. En in Rotterdam zo’n ze er
ookopgeklapt toen ik weg was. Maar ik heb helemaal niemand gezien. Ik bedoel, ik, laat ik het zo zegge, ik ben door het oog van de naald gekno, gekropen...
[medeverdachte 2] : Is dat eh eh, dat waren eh badjassen, met handdoeken derin.
[naam 3] : Zou zo maar kunnen, jajaja. Towels.
(…)
[naam 3] : Lelijke fout ook (ntv).
[medeverdachte 2] : (Ntv), die zegel klopte niet (ngtv).
[naam 3] : Ja.
[medeverdachte 1] :Oké?
[naam 3] : Dus ja.
[medeverdachte 2] : Was dat ook van die [initialen] dat. (Ntv).
[naam 3] : Dat weet ik niet. Nee, die [initialen] was de klootzak natuurlijk. “Ja, die [initialen] dit , die [initialen] dat...”
[medeverdachte 1] : Ja, oké, maar (ntv) als ik het goed bekijk, dan heeft hij denk ik eerst die gereje, die fout is gegaan? En daarna die goeie met die eh, met die eh, hoe heet dat nou?
[naam 3] : Nee, nee, nee.
[medeverdachte 1] : Towel.
[naam 3] : Nee, er is er nog eentje fout gegaan na mij.
[medeverdachte 1] : Ja.
[naam 3] : En daar hadden ze natuurlijk verwacht als, we trekke de deur open en meneer [naam 3] die zit daar, maar daar zat ik niet. Dus iemand anders heeft dat ding eruit gereden.
[medeverdachte 2] : Het is nog een keer fout gegaan.
[naam 3] : Ja.
[medeverdachte 1] : Maar op jouw pas.
[naam 3] : Nee, nee, nee.
[medeverdachte 2] : Dus die gasten zijn wel gepakt.
[naam 3] : Ja, dat weet ik niet. lk, ik, ik den, ik ga der niet induiken. lk ga ook thuis niet op het Crimesite kijke, ik. Dat doe ik allemaal niet.
[medeverdachte 1] : Nee, joh, dat begrijp ik, maar wat, hoe is dat afgelopen dan met dat politiegesprek dan?
[naam 3] : Nou ja, de, ik, ik ben.
[medeverdachte 1] : Ben je langs geweest op bureau.
[naam 3] ; Ja, ja, ja, met [naam 20] in Rotterdam en eh.
[medeverdachte 2] : Met [naam 20] (ngtv). Nou weet ik het.
[naam 3] : Hoe heet het eh.
[medeverdachte 2] : Ik was bij [naam 20] en hij, had ie het over handdoeken.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 2] : Dat zei die (ntv).
[naam 3] : Ja. Ja. (Ntv).
[medeverdachte 2] : Hij had niet gezegd dat jij het was.
[naam 3] : Nee.
[medeverdachte 2] : Maar hij het over, die handdoeke (ntv).
[naam 3] : En toen.
[medeverdachte 1] : Ja, ja, dat klopt, dat zeije inderdaad.
[naam 3] : Toen wist [naam 20] ook van [medeverdachte 5] in de heroïne zat. lk zeg, je bent toch godverdomme. Nee, dat. [medeverdachte 5] die zeg, "ja, allemaal niet en dat weet niemand."
[medeverdachte 2] : Ah, jawel (ntv).
[naam 3] : (Ntv) lul toch (ntv). lk zeg, nou, nou weet ie het wel.
[medeverdachte 1] : En wie weet dat. [naam 20] ? Wie bedoel je.
[medeverdachte 2] : [naam 20] .
[medeverdachte 1] : Oh, [naam 20] . Ja, dat is effe wat anders. Maar hij wist ook niet dat ie in, in, in [benaming voor drugs] zat dan of zo?
[medeverdachte 2] : Ja, tuurlijk weet ie dat wel.
[naam 3] : Hij zegt van niet, maar hij weet daar toch alles.
[medeverdachte 2] : Ja, joh, dit, dit, dit. Hij denkt, maar denkt [naam 18] nou echt dat ie.
[medeverdachte 1] : Het is ze va, het is ze vader niet of zo eh.
[medeverdachte 2] : Dat.
[medeverdachte 1] : Maareh.
[naam 3] : Hoe is het met je vader trouwens.
[medeverdachte 2] : Ja, ook weinig contact mee eh.
[naam 3] : Oh.
[medeverdachte 2] : Eerst had ik heel goed contact met hem en toen ging me broer ineens weer, [naam 18] ineens weer belle met hem en toen is het ook eigenlijk eh.
[naam 3] : Oh?
[medeverdachte 2] : Beetje verwaterd thuis.
[naam 3] : Maar goed, eh politie bij me thuis geweest, laptop in beslag genome eh, lulpaal in beslag genome, huiszoeking, weet ik het, auto onderste bove, eh, kelder onderste bove. Nou, ik had niks. Die grote dikke envelop van een ton wat ik nog van hem krijg buiten die 90, die had ik gelukkig in een vrien, bij een vriendje neergelegd, want daar stond. Ik houd alles bij hè? 1000 euro van [naam 18] eh, 1000 van [naam 17] , 1000 van dit, eh, niet de echte namen maar gewoon.., [naam 17] , van [naam 18] ... euh..noem het op
[medeverdachte 2] : Die hebben ze niet.. (ntv)
[naam 3] : Nee. Zo jongens, als ze die hadden gevonden. Dan had ik wat uit moete leggen Maar we gingen zo ver terug.
[medeverdachte 2] : Hm.
[naam 3] : Tenminste die bonnetjes.
[medeverdachte 2] : Hm. [26]
[naam 3]
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is relatief veel tijd besteed aan [naam 3] . De verdediging heeft verzocht [naam 3] als getuige te horen. De rechter-commissaris heeft [naam 3] op 11 oktober 2021 gehoord. [naam 3] heeft toen een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht op advies van zijn raadsvrouw. Zij heeft toegelicht dat [naam 3] verward was en dat zij het daarom niet verantwoord achtte dat haar cliënt op dat moment een verklaring zou afleggen. De verdediging heeft aan het begin van de inhoudelijke behandeling opnieuw verzocht [naam 3] als getuige te horen. De rechtbank heeft toen beslist dat nader onderzoek moest worden gedaan naar [naam 3] , teneinde te kunnen vaststellen of hij binnen een aanvaardbare termijn wellicht alsnog een inhoudelijke verklaring zou kunnen afleggen. De neuroloog die met het onderzoek is belast, heeft gerapporteerd dat het mogelijk is dat [naam 3] lijdt aan beginnende dementie of dat er een psychiatrische oorzaak is voor zijn opstelling als getuige, maar dat het ook mogelijk is dat hij leugenachtig is over zijn klachten. Uiteindelijk is [naam 3] op 14 en 28 april 2022 nogmaals gehoord. Hij heeft toen kort gezegd verklaard dat hij zich niet veel meer kan herinneren.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden de OVC-gesprekken waaraan [naam 3] heeft deelgenomen niet voor het bewijs te gebruiken. Dat [naam 3] mogelijk leugenachtig is over zijn klachten betekent immers niet dat hetgeen hij tijdens de OVC-gesprekken heeft gezegd onbetrouwbaar zou zijn. Wat hij daar zegt wordt bovendien bevestigd door de objectieve feiten die in het dossier zijn opgenomen.
De betrokkenheid van verdachte
Een van de (dekmantel)bedrijven die bij het transport was betrokken, is [bedrijfsnaam 3] B.V. Uit de gegevens van de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. blijkt, dat er vanaf deze rekening maandelijks betalingen werden gedaan vanaf het IP-adres [ip adres] , dat was uitgegeven aan [adres 5] , het BRP-adres van verdachte. [27] De container waarin de heroïne zat, is door [naam 3] opgehaald. Op 19 maart 2020 vertelt [naam 3] gedetailleerd aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het desbetreffende transport. Hij weet van de hoed en de rand. Hij zegt dat hij de opdracht van ‘ [naam 17] ’ kreeg en dat ‘ [naam 17] ’ had gezegd: ‘joh, het is gedaan, kom maar’. Op de vraag of hij zelf de e-mails heeft geschreven, antwoordde [naam 3] dat hij nooit wat heeft gedaan en dat ‘die’ dat allemaal heeft verzonnen, daarmee kennelijk doelend op verdachte die de inhoud van de e-mails met betrekking tot het transport heeft verzonnen. De bijnaam van verdachte is [naam 17] . [28]
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met onder anderen [medeverdachte 5] , wiens bijnaam [naam 18] [29] is, betrokken was bij het ten laste gelegde transport en dat zijn materiële bijdrage van dusdanig gewicht is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen ten aanzien van de verlengde invoer van de in beslag genomen cocaïne.
Feit 5 . Valsheid in geschrift
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 28 mei 2020 tot en met 19 juli 2020, samen met een ander of anderen, gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste leenovereenkomst.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen (5-10) het volgende vast. Op 28 mei 2020 heeft verdachte een e-mail van de [naam bank] ontvangen met vragen over de rekening op zijn naam met rekeningnummer [rekeningnummer 2] . Een van de vragen luidt: “3. In de periode 12 maart 2019 tot en met 17 oktober 2019 ontvangt u in totaal € 64.400,- van [naam 4] ( [rekeningnummer 3] ). Wat is de relatie tussen u en [naam 4] ? Wat is de reden van deze betaling? Graag ontvangen wij passende documentatie ter onderbouwing van uw antwoord.” Er wordt opgemerkt dat de antwoorden voor 5 juni 2020 moeten zijn ontvangen.
Verdachte heeft diezelfde dag een bericht naar [medeverdachte 5] gestuurd met een kopie van de brief van [naam bank] . Hij heeft [medeverdachte 5] daarbij het volgende laten weten: “Ik ga wel zeggen dat ik zwaar ben bedreigd”. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte 5] besproken dat om uitstel zal worden gevraagd. Op 10 juni 2020 heeft verdachte aan [medeverdachte 5] gevraagd of hij al wat bedacht heeft.
Op 16 juli 2020 heeft verdachte van [medeverdachte 5] een afbeelding van een leenovereenkomst tussen gelduitleners [naam 5] / [naam 4] en geldlener [verdachte] ontvangen. In de overeenkomst staat dat deze op 1 november 2019 is ondertekend door [naam 4] en [verdachte] en dat de hoofdsom van € 108.500,- is opgedeeld in vier transacties op vier datums:
- 30-09-2019: 25.000 euro;
- 02-10-2019: 50.000 euro;
- 08-10-2019: 20.000 euro;
- 17-10-2019: 13.500 euro.
Diezelfde dag heeft verdachte een e-mail naar de [naam bank] gestuurd waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven: “Bijgevoegd heb ik de overeenkomst van lening. Ik heb de lening aangewend voor de in artikel 3 genoemde doelen.” (het starten van zijn bedrijf in het maken van energielabels alsmede vastgoedmanagement). Als bijlage bij de e-mail is een “leningsovereenkomst tussen fam. [familienaam] en [verdachte] ” gevoegd.
De politie heeft onderzoek gedaan naar deze overeenkomst en daaruit is naar voren gekomen dat wat er in de leenovereenkomst staat wat betreft het daarin opgegeven pandrecht niet kan kloppen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de leenovereenkomst (achteraf) is bedacht om de geldbedragen die zijn overgemaakt op de bankrekening van verdachte te verantwoorden, zonder dat daar daadwerkelijk een geldleenovereenkomst aan ten grondslag heeft gelegen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich tezamen met een ander heeft schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van een valse leenovereenkomst door deze overeenkomst aan [naam bank] op te sturen als antwoord op de vraag naar de reden van betalingen op zijn rekening.
Feit 4. Witwassen (zaaksdossier 3)
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 1 februari 2017 tot en met 29 september 2020 geldbedragen heeft witgewassen:
een geldbedrag van in totaal € 114.600,- (op zijn privé bankrekening giraal ontvangen als lening), welk bedrag deels direct contant wordt opgenomen en deels direct wordt overgemaakt naar bankrekeningen van derden waarna dit ook (grotendeels) contant wordt opgenomen;
contante geldbedragen van in totaal € 66.500,- gestort op de privé bankrekening van verdachte, waarna dit geldbedrag deels contant is opgenomen, is uitgegeven en/of overgemaakt naar bankrekeningen van derden.
1) geldbedrag van € 114.600,-
Uit het dossier volgt dat verdachte in de periode 1 februari 2017 tot en met 29 september 2020 in totaal € 114.600,- op zijn privé bankrekening heeft ontvangen. Op 12 maart 2019 is € 1.250,- overgemaakt onder vermelding van “Lening [naam 4] ”. Eenzelfde bedrag wordt tien minuten later contant opgenomen. Op 8 april 2019 wordt op de rekening van verdachte € 4.850,- bijgeschreven. Binnen twintig minuten daarna wordt hetzelfde bedrag in drie keer contant opgenomen. Op 30 september 2019 om 17.25 uur wordt er € 25.000,- bijgeschreven vanaf de rekening van [naam 4] met als omschrijving “Lening conform afspraak.” De volgende ochtend wordt vijf keer € 2.000,- opgenomen en € 14.660,- overgemaakt naar [bedrijfsnaam 5] B.V. en [bedrijfsnaam 6] B.V. De volgende dag (2 oktober 2019) wordt € 50.000,- bijgeschreven op de rekening van de verdachte. Het bedrag is afkomstig van [naam 5] en de omschrijving luidt: “lening conform afspraak”. In de periode van 3 tot en met 8 oktober 2019 wordt € 19.500,- contant opgenomen en € 30.000,- overgemaakt naar [bedrijfsnaam 5] B.V. en [bedrijfsnaam 5] B.V. Op dezelfde dag dat van de rekening van verdachte € 2.500,- contant wordt opgenomen, wordt ook een bedrag van € 20.000,- bijgeschreven afkomstig van de rekening op naam van [naam 4] met als omschrijving ditmaal “Lening deel 3”. Een dag daarna wordt de helft van dit bedrag overgemaakt naar [bedrijfsnaam 5] B.V. De andere helft wordt in vijf keer opgenomen. Ten slotte wordt op 17 oktober 2019 nog eens € 13.500,- bijgeschreven. Dit bedrag is afkomstig van [naam 4] en heeft als omschrijving: “Lening”. Op 18 oktober 2019 wordt twee keer € 6.750,- overgemaakt naar respectievelijk [bedrijfsnaam 5] B.V. en [bedrijfsnaam 6] B.V.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de betalingen afkomstig zijn van [naam 4] en [naam 5] en dat het geld uiteindelijk grotendeels afkomstig was van bankrekeningen van [bedrijfsnaam 7] . Bij de omschrijving werd vermeld dat de betalingen te maken hadden met de leningen van [naam 4] en [naam 5] . Zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 5, heeft verdachte gebruikgemaakt van een valse leenovereenkomst tussen hem en de familie [familienaam] nadat de [naam bank] verdachte had gevraagd de geldbedragen die naar zijn bankrekening waren overgemaakt, te verantwoorden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het onderzoek niet is gebleken dat ten tijde van de overboekingen door de familie [familienaam] van de in totaal € 114.600,- in september en oktober 2019 aan verdachte op enig moment een geldleningsovereenkomst aan de orde is geweest en dat verdachte, door het in ontvangst nemen van de gelden die werden overgeboekt door de familie [familienaam] onder de noemer ‘lening’ en deze vervolgens over te maken en te gebruiken, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen waarbij verhuld werd dat het om gelden van [medeverdachte 5] ging die indirect uit misdrijf afkomstig moesten zijn.
Hoewel de hiervoor geschetste gang van zaken ten aanzien van het geldbedrag van € 114.600,- (een valse geldleenoverkomst gebruiken om het ontvangen van geldbedragen te verantwoorden) vragen oproept, zal verdachte worden vrijgesproken van de beschuldiging dat hij dit geldbedrag heeft witgewassen.
Voorwerpen kunnen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig (...) uit enig misdrijf’ in de zin van de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) indien zij afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen. Voorwerpen ‘met behulp waarvan’ een misdrijf is begaan, zijn bovendien niet reeds daardoor ‘afkomstig’ uit enig misdrijf. [30]
In het dossier wordt over het desbetreffende geldbedrag opgemerkt dat ‘de betalingen ten behoeve van uiteindelijk [naam 25] , die vervolgens contant worden opgenomen, grotendeels uiteindelijk afkomstig zijn van bankrekeningen van [bedrijfsnaam 7] B.V. Deze bankrekeningen hebben voldoende saldo om deze betalingen te kunnen doen. Voorafgaand aan deze betalingen zijn ook geen opvallende stortingen te zien die leiden naar weer andere bankrekeningen of personen, de betaling vanuit Luxemburg daar gelaten. Over die betaling is op de datum van het opmaken van dit proces-verbaal niets nader bekend.’
Er is kortom geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Er is immers geen bewijs dat de ‘geleende’ geldbedragen een criminele herkomst hebben. Dat achteraf een valse leenovereenkomst is opgesteld, maakt dit niet anders.
2) contant geldbedrag van € 66.500,- gestort op privé bankrekening
Uit de bewijsmiddelen (1-4) volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode in totaal € 64.500,- [31] contant op zijn bankrekening heeft gestort. En dat hij in die periode geen bekende legale inkomsten had die deze stortingen rechtvaardigen. [32]
Beoordelingskader
De vraag is of verdachte bovengenoemd geldbedrag heeft witgewassen. Er is geen direct bewijs dat de bedragen die zijn gestort direct van misdrijf afkomstig zijn. In dat geval kan verdachte toch worden veroordeeld voor witwassen als het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, wordt in de rechtspraak een beslissingsschema gehanteerd. [33]
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of het Openbaar Ministerie erin geslaagd is bewijs aan te dragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen van de geldbedragen. Als sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij dit vermoeden weerlegt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht, is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is. Als een legale herkomst voldoende kan worden uitgesloten, is bewezen dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.
Toepassing van het beoordelingskader
De rechtbank vindt dat ten aanzien het contant gestorte bedrag van in totaal € 64.500,- sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte had in de ten laste gelegde periode immers geen bekend legaal inkomen dat het voorhanden hebben van de gestorte bedragen zou kunnen verklaren. Verdachte heeft in de periode waarin hij de contante geldbedragen heeft gestort ook telkens contante geldbedragen opgenomen. Van verdachte mag hierover een verklaring worden verwacht. Hij heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen die de verdachte heeft ontvangen en gestort uit enig misdrijf afkomstig waren. Hij heeft zich aldus schuldig gemaakt aan witwassen.
Gewoontewitwassen
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte”, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. [34]
Gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen (éénentachtig stortingen) en de lange periode (drie jaar) waarbinnen verdachte deze heeft verricht, kan ook worden bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 1 en 2 Criminele organisatie (zaaksdossier 11)
Onder 1 en 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 respectievelijk 1 maart 2019 tot 29 september 2020.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [35]
De rechtbank stelt voorts voorop dat de uitvoering van een (internationaal) drugstransport van een omvang en complexiteit als die is bewezen verklaard een criminele organisatie vergt die het plegen van verscheidene misdrijven tot oogmerk heeft. Bij die uitvoering is immers – onder meer – sprake van het meermalen vervoeren, afleveren en in- en uitklaren van de goederen. Elke volgende schakel en etappe vergen telkens nieuwe wilsbesluiten en activiteiten om de verdovende middelen naar een volgende plaats van bestemming te (doen) brengen. [36]
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor beschreven drugstransport van begin augustus 2019 volgt dat sprake was van een criminele (drugs)organisatie. Deze organisatie bestond onder anderen uit [medeverdachte 5] , [naam 4] en [naam 3] .
Dat ook na het transport van begin augustus 2019 verdachte deel bleef uitmaken van de criminele organisatie volgt uit de Threema-berichten die tussen [medeverdachte 5] en verdachte naar elkaar hebben verzonden in de periode van 19 juli 2020 tot en met 28 september 2020.
Op 19 juli 2020 heeft verdachte het volgende Threema-gesprek met [medeverdachte 5] gevoerd. ‘ [medeverdachte 5] ’ is [medeverdachte 5] en ‘ [verdachte] ’ is verdachte:
[medeverdachte 5] : Wie is dit
[verdachte] : [naam 17]
[medeverdachte 5] : Nog wat gehoord van de bank
[verdachte] : Ja, stukken goed ontvangen, wordt beoordeeld, als nodig vragen ze meer info
[medeverdachte 5] : Ok super
[verdachte] : Komt goed
[medeverdachte 5] : Hoe zit je morgen?
[verdachte] : Maar lijkt mij ff beter als ik zeg dat ik nog heb liggen van wat ik heb gepind.
[verdachte] : In een Volvo
[verdachte] : Heb alleen daks
[verdachte] : Maar wat. Moet. Moet
[medeverdachte 5] : Hhahha ouwe [naam 17] hoor ik weer hier x
[verdachte] : En laat ze naar de grens komen, bij turnhout
[medeverdachte 5] : Zeg waar dan
[verdachte] : Parc [naam Parc] op de parking
[verdachte] : lk kan daar in kruipruimte stash maken alles
Kort hierna
[verdachte] : lk heb huisje daar toch
[verdachte] : Ben er verbouwen
[verdachte] : En ik bouw wel een kluis daar
[medeverdachte 5] : Ok top
[medeverdachte 5] : Doen we dat [37]
Op 21 juli 2020 bericht [medeverdachte 5] aan verdachte ‘als je die 60k straks hebt. Breng ff bij [naam 4] ’
In de hierop volgende dagen is er dagelijks contact tussen “ [medeverdachte 5] ” ( [medeverdachte 5] ) en “ [verdachte] ” ( [verdachte] ) en wordt er onder andere het volgende gezegd:
[medeverdachte 5] : Nog wat van de bank gehoord?
[verdachte] : Nee, maar die gaan wel komen
[verdachte] :100%
en
[verdachte] : Reageren ze al?
[medeverdachte 5] : Nee nog niet
[verdachte] : Zijn ze eerlijk?
[verdachte] : Of naaien ze?
[medeverdachte 5] : Iedereen is bang en 95% is gearresteerd door de encros
[medeverdachte 5] : Is echt mega vangst van OM
[verdachte] : Snap ik!
[medeverdachte 5] : Als je die 60k straks hebt. Breng ff bij [naam 4] (rechtbank: [naam 4] )
[verdachte] : OK [38]
[medeverdachte 4] , [naam 4] en [medeverdachte 3] maakten ook onderdeel uit van deze organisatie. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 5] opdrachten geeft aan [medeverdachte 4] . [39] Op 19 juli 2020 geeft [medeverdachte 5] via Threema opdrachten aan [medeverdachte 4] om drie telefoons te kopen en te voorzien van Threema. [medeverdachte 4] zegt dat hij naar de Mediamarkt gaat en stuurt daarna foto's van verpakkingen van Huawei Y6 telefoons aan [medeverdachte 5] . Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 4] werd onder andere een aankoopbon van de Mediamarkt aangetroffen van drie Huawei Y6 telefoons. Op de bonnen staan IMEI-nummers vermeld, waarvan één overeenkomt met een onder verdachte in beslag genomen telefoon. [40] Nadat [medeverdachte 4] de telefoons heeft aangeschaft, test hij de werking van Threema op twee telefoons, die hij vervolgens in opdracht van [medeverdachte 5] aan derden moet geven. Kort daarna neemt verdachte met een van de geteste telefoons via Threema contact op met [medeverdachte 5] . Kort daarna neemt ene “ [naam 4] ” ( [naam 4] ) met de andere geteste telefoon via Threema contact op met [medeverdachte 5] . [41] [medeverdachte 5] communiceert vanaf 19 juli 2020 via Threema ook met [medeverdachte 3] . Op 29 september 2020 is onder [medeverdachte 3] een Huawei Y6 telefoon in beslag genomen. [42] In die periode bespreken zij onder meer het opzetten van een onderneming met katvangers. [43] In diezelfde periode wisselt [medeverdachte 5] ook berichten met [familienaam] . Hun Threema-gesprekken gaan over gaan over het aansturen van personen, over geld en klokjes waarbij zij het hebben over het aansturen van [naam 30] , verdachte en [medeverdachte 4] . [44] Uit berichten tussen [medeverdachte 5] en verdachte blijkt dat [medeverdachte 5] op 26 juni 2020 aan verdachte vraagt of hij een token kan ophalen, waarop verdachte zegt dat het goed is. [medeverdachte 5] zegt vervolgens dat verdachte, [medeverdachte 4] moet toevoegen. [medeverdachte 4] zal het token (een vijfje) komen brengen. Op 28 juni 2020 vraagt verdachte of het veel is, waarop [medeverdachte 5] zegt 92.5. [45] Uit de berichtenwisseling tussen verdachte en [medeverdachte 4] op 26 juni 2020kan worden afgeleid dat verdachte [medeverdachte 4] heeft ontmoet voor het token. [46]
Voor 1 maart 2019 bestond er reeds een criminele organisatie die toen was samengesteld uit [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [naam 3] . In dit verband acht de rechtbank het gesprek van 17 maart 2020 tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [naam 16] van belang. [medeverdachte 5] zegt in dat gesprek tegen [naam 16] : “We hebben een chauffeur, een oudere chauffeur (de rechtbank merkt op dat hier [naam 3] wordt bedoeld), die heeft vroeger (…) gewerkt voor ons als groep zijnde (…) en die groep is uit elkaar gegaan, er zat 1 oplichter bij (…) die is er dus uitgewerkt en die komt nergens meer aan de bak. Alleen die chauffeur krijgt nog geld van die oplichter en die blijft een beetje plakken aan die oplichter. Voor die chauffeur hebben wij zat werk.” [47] [medeverdachte 1] zegt in het hiervoor al aangehaalde gesprek op 19 maart 2020 tegen [naam 3] : “De reden natuurlijk ook dat ik eh weg ben gegaan eh is natuurlijk ook omdat er niet betaald werd en eh ik was er gewoon een beetje klaar mee. Nou, gezegd eb, de mazzel en eb, dan weet natuurlijk wat het probleem is om wat dinge, andere dinge op te zette eh ook met en, ehm [naam 15] (
rechtbank: [medeverdachte 2]) samen? Maar ja, dan zijn we een jaar verder en eh we hebben een en ander echt al opgezet en draaiende.” [48]
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hun eigen weg zijn gegaan en samen met onder anderen [medeverdachte 3] een nieuwe organisatie zijn gaan vormen. Aanvankelijk vormden zij samen met [medeverdachte 5] en verdachte ook een criminele organisatie. Dat verdachte in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 ook al deel uitmaakte van deze criminele organisatie, leidt de rechtbank af uit de contante geldstortingen die verdachte reeds in die periode heeft gedaan en die hiervoor onder feit 4 zijn besproken, alsmede uit de verklaring van [naam 31] , die in 2018 samen met [naam 29] in Griekenland is aangehouden in verband met het vervoer van 3000 kg BMK. Hij heeft verklaard dat hij tijdens zijn detentie in Griekenland [naam 29] telefoongesprekken hoorde voeren waaruit hij opmaakte dat [medeverdachte 5] bovenaan staat en dat daaronder [verdachte] (verdachte) en [naam 29] staan. Hij had zelf via een advocaat leefgeld van (naar hij aannam) [medeverdachte 5] gekregen en was daar door [verdachte] en een advocaat bezocht. De advocaat had tegen hem gezegd dat de rekening door [medeverdachte 5] werd betaald. Voorts verklaarde hij over een briefje dat hij had gemaakt, waarop hij namen had geschreven die hij [naam 29] ) had horen noemen. [49]
Uit het voorgaande volgt dat verdachte een ondergeschikte rol had ten opzichte van [medeverdachte 5] . Verdachte stond in dienst van [medeverdachte 5] om te helpen bij geldoverdrachten, het storten van geld, zoals onder feit 4 naar voren is gekomen, het vervalsen van een leenovereenkomst en had een rol als medepleger in het drugstransport zoals hiervoor ten aanzien van feit 3 is overwogen.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die mede strekten tot dan wel verband hielden met de verwezenlijking van het binnen twee organisaties bestaande oogmerk.
De rechtbank is daarom van oordeel dat is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Zij komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 en 2.

7.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de voetnoten en in bijlage II, die aan dit vonnis is gehecht en daarvan onderdeel uitmaakt, bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [naam 3] en een of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
  • artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a lid 5 van de Opiumwet;
  • artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
  • artikel 11, vierde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a lid 5 van de Opiumwet;
  • artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuld witwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen en voertuigen;
  • artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, te weten valsheid in geschrift, waaronder bankafschriften en contracten;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [naam 3] en [naam 4] en een of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
  • artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a lid 5 van de Opiumwet;
  • artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
  • artikel 11, vierde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a lid 5 van de Opiumwet;
  • artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen en voertuigen;
  • artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, te weten valsheid in geschrift, waaronder bankafschriften en contracten;
3. hij in de periode van 2 augustus 2019 tot en met 5 augustus 2019 te Antwerpen, in elk geval in België, en op de Westerschelde en te Hoogvliet Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk (via de Westerschelde) binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 4,6 gram van een materiaal bevattende heroïne;
4. hij in de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 januari 2020 te Den Haag, in elk geval Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij hierna genoemd voorwerp voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat hierna genoemde voorwerp – onmiddellijk en/of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, te weten: een contant geldbedrag van (in totaal) 64.500 euro gestort op de privérekening van verdachte, waarna dit geldbedrag contant is opgenomen.
5. hij in de periode van 28 mei 2020 tot en met 19 juli 2020 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft gebruikgemaakt van een vals geschrift, te weten een leenovereenkomst, als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat die leenovereenkomst was gemaakt terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van een leenovereenkomst, bestaande dat gebruikmaken in het verstrekken van de leenovereenkomst aan de (medewerker van de) [naam bank] bank om hiermee de herkomst van bepaalde transacties/gelden te kunnen verklaren nadat voornoemde bank onderzoek had ingesteld naar de herkomst van deze transacties/gelden, terwijl hij en zijn mededader wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik.

8.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.De motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Het pleidooi van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte veelvuldig wordt betiteld als: loopjongen, katvanger, stroman en iemand die hand- en spandiensten verricht. Bovendien had verdachte al ruim voor zijn detentie een positieve lijn ingezet.
De raadsman heeft verzocht het geschorste bevel voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen en een straf op te leggen aan verdachte waarvan het onvoorwaardelijke deel de periode dat dient voor deze zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (dertien maanden) niet overstijgt. Verdachte wordt dan in de gelegenheid gesteld zijn werk op te pakken, voor zijn zoontje te gaan zorgen en zijn relatie mogelijk te herstellen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft deelgenomen aan twee criminele (drugs)organisaties. De organisaties waren verantwoordelijk voor het invoeren van grote hoeveelheden verdovende middelen. Zij maakten zich daarnaast schuldig aan valsheid in geschrift en witwassen. Dergelijke organisaties hebben een ontwrichtende werking op de samenleving. Verdachte had geen leidende rol in de organisaties en hoewel dat niet wegneemt dat hij verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn bijdrage aan de organisaties ziet de rechtbank hierin aanleiding een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist.
De verdachte heeft samen met anderen een kleine hoeveelheid heroïne, afkomstig uit een container uit Pakistan, in Nederland ingevoerd. Omdat de Britse autoriteiten de lading van in totaal 398 kilogram heroïne reeds onderschept en vervangen hadden door een imitatielading met daarin vier gram heroïne, heeft verdachte feitelijk slechts handelingen verricht met betrekking tot die vier gram heroïne. De rechtbank kan en wil echter niet voorbijgaan aan de omstandigheid dat het de bedoeling was 398 kilogram in te voeren. Met deze hoeveelheid zal daarom in strafbepalende zin rekening worden gehouden. Verdachte hield zich dus bezig met de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. Harddrugsgebruik tast bovendien de volksgezondheid aan. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, uit op eigen financieel gewin. De rechtbank neemt hierbij bovendien in ogenschouw dat heroïne een bijzonder verslavende drug is met kans op grote (individueel en maatschappelijk) sociale schade en aanzienlijke risico’s op een overdosis bij de gebruiker ervan. Ook dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De rechtbank houdt er tevens rekening mee dat degenen die de container hebben gelost, zijn veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. [50]
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 64.500,-. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarmee de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dat rekent de rechtbank hem aan.
Ten slotte heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Nadat zijn bank bij verdachte had verzocht bepaalde geldbedragen die naar zijn rekening waren overgemaakt te verantwoorden, heeft hij in samenwerking met [medeverdachte 5] een valse leenovereenkomst naar de bank gestuurd. Banken worden geacht streng toe te zien dat hun klanten zich niet schuldig maken aan witwassen. Zij moeten dan ook kunnen vertrouwen op de documenten die hun klanten aan hen verstrekken. Verdachte heeft dat vertrouwen beschaamd.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een gevangenisstraf van zes jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de straf die verdachte wordt opgelegd, is er geen aanleiding het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek het bevel op te heffen wordt dus afgewezen.

11.De in beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een zilverkleurige iPhone;
  • een grijskleurige Macbook Air inclusief voedingskabel;
  • een roodkleurige Nokia.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze voorwerpen worden verbeurd verklaard maar dat verder niet toegelicht.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal gelasten dat de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte wordt teruggegeven. Uit het (omvangrijke) dossier volgt niet dat de hiervoor genoemde voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht. De enkele omstandigheid dat verdachte telefonisch contact heeft gehad met een van zijn mededaders en heeft geïnternetbankierd is onvoldoende om verdachte als bijkomende straf op te leggen dat hij zijn telefoons en MacBook kwijtraakt.

12.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 140, 225, 420ter, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 10 en 11b van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair (eerste alternatief), 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
1. en 2. telkens: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, vierde lid, van de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
3. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
4. Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
5. Medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van het valse geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een zilverkleurige iPhone;
  • een grijskleurige Macbook Air (inclusief voedingskabel);
  • een roodkleurige Nokia.
Wijst af het verzoek het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2022.

Voetnoten

1.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972,
2.HR 10 november 1992, NJ 1993, 225 en HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR: AY9575,
3.HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302 en HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640.
4.Rubriek 09 – Bijlage 05, p. 91.017 (Pv politie Belgie).
5.Rubriek 09 – Bijlage 05, p. 91.017 (Pv politie België).
6.Rubriek 09 – Bijlage 07, p. 91.025 – 91.030 (Pv lading container).
7.Rubriek 09 – Bijlage 10, p. 91.147 – 91.148 (Pv uitvoeringsstukken EOB België).
8.Rubriek 08 – Bijlage 73, p. 81469 (Bankoverschrijvingen [rekeningnummer 4] ).
9.Op 14 augustus 2019 wordt door de Britse autoriteiten, op basis van politie-informatie, de uitslag verstrekt van twee pakketten (991 gram en 994 gram), afkomstig van de 398 kilo in beslag genomen heroïne. Hierbij werd vastgesteld dat het zuiverheidspercentage 67% en 71 % betrof (Rubriek 09 – Bijlage 01, p. 91.000-91.006).
10.Rubriek 09 – Bijlage 03, p. 91.008-91.011 ( Pv ontvangst foto’s VK).
11.Rubriek 09 – Bijlage 02, p. 91.007 (Rapport NFI) en 31, p. 91.762 (Kvi verdovende middelen), 32, p. 91763-91764 (Pv onderzoek verdovende middelen) en 33, p. p. 91.765 (Rapport NFI verdovende middelen).
12.Rubriek 09 – Bijlage 04, p. 91.012 – 91.014 (Pv politie België).
13.Rubriek 08 – Bijlage 72, p. 81.467 –81.468 (RDW [kentekennummer] ).
14.Rubriek 09 – Bijlage 06. p. 91.018 – 91.024 (Pv camerabeelden).
15.Rubriek 09 – Bijlage 07, p. 91.025 – 91.030 (Pv lading container) 08, p. 91.031-91.033 (Pv lading container).
16.Rubriek 09 – Bijlage 11, p. 91.178 – 91.179 (Pv [bedrijfsnaam 1] BV).
17.Rubriek 02 – Bijlage 09, p. 21.063 – 21.087 (Verhoor [naam 28] ).
18.Rubriek 08 – Bijlage 71, p. 81.464 – 81.466 (KvK [bedrijfsnaam 3] B.V).
19.Rubriek 05 – Bijlage 57, p. 51.342 – 51.496 (Pv Structuur ondernemingen).
20.Persoonsdossier [medeverdachte 1] – Bijlage 01.
21.Rubriek 02 – Bijlage 03, p. 21.014 – 21.024 en Bijlage 12 p. 21.113-21.114 (Verhoor [naam 13] ).
22.Rubriek 07 – Bijlage 150, p. 71245 – 71247.
23.Rubriek 07– Bijlage 151, p. 21.248 – 71249.
24.Rubriek 07 – Bijlage 152, p. 71.251.
25.Rubriek 07 – Bijlage 153, p. 71.253 – 71.254.
26.Rubriek 07 – Bijlage 154, p. 71.255 – 71.256.
27.Rubriek 08 – Bijlage 75, p. 81.471 – 81.472. ( [adres 2] ).
28.Persoonsdossier [verdachte] – Bijlage 05, p. 7 – 14.
29.Persoonsdossier [medeverdachte 5] – Bijlage 06, p. 100 – 117.
30.Vgl. HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, rov. 2.4; HR 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:35, rov. 3.3.2 en HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:571, rov. 2.3
31.Uit het correctieproces-verbaal met nummer LERAG18014-1275 (rubriek 5 - bijlage 55, pagina 51.340) volgt dat verdachte op 3 oktober 2019 niet € 2.000,- heeft gestort zoals aanvankelijk werd gedacht.
32.Zie (ook) Rubriek 08 – Bijlage 83, de Rapportage Vermogen en Inkomsten (iRVI) betreffende [verdachte] , pagina 81.535 tot en met 81.544 van het dossier.
33.Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
34.HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702,
35.HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413
36.HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502.
37.Rubriek 05 – Bijlage 84, p. 51.729 – 51.730 (Pv onderzoek Gsm [medeverdachte 5] ( [verdachte] )).
38.Rubriek 05 – Bijlage 202, p. 52.691 – 52.697 (Pv chats [medeverdachte 5] - [verdachte] ).
39.Rubriek 05 – Bijlage 88, p. 51.740 – 51742 (Pv onderzoek Threema ( [medeverdachte 5] – [medeverdachte 4] ).
40.Rubriek 05 – Bijlage 89, p. 51.743 – 51.744 (Pv onderzoek IMEI-nummers).
41.Rubriek 05 – Bijlage 85, p. 51.731 – 51.734 (Pv onderzoek Gsm [medeverdachte 5] ( [medeverdachte 4] )).
42.Rubriek 05 – Bijlage 83, p. 51.726 – 51728 (Pv onderzoek Gsm [medeverdachte 5] ).
43.Rubriek 05 – Bijlage 83, p. 51.726 – 51728 (Pv onderzoek Gsm [medeverdachte 5] ).
44.Rubriek 05 – Bijlage 100, p. 51.792 – 51.796 (Pv chats [medeverdachte 5] – [naam 4] ).
45.Rubriek 05 – Bijlage 182, p. 52.554 – 52.569 (Pv chats [verdachte] – [medeverdachte 5] ).
46.Rubriek 05 – Bijlage 184, p. 52.574 – 52.576 (Pv chats [verdachte] – [medeverdachte 4] ).
47.Rubriek 07 – Bijlage 135, p. 71.214.
48.Rubriek 07 – Bijlage 150, p. 71.245 – 71.247.
49.Rubriek 02 – Bijlage 19, p. 21.148 – 21.150 (Verhoor [naam 26] ).
50.Rechtbank Rotterdam 18 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:12598.