ECLI:NL:RBAMS:2023:4162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
13-182312-22 (A) en 13-187422-22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending ambtsgeheim en veroordeling voor poging tot verleiding van minderjarige tot ontuchtige handelingen en verstrekken pornografisch beeldmateriaal via Snapchat

Op 6 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het schenden van zijn ambtsgeheim en het verleidend benaderen van een minderjarige. De verdachte, een politieambtenaar, werd ervan beschuldigd in februari 2022 vertrouwelijke informatie over een arrestant te hebben gedeeld met derden. Daarnaast werd hij beschuldigd van het proberen te verleiden van een twaalfjarig meisje tot ontuchtige handelingen via Snapchat, waarbij hij zich voordeed als achttienjarige en pornografisch beeldmateriaal naar haar stuurde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de schending van zijn ambtsgeheim en aan het aanbieden van pornografisch materiaal aan een minderjarige. De rechtbank verwierp de verdediging dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en oordeelde dat de verdachte wist dat hij zijn geheimhoudingsplicht overtrad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 150 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13-182312-22 (A) en 13-187422-22 (B)
Datum uitspraak: 6 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2023 alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 6 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Casteleijns, en van wat de (gemachtigde) raadslieden van de verdachte, mrs. H.G. Koopman en H.C.S. van Viegen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

In zaak A (13-182312-22) wordt de verdachte kort gezegd verweten dat hij in de periode 13 februari tot en met 16 februari 2022 te Amsterdam als surveillant bij de Politie Amsterdam zijn ambtsgeheim heeft geschonden (artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht) door informatie over [naam arrestant] ( [artiestennaam] ) te verstrekken, te weten dat [naam arrestant] als verdachte in het arrestantencomplex op het hoofbureau van de politie te Amsterdam zat, er aldaar foto’s van hem werden gemaakt en hij niet wilde eten, moest huilen, spijt betuigde en/of (telkens) verzocht te mogen roken.
In zaak B (13-187422-22) wordt de verdachte onder 1 primair kort gezegd ervan beschuldigd dat hij omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 een minderjarige tot ontucht heeft verleid (artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht) door aan het slachtoffer te vertellen net achttien jaar oud te zijn, terwijl hij twintig jaar oud was en het slachtoffer op dat moment twaalf jaar oud was, het toesturen van pornografisch beeldmateriaal aan het slachtoffer, het slachtoffer (in ruil) te bewegen haar naakte lichaam te tonen en (ontuchtige) handelingen bij zichzelf te plegen en/of te vragen of zij (bij zichzelf) seksuele handelingen wil verrichten. Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij een poging daartoe heeft gedaan.
In zaak B is onder 2 het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt (samengevat) dat hij omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 een zestienminner met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen (artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht) en/of via Snapchat een of meer afbeeldingen waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar (pornografisch materiaal), heeft verstrekt (artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht) door de zestienminner (een) foto- en/of filmbestand(en) te sturen waarop zijn, verdachtes, (stijve) penis en/of het aftrekken van zijn, verdachtes, (stijve) penis zichtbaar was.
De tenlasteleggingen in beide zaken staan in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De verdediging heeft betoogd dat in zaak A de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De tenlastelegging, die is geënt op artikel 272, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is geheel toegesneden op [naam arrestant] . Het tweede lid van artikel 272 Sr houdt in dat als dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, het slechts wordt vervolgd op diens klacht. [naam arrestant] is niet gehoord en hij heeft geen klacht als bedoeld in artikel 272, tweede lid, Sr ingediend.
De rechtbank verwerpt het verweer, omdat uit artikel 7, derde lid, Wet politiegegevens (Wpg) volgt dat het klachtvereiste bij vervolging wegens schending van een ambtsgeheim niet van toepassing is. De conclusie is dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zondagavond 13 februari 2022 is [naam arrestant] , wiens artiestennaam [artiestennaam] is, door de politie als verdachte aangehouden en naar het hoofdbureau van politie te Amsterdam gebracht alwaar hij tot en met woensdagochtend 16 februari 2022 in het cellencomplex gedetineerd heeft gezeten. [1]
Op dinsdagochtend 15 februari 2022 is tijdens de briefing door de politie besproken dat [naam arrestant] niet wilde eten en emotioneel werd. En er zijn toen foto’s van hem gemaakt voor het vastleggen van zijn persoonsgegevens. [2]
De verdachte is surveillant van politie. [3] Hij was naar eigen zeggen aan het werk in de periode dat [naam arrestant] vastzat. Hij hoorde collega’s over [naam arrestant] praten en hoorde een van hen zeggen dat [naam arrestant] spijt had en dat hij aan het huilen was en dat hij niet at. [4]
De verdachte heeft op 15 februari 2022 in de groepsapp met [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] het volgende bericht gestuurd:
“Echt mooi er zit net een collega te kijken bij de cellencomplexen en we zien [artiestennaam] (…) er tussen staan hahaha zijn nieuwe foto’s gemaakt ziet er doorheen uit! [artiestennaam] wilt helemaal vaak roken maar mag niet hahahaah” [5]
Toen de verdachte was thuisgekomen van zijn werk, heeft hij met iemand genaamd [naam 7] gechat. Tijdens dat gesprek kwam [artiestennaam] ter sprake. De verdachte heeft toen dingen over [artiestennaam] verteld. [6] ‘ [naam 7] ’ heeft van dit gesprek een screenshot gemaakt. Het desbetreffende screenshot is op het juicekanaal ‘Reality fbi’ terechtgekomen. [7] [naam 8] heeft verklaard dat de verdachte haar na zijn dienst heeft geappt dat hij [artiestennaam] heeft gezien, dat die niet wilde eten en alleen maar zat te huilen. [8]
De informatie die de verdachte heeft verstrekt, komt overeen met de loggingen uit het cellencomplex. [9]
In de privételefoon van de verdachte is het Snapchataccount “ [naam account 1] ” aangetroffen. In dat Snapchataccount zijn chats aangetroffen met “ [naam account 2] ”. Deze chats hebben plaatsgevonden in de periode augustus 2020 en september 2020. In een van de chats worden door “ [naam account 1] ” berichten aan [naam minderjarige] verstuurd die in de tenlastelegging staan. [10] “ [naam account 1] ” is het account van de verdachte. [11] [naam account 2] betreft [naam minderjarige] . Zij is op [geboortedatum] geboren. [12] In de telefoon van [naam minderjarige] zijn twee dezelfde foto’s aangetroffen als de foto’s in de telefoon van de verdachte. De ene foto betreft een afbeelding van de verdachte. [13] De andere foto betreft een afbeelding van een stijve penis, een zogenoemde dickpic. [14]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A tenlastegelegde (schenden ambtsgeheim) en het in zaak B onder 1 subsidiair tenlastegelegde (poging tot verleiding van een minderjarige tot ontucht) en het onder 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (pornografie aanbieden aan een zestienminner). Zij heeft gevorderd de verdachte van het in zaak B onder 1 primair en onder 2 als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrij te spreken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken. Zij heeft kort samengevat aangevoerd dat in de zaken A en B het bewijs onrechtmatig is verkregen en daarom moet worden uitgesloten.
Ten aanzien van de beschuldiging dat de verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van “politie-informatie”. De verdachte was ook niet de “bevoegde autoriteit” ex Wpg om politiegegevens te “verwerken” en te “verstrekken” als bedoeld in de Wpg. Geen van de in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden zijn een geheim zijn als bedoeld in artikel 272, lid 1 Sr en/of het is niet verdachte die deze feitelijkheden niet heeft bewaard. De verdediging betwist tot slot dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij de in de tenlastelegging opgenomen geheimen verplicht was te bewaren.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Alhoewel in artikel 248a Sr leeftijd is geobjectiveerd, had de verdachte geen enkele wetenschap van de minderjarigheid van het slachtoffer, zodat er geen sprake is van verwijtbaarheid van de verdachte ten aanzien van de leeftijd. Het enkele Snapchatbericht van het slachtoffer waarin zij zegt: “maar ik ben 6 jaar jonger en mij niet verwijderen alsjeblieft” is onvoldoende bewijs dat de verdachte wist dat zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en onvoldoende bewijs om aan te nemen dat de verdachte wist (of moest vermoeden) dat zij twaalf jaar oud was. De verdachte stelt dat hij Snapchat altijd vrijwel direct na het versturen van zijn eigen bericht afsluit en dat voorgaande berichten na het heropenen van de Snapchatconversatie niet meer zichtbaar zijn. De verdachte had er geen wetenschap van dat er een leeftijdsverschil van acht jaar was. Bovendien is er geen enkel bewijs dat de verdachte het leeftijdsverschil actief heeft aangewend om het slachtoffer opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen bij zichzelf te verrichten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verzoek voegen stukken
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de Amsterdamse politie een (groot) onderzoek is gestart met parketnummer 13-051623-22, genaamd Gigas en dat de verdachte op 13 april 2022, 14 april 2022 en 23 mei 2022 in de strafzaak met dat parketnummer is gehoord. Op enig moment en om enige reden is onderzoek Gigas I gestart met het parketnummer 13-182312-22. In de aan verdachte en verdediging bekende processtukken wordt dit niet uiteengezet. Er is reden om aan te nemen dat onder het (oude) parketnummer 13-051623-22 nog nader strafrechtelijk onderzoek wordt gedaan tegen diverse verdachten onder wie de verdachte, aldus de verdediging. Zij heeft verzocht om de stukken in het onderzoek met parketnummer 13-051623-22 (onderzoek Gigas) aan de processtukken in deze strafzaak toe te voegen.
De rechtbank wijst het verzoek tot het voegen van stukken af. Een ter terechtzitting gedaan verzoek tot het voegen van stukken bij de processtukken, is een verzoek in de zin van artikel 328 Sv om toepassing te geven aan artikel 315, eerste lid Sv. De maatstaf waaraan een dergelijk verzoek moet worden getoetst is of van de noodzaak van wat is verzocht is gebleken. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat op grond van artikel 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Bepalend is dus niet primair de aard van het stuk, maar de relevantie daarvan voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen. [15] De verdediging heeft niet uitgelegd waarom het noodzakelijk is dat de stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd. En de rechtbank is de noodzaak daarvan ook niet gebleken.
Onrechtmatig verkregen bewijs?
De verdediging heeft ten aanzien van de rechtmatigheid van het bewijs (samengevat) het volgende aangevoerd. De verdachte is tijdens de contacten met de politie op 16 februari 2022 (verhoor), 17 februari 2022 (start strafrechtelijk onderzoek), 18 februari 2022 (huisbezoek, inbeslagname telefoon van de verdachte, telefonisch verhoor van de verdachte, sms’en door de verdachte), 7 maart 2022 (telefonisch verhoor) en 15 maart 2022 (telefonisch verhoor) telkens niet gewezen op zijn recht zich te laten bijstaan door een advocaat. En dat is in strijd met EU-Richtlijn 2013/48/EU 26, bijvoorbeeld artikel 3 (recht op toegang tot een advocaat in een strafprocedure) en artikel 27c Sv en artikel 28 Sv. Al hetgeen aan bewijsmateriaal is verkregen door de genoemde contacten en als bewijsmiddel zou (kunnen) worden gebruikt, is in strijd met EU-Richtlijn 2013/48/EU en/of het Wetboek van Strafvordering verkregen en al hetgeen door middel van dat onrechtmatige bewijs is verkregen, moet van het bewijs worden uitgesloten, aldus de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op grond van artikel 27c, lid 2 Sv [16] bij zijn (eerste inhoudelijke) politieverhoor op 16 februari 2022 op zijn recht op consultatiebijstand had moeten worden gewezen. Dat geldt echter niet voor de door de verdediging genoemde momenten daarna. Op 7 maart 2022 heeft de politie telefonisch contact met de verdachte opgenomen voor het opvragen van zijn Snapchataccount en inloggegevens waarbij hem de cautie is verleend en hem is uitgelegd dat hij niet hoefde mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek en zichzelf niet hoefde te belasten. Op 15 maart 2022 heeft de politie wederom telefonisch contact met de verdachte opgenomen en hem meegedeeld dat er een tweede Snapchataccount was aangetroffen. De politie heeft toen aan de verdachte gevraagd of hij toestemming wilde geven dat de politie in zijn tweede Snapchataccount mocht kijken en dit mocht onderzoeken. Beide keren was geen sprake van een inhoudelijk verhoor van de verdachte als bedoeld in artikel 29 Sv. [17] De strekking van art. 29 Sv, het behoeden van de verdachte tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling, brengt mee dat als verhoor in de zin van dat artikel worden beschouwd alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit. Op 18 februari 2022 is aan de verdachte medegedeeld dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem is gestart en dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Er is inhoudelijk niet gesproken over het onderzoek. Het is niet nodig om direct bij de start van een onderzoek de verdachte daarvan op de hoogte te brengen. En het heeft verder ook geen consequenties voor het bewijs. De inbeslagneming van de telefoon van de verdachte op grond van artikel 94 Sv betreft een opsporingshandeling. De verdachte hoeft voorafgaand aan de inbeslagneming niet te worden gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. Daar komt bij dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven om onderzoek te doen naar specifieke inhoud van de telefoon. De conclusie is dat de verdachte alleen bij het verhoor op 16 februari 2022 ten onrechte niet op zijn recht op consulatie is gewezen. In zoverre slaagt het verweer. Het desbetreffende verhoor wordt niet voor het bewijs gebruikt. Het verweer dat het bewijs niet rechtmatig is verkregen, wordt voor het overige verworpen.
De rechtbank ziet geen noodzaak tot het stellen tot prejudiciële vragen aan het HvJEU over de uitlegging van de Richtlijn 2012/13/EU en aanvullende Richtlijn 2013/48/EU zoals door de verdediging is verzocht.
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde (schenden geheimhoudingsplicht)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schending van zijn geheimhoudingsplicht. Ter toelichting geldt het volgende.
Het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. [18] Bij de beoordeling of sprake is van het schenden van een geheim moet acht worden geslagen op onder meer de aard van de informatie alsook het moment waarop en de hoedanigheid waarin de geheimhoudingsplichtige hiervan kennis kreeg. [19] Het is niet vereist dat het geheim ook is toevertrouwd aan degene die het schendt.
Artikel 9 van de Ambtenarenwet 2017 [20] houdt in dat de (gewezen) ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Artikel 9 van het Besluit algemene rechtspositie politie is een nadere bepaling ten opzichte van artikel 9 van de Ambtenarenwet 2017 ten aanzien van politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de politietaak en houdt onder meer in dat de politieambtenaar bij de aanvaarding van zijn ambt de eed aflegt dat hij de zaken, waarvan hij door zijn ambt kennis draagt en die hem als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan hij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen. [21] Verdachte heeft verklaard dat hij de ambtsbelofte heeft afgelegd. [22]
Artikel 7 van de Wpg houdt in dat elke ambtenaar van politie verplicht is tot geheimhouding van de politiegegevens die hem of haar ter beschikking zijn gesteld. In artikel 1 van de Wpg wordt een politiegegeven gedefinieerd als elk persoonsgegeven (alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon) dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012.
Uitgangspunt van artikel 7 Wpg is dat een ieder is gehouden tot geheimhouding wanneer hij de beschikking krijgt over politiegegevens met betrekking tot derden. Dit geldt niet alleen voor personen die zijn belast met de verwerking van politiegegevens of die de gegevens direct van de politie hebben gekregen, maar ook voor eventuele tweede en volgende ontvangers, die de gegevens doorverstrekt hebben gekregen. Ook zij zijn aan de geheimhoudingsplicht gebonden. Dit betekent dat, in beginsel, de uit dit artikel voortvloeiende verplichting tot geheimhouding in de weg staat aan doorverstrekking van de gegevens.” [23]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gegevens die de verdachte over [naam arrestant] heeft verstrekt geheim hadden moeten blijven. De gegevens gaan over een identificeerbare natuurlijke persoon, te weten [naam arrestant] , dat hij vastzat in het cellencomplex, over zijn gemoedstoestand en dat er foto’s van hem werden gemaakt. Verdachte is in zijn hoedanigheid van medewerker van de politie tijdens zijn werk daarmee bekend geworden. Op dat moment was er alleen nog maar bekend dat [naam arrestant] was aangehouden. De door de verdachte naar buiten gebrachte informatie is van meer specifiek persoonlijke aard, en had daarom geheim moeten houden. De verdachte heeft bij zijn verhoor op 13 april 2022 op de vraag hoe hij met politie-informatie omgaat, geantwoord dat die informatie bij de politie hoort te blijven; anderen horen dat niet te weten. De politie moet daar heel scherp op zijn. Het gaat dan om informatie die andere mensen niet mogen weten, aldus de verdachte. [24] De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte ook wist dat hij zijn boekje te buiten ging.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging om een minderjarige te verleiden tot ontucht (248a Sr). De daartegen gevoerde verweren worden verworpen. Evenals de officier van justitie en de verdediging vindt de rechtbank de beschuldiging van het seksueel corrumperen van een minderjarige (248d Sr) niet bewezen. Wel vindt de rechtbank bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het aanbieden van pornografisch materiaal aan een minderjarige (240a Sr). Ter toelichting geldt het volgende.
248a Sr
De tenlastelegging in zaak B onder 1 is toegesneden op artikel 248a Sr. In die bepaling is ‘verleiding’ strafbaar gesteld. Dat is onder meer het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding opzettelijk bewegen van een minderjarige tot ontuchtige handelingen. Van ‘bewegen’ in de zin van artikel 248a Sr is niet slechts sprake wanneer blijkt van het breken van psychische weerstand van het slachtoffer. Van het in deze bepaling door het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. [25]
Daarnaast is voor strafbaarheid vereist dat het opzet van de verdachte is gericht op het bewegen ontuchtige handelingen te plegen of dulden. Indien de tenlastelegging is toegesneden op het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte, kan het opzettelijk bewegen niet worden bewezenverklaard indien aannemelijk wordt dat – ook al had de verdachte feitelijk zodanig overwicht – hij zich niet ervan bewust was dat dit overwicht (mede) van invloed was op het door de betreffende persoon plegen of dulden van ontuchtige handelingen. [26]
Van het plegen of het dulden van ontuchtige handelingen kan ook sprake zijn als geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader – al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien – het plegen of het dulden van ontuchtige handelingen met het slachtoffer opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden. [27]
De strafbaarstelling van zedendelicten waarbij minderjarigen zijn betrokken is in de eerste plaats erop gericht die minderjarigen te beschermen, ook tegen de verleiding die van henzelf kan uitgaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met de destijds twaalfjarige [naam minderjarige] heeft gechat en haar gedurende die chat een zogenoemde dickpic (piemelfoto) gestuurd. De verdachte heeft daarbij de berichten gestuurd die in de tenlastelegging staan. Tijdens deze chat (10.45 uur) heeft [naam minderjarige] de verdachte gevraagd hoe oud hij is. De verdachte reageerde met de wedervraag hoe oud zij hoopt dat hij is. [naam minderjarige] antwoordde: “17.” De verdachte heeft [naam minderjarige] vervolgens gevraagd of zij op hem wil oefenen. Haar antwoord luidde (10.46 uur): “Isg (de rechtbank begrijpt: is goed). Maar hoe oud ben je”. De verdachte antwoordde in dezelfde minuut daarop: “Ik ben net 18 geworden”. Een minuut later (10.47 uur) heeft [naam minderjarige] gevraagd: “Oké hoe oud moet een meisje voor jou zijn”. De verdachte antwoordde (10.47 uur) dat hij daar nooit echt over nagedacht heeft en ‘niet ouder’. [naam minderjarige] antwoordde daarop in diezelfde minuut: “Oké” en “Maar ik ben 6 jaar jonger en mij niet gaan verwijderen alsjeblieft.” Het volgende bericht van de verdachte is van 10.48 uur.
Het is, mede gelet op het verloop van de chat, niet aannemelijk geworden dat de verdachte deze berichten van [naam minderjarige] niet heeft gelezen zoals door de verdediging wordt gesteld. Het bericht waarin [naam minderjarige] laat weten dat zij zes jaar jonger is, is immers vrijwel direct verstuurd nadat de verdachte een bericht heeft gestuurd en het chatgesprek gaat daarna direct verder. Bovendien wordt in de conversatie telkens gereageerd op de reactie van de ander.
Op een gegeven moment (14.49 uur) heeft de verdachte aan [naam minderjarige] gevraagd wat zij van hem wil zien of dat hij iets moet doen. [naam minderjarige] antwoordde daarop: “Je lul laten zien”. Nadat de verdachte vroeg “ve[r]der nog iets”, antwoordde [naam minderjarige] : “Je gezicht” en “Fk knap”. De verdachte reageerde daarop met: “Jaaa vind je?”. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte toen de ‘dickpic’ en de foto van zichzelf heeft gestuurd die in de telefoon van [naam minderjarige] en de verdachte zijn aangetroffen.
Uit de chat blijkt dat [naam minderjarige] de verdachte op enig moment een foto van zichzelf in onderbroek heeft gestuurd. Uit de inhoud van de berichten blijkt echter niet dat [naam minderjarige] de door de verdachte voorgestelde seksuele handelingen bij zichzelf heeft verricht. Dit kan ook niet anderszins op grond van het dossier worden vastgesteld. De primair ten laste gelegde verleiding kan daarom niet worden bewezen. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat de verdachte een begin heeft gemaakt met het verleiden van [naam minderjarige] tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Nadat [naam minderjarige] aan de verdachte had gevraagd hoe oud hij is, heeft hij haar gevraagd hoe oud zij hoopt dat hij is. Nadat [naam minderjarige] antwoordde: “17” en nogmaals had gevraagd hoe oud de verdachte is, heeft hij niet zijn echte leeftijd (twintig jaar) genoemd maar gezegd dat hij net achttien is geworden. Het moet de verdachte toen [naam minderjarige] had gezegd dat zij zes jaar jonger was nadat de verdachte kort daarvoor had gezegd dat hij achttien jaar was duidelijk zijn geweest dat hij met een jong meisje te maken had, in elk geval veel jonger dan hij zelf was. Dat leeftijdsverschil alleen bewerkstelligt al een overwicht.
Vrijspraak 248d Sr
De verdachte is onder 2 onder meer ten laste gelegd dat hij een persoon van wie hij wist of van wie hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door een of meer foto- en/of filmbestand(en) toe te sturen waarop zijn, verdachtes, (stijve) penis zichtbaar was.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gechat met een meisje van twaalf jaar. De verdachte wist of moest in elk geval redelijkerwijs vermoeden dat zij nog geen zestien was. Hij heeft haar op enig moment een zogenoemde dickpic gestuurd; een foto waarop hij grotendeels zichtbaar is (alleen zijn hoofd ontbreekt) en naakt staat afgebeeld met een erectie. Uit de chat blijkt dat de verdachte dit met ontuchtig oogmerk deed.
Artikel 248d Sr ziet evenwel niet op de situatie waarin men een jeugdig persoon naar pornografische materiaal laat kijken. [28] In de woorden van de officier van justitie: artikel 248d Sr ziet op ‘live’ verrichte handelingen. Het tonen van pornografisch materiaal (foto’s of filmpjes) valt onder de reikwijdte van artikel 240a Sr. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
240a Sr
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘schadelijk te achten’ in artikel 240a Sr is een risico van schade voldoende. Beslissend is het oordeel over de redelijkerwijs te verwachten schadelijke invloed van het materiaal op (in dit geval) jongeren beneden de zestien jaar. Het gaat dus om de mogelijkheid van schade voor de betrokken leeftijdsgroep in het algemeen. De door de verdachte gestuurde foto van zijn stijve penis is van zodanig expliciet seksuele aard dat de vertoning daarvan aan jongeren beneden de zestien jaar in het algemeen schadelijk is te achten. Het betreft hier een geobjectiveerd bestanddeel, wat het slachtoffer ervan vond, doet dus niet ter zake. De wetgever heeft met artikel 240a Sr bedoeld om personen onder de zestien jaar te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding die het gevolg kan zijn van confrontatie met beelden van seksuele aard. [29] De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wat hem onder 2 als tweede alternatief is ten laste gelegd. Zij acht echter niet bewezen dat de verdachte ook filmpjes heeft gestuurd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte het in zaak A ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij verklaart bewezen dat de verdachte
in de periode 13 februari tot en met 16 februari 2022 te Amsterdam, een geheim waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt te weten surveillant bij de Politie Amsterdam en/of wettelijk voorschrift, te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, aan personen, te weten een persoon genaamd ‘ [naam 7] ’, [naam 8] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , informatie verstrekt over een persoon genaamd [naam arrestant] , ook wel bekend onder de artiestennaam [artiestennaam] , terwijl die [naam arrestant] zich op dat moment als arrestant/verdachte in het arrestantencomplex op het Hoofbureau van de politie te Amsterdam bevond, inhoudende
  • de aanwezigheid van die [naam arrestant] als arrestant/verdachte in voornoemd cellencomplex en
  • dat aldaar in voornoemd
  • informatie over de gemoedstoestand van die [naam arrestant] in voornoemd cellencomplex, te weten dat die [naam arrestant] niet wilde eten, moest huilen, spijt betuigde en (telkens) verzocht te mogen roken.
De rechtbank heeft op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de in zaak B (13-182312-22) onder 1 subsidiair en 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij verklaart bewezen dat de verdachte
1. in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, bestaande uit het aanzienlijke leeftijdsverschil en het zich voordoen als een jonger persoon door te zeggen dat hij net 18 jaar is geworden, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen en/of van hem, verdachte, te dulden, immers heeft hij, verdachte:
  • aan [slachtoffer 1] kenbaar gemaakt net achttien jaar oud te zijn, terwijl hij in de tenlastegelegde periode twintig jaar oud was, terwijl dat slachtoffer op dat moment twaalf jaar oud was, en
  • aan [slachtoffer 1] pornografisch beeldmateriaal toegestuurd en (daarbij) [slachtoffer 1] (in ruil) bewogen haar (deels) naakte lichaam te tonen en/of haar bewogen (daarbij) (ontuchtige) handelingen te plegen bij zichzelf en
  • (meermaals) gevraagd/aangedrongen of [slachtoffer 1] (bij zichzelf) seksuele handelingen wil verrichten, door aan [slachtoffer 1] te sturen: “ga even over je clitje wrijven”, “Goed lichaam (..) Laat nog is zien”, “Laat je lichaam zien. (..) Dan kan ik op jou lichaam aftrekken”, “Stop je hand in je broekje”, “Gaan we samen douche”, “Trek je trui ook even uit”, “Stuur jij dan zonder trui?”, “Mag ik iets van jou zien”, “Kan je voor mij nog een geile foto sturen. Dan kom ik sneller klaar”, “Wil je ook een foto van mij. In chat. Dat je kunt vingeren”, “Maar is het dan niet kut om mij te pijpen”, “Wil je er ook opzitten”, “Mag ik ook je tepels zien”, “vinger je eigenlijk soms”, “en [dan] wrijf je dan over je kutje of doe je er ook vingers in”, “hoeveel kun je er in doen”, “3 wel eens geprobeerd?”, “Ik wil je kutje minder strak maken”, “doe je wel eens [is] kontvingeren. (..) Moet je is proberen.”, “Mag ik mijn lul in jou kont steken?”, “Mag ik je neuken”, “Doe iets je string naar beneden”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. in de periode 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 in Nederland, eenmaal, via Snapchat, een afbeelding, te weten foto bevattende een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt aan een minderjarige, te weten [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] , terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat [slachtoffer 1] jonger was dan zestien jaar, immers heeft verdachte in de voornoemde periode aan [slachtoffer 1] één foto verzonden, waarop zijn, verdachtes, (stijve) penis zichtbaar was.

6.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de Waag. De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn omdat gezien de gesloten houding van de verdachte ten aanzien van de zedenverdenking onduidelijk is wat zijn beweegredenen van contact met de minderjarige meiden is geweest en er daarom ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het pleidooi van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, als de rechtbank tot bewezenverklaring komt van een van de ten laste gelegde feiten, de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel ex artikel 9a Sr. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De verdachte is door zijn ontslag als politieambtenaar en dus het verlies van zijn droombaan al genoeg “gestraft”. De strafzaak en de media-aandacht rondom zijn zaak, hebben een flinke klap veroorzaakt en de zaak hangt al vanaf het begin van het strafrechtelijk onderzoek als een grote donkere wolk boven zijn hoofd.
De verdediging heeft subsidiair verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Zij heeft ten slotte verzocht, in het geval er toch bijzondere voorwaarden worden gesteld, niet te bepalen dat die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van surveillant van politie schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim. Hij heeft informatie over een bekende Nederlander die vastzat op het politiebureau, bekendgemaakt bij personen die helemaal niets met die zaak te maken hadden. Hiermee heeft verdachte de privacy van deze persoon beschadigd.
Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben en tevens op het vertrouwen dat de politie als werkgever in haar werknemers mag hebben. Hij heeft met zijn handelwijze ook schade toegebracht aan het imago van het politiekorps.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt twee zedenfeiten. De verdachte heeft gechat met een meisje van twaalf en geprobeerd haar verleiden tot het plegen van ontuchtige handelingen bij zichzelf te plegen en/of van hem te dulden. Hij heeft met haar gechat waarbij hij voornamelijk seksueel getinte berichten stuurde. Berichten waar een meisje van die leeftijd niet mee geconfronteerd zou moeten worden. De verdachte heeft haar ook een dickpic gestuurd. Confrontatie met dergelijke berichten en afbeeldingen kunnen schadelijk zijn voor de ontwikkeling van jeugdigen. Zij dienen hiertegen beschermd te worden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij met zijn onbetamelijke gedrag de grenzen van deze minderjarige heeft overschreden.
De reclassering schrijft in haar adviesrapport van 17 november 2022 (samengevat) het volgende. De verdachte is een 22-jarige jongeman, first offender. Hij heeft bekend zijn ambtsgeheim te hebben geschonden en is mede daarom ontslagen. De verdachte heeft spijt en neemt zijn verantwoordelijkheid. Stoerdoenerij, impulsiviteit en het niet bewaken van zijn grenzen hebben een rol gespeeld. Bij de beschuldiging van het versturen van seksueel getinte afbeeldingen (‘dickpic’) gaat het ook over het bewaken van grenzen, zowel die van het minderjarige meisje als de grens die hij als volwassene zou moeten hebben in de omgang met haar. De verdachte zag (en ziet) zijn baan bij de politie als zijn droombaan. Zijn ontslag en vervolging hebben veel impact op hem. De reclassering is van mening dat een forensische behandeling geïndiceerd is, onder meer gericht op het bewaken van eigen grenzen en die van een ander. De meldplicht zal, naast een controlerende functie, ook een ondersteunende functie hebben om de verdachte te begeleiden bij het verder op orde krijgen van zijn leven. De verdachte heeft aangegeven aan dit plan van aanpak te zullen meewerken. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering en een ambulante behandeling.
De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan ernstige feiten, waarvoor in beginsel een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf tegenover behoort te staan. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de verdachte strafontslag als politieman heeft gekregen en betrekkelijk jong en first offender is, echter aanleiding om geen (on)voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie gevorderd. Ook weegt de rechtbank mee dat de zedenfeiten dateren van bijna drie jaar geleden en er geen aanwijzingen zijn dat verdachte een seksuele voorkeur heeft voor minderjarige meisjes.
Alles afwegend acht de rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf het meest passend. Op grond van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (taakstrafverbod) is het opleggen van alleen een taakstraf voor poging tot verleiding van minderjarige tot ontucht echter niet mogelijk. De rechtbank kiest er daarom voor de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf van honderdvijftig uren waarvan vijftig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat -- gelet op de inschatting van de reclassering - niet gezegd kan worden dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 45, 57, 240a, 248a en 272 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 primair en onder 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het in zaak A en zaak B onder 1 subsidiair en 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
In zaak A:
- Enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.
In zaak B onder 1 subsidiair en 2 tweede cumulatief/alternatief respectievelijk:
- Poging tot door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden.
- Een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar verstrekken aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 50 (vijftig) dagen, van deze taakstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Beveelt dat als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis van 25 (vijfentwintig) dagen zal worden toegepast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de verdachte gedurende de proeftijd niet aan (een van) de hierna te noemen bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
De verdachte moet zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 in Utrecht. De verdachte moet zich telkens melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2023.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen: Onderzoek iPhone XS ( [verdachte] - * [nummer] ) Gigas I, p. 112 – 122.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, Gigas I, p. 65 – 66.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, Gigas I, p. 13 – 25.
4.Het proces-verbaal verhoor van de verdachte [verdachte] , Gigas I, p. 13 – 25.
5.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone XS ( [verdachte] - * [nummer] ) Gigas I, p. 112 – 122, in het bijzonder p. 114 en het proces-verbaal verhoor van de verdachte [verdachte] Gigas I, p. 13 – 25 in het bijzonder p. 20 – 21.
6.Het proces-verbaal verhoor van de verdachte [verdachte] , Giras I, p. 13 – 25.
7.Het proces-verbaal van bevindingen burgermelding op Facebook Politie, Gigas I, p. 60 – 62.
8.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 8] , Gigas I, p. 92 – 96.
9.Het geschrift, zijnde een uitdraai loggingen arrestant [naam arrestant] , Gigas I, p. 107 – 111.
10.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek tweede Snapchataccount verdachte en account [naam account 2] , Gigas II, p. 40 – 42 en het geschrift, zijnde de bijlage bij dit proces-verbaal, p. 57 – 70.
11.Het proces-verbaal verhoor van de verdachte [verdachte] , Giras I, p. 13 – 25.
12.Proces-verbaal van bevindingen identiteit [naam minderjarige] en contact met [naam 9] , Gigas II, p. 78
13.Proces-verbaal van bevindingen Gigas II, p. 71 - 73
14.Proces-verbaal van bevindingen beschrijving dickpic - Gigas II, p. 74.
15.HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218,
16.Art. 27 Sv luidt: “Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 29, tweede lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, bedoeld in artikel 27, vierde lid.”.
17.Vgl. Gerechtshof 's-Hertogenbosch 31 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:384.
18.HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1197,
19.Vgl. HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2855,
20.Een vergelijkbare bepaling was voorheen opgenomen in artikel 125a lid 3 Ambtenarenwet 1929.
21.Artikel 9 van het Besluit algemene rechtspositie politie luidt voor zover van belang: Voor de aanvaarding van zijn ambt legt (…) de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, (…) de (…) eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af: (…) Daarna wordt door de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar van rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak de volgende eed of belofte afgelegd: (…) Ik zweer (beloof) dat ik (…) de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben. (…).
22.Het proces-verbaal verhoor van de verdachte [verdachte] , Giras I, p. 16.
23.
24.De processen-verbaal verhoor van de verdachte [verdachte] , Gigas I, p. 13 – 25 en 26 – 31..
25.HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1013.
26.HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1881.
27.HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0950; HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1675.
28.
29.Vgl. Rechtbank Noord-Nederland 26 juni 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2424, Rechtbank Den Haag 26 mei 2023 ECLI:NL:RBDHA:2023:7444 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 16 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4218.