ECLI:NL:HR:2020:1197

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
18/04981
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militaire zaak betreffende opzettelijke schending van ambtsgeheim door adjudant van Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een adjudant van de Koninklijke Marechaussee, werd beschuldigd van opzettelijke schending van het ambtsgeheim. De feiten betroffen het opvragen van persoonlijke informatie over een vrouw en haar man door de verdachte, waarbij hij gebruik maakte van systemen die hem ter beschikking stonden in zijn functie. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte zijn ambtsgeheim had geschonden door geheime informatie voor privédoeleinden te ontsluiten. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van feit 2 onvoldoende was gemotiveerd, omdat niet was vastgesteld dat de opgevraagde informatie als 'enig geheim' kon worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover deze betrekking had op feit 2 en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het hof voor herbehandeling. De Hoge Raad bevestigde echter de bewezenverklaring van feit 1, waarbij de verdachte zijn ambtsgeheim had geschonden door een ondergeschikte te laten zoeken naar een telefoonnummer dat niet voor hem bedoeld was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het omgaan met vertrouwelijke informatie en de grenzen van het gebruik daarvan voor persoonlijke doeleinden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04981 M
Datum7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 25 juli 2018, nummer 21/001972-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van feit 2 en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
(...) [betrokkene 1] , in de nacht van 8 juni 2016 op 9 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geheim waarvan hij, [betrokkene 1] , wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten wachtmeester der 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee en/of wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politieregisters, verplicht was te bewaren opzettelijk heeft geschonden, door in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie/KMar en/of Blueview en/of [003] , met gebruikmaking van een KENO-sleutel, een 06-nummer van een persoon op te zoeken en te geven aan [verdachte] welk feit verdachte in de nacht van 8 juni 2016 op 9 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer heeft doen plegen door in de functie van [functie] aan die [betrokkene 1] telefonisch, middels het geven van een KENO-sleutel, te vragen om het telefoonnummer/06-nummer van een vrouwelijke persoon in verband het feit dat deze vrouwelijke persoon aangifte zou willen doen, waardoor hij bovengenoemd feit pleegt;
2:
hij op 02 augustus 2016 en 5 september 2016, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) een geheim waarvan hij, verdachte, wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten [functie] van de Koninklijke Marechaussee en/of wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie/KMar en/of Blueview en/of [003] informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen bevraagd en opgezocht en uit dat systeem/die systemen gehaald voor eigen privé gebruik.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , eerste luitenant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever van 21 september 2016 (dossierpagina 15 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] , zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van artikel 272 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, schenden ambtsgeheim, vermoedelijk gepleegd door de [functie] [verdachte] , van de Kmar.
[verdachte] heeft vermoedelijk enig geheim, waarvan hij weet vanuit zijn ambt en wettelijke voorschriften dat hij deze verplicht is te bewaren, opzettelijk geschonden.
[verdachte] heeft vermoedelijk persoonlijk vanuit zijn functie bevragingen in de politiesystemen laten uitvoeren door wachtmeester der eerste klasse [betrokkene 1] , werkzaam bij de RITD van OPSCENT KMar, waarop [verdachte] de bevraagde informatie niet voor dienstdoeleinden maar voor privé- en persoonlijke belangen heeft gebruikt.
[verdachte] is als [functie] werkzaam bij politiedienst, Team 2 van mijn brigade (hof: Brigade politiedienst & Beveiliging van de Koninklijke Marechaussee Schiphol).
[betrokkene 2] deed melding van het onrechtmatig verkrijgen door [verdachte] van een telefoonnummer in gebruik bij hem en zijn vrouw. [betrokkene 2] deelde mede dat hij dacht dat [verdachte] misbruik van zijn functie en van de systemen heeft gemaakt om genoemd telefoonnummer in bezit te krijgen. Zowel [betrokkene 2] als zijn vrouw hebben dit telefoonnummer nooit verstrekt aan [verdachte] . [verdachte] had middels Whatsapp intieme berichtjes verzonden naar de vrouw van [betrokkene 2] middels genoemd telefoonnummer.
Eerste luitenant [betrokkene 3] overhandigde mij een mail van [betrokkene 1] , medewerker van OPSCENT. Ik las dat [verdachte] op 9 juni 2016 omstreeks 05:00 uur een bevraging had gedaan om een 06-nummer van een vrouw. Ik las dat [verdachte] als reden van zijn bevraging had opgegeven dat hij deze vrouw middels een 06-nummer wilde contacten omdat zij had aangegeven een aangifte te willen gaan doen. Ik zag in deze mail de volgende KENO-sleutel: [001] en de nam [betrokkene 4] , [geboortedatum] 1978.
2.
De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, gespreksnotitie van 13 september 2016 (dossierpagina 20 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] doet melding van het onwettig verkrijgen van een mobiel telefoonnummer van zijn vrouw.
[betrokkene 2] wil aangeven dat hij denkt dat [verdachte] misbruik van zijn functie heeft gemaakt en zo het telefoonnummer heeft achterhaald waarmee hij intieme berichten stuurt naar zijn vrouw.
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 2] , adjudant-onderofficier van de Koninklijke Marechaussee, Staf commandant Koninklijke Marechaussee, Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2017 (dossierpagina 24 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Wachtmeester 1e klasse [betrokkene 1] is werkzaam op de afdeling OPSCENT van de Koninklijke Marechaussee. [betrokkene 1] was op 9 juni 2016 de afhandelaar van de telefonische bevraging die op verzoek van [functie] [verdachte] werd uitgevoerd.
4.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , eerste luitenant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische printgegevens; 0031652437101 en onderzoek [003] / [004] van 16 februari 2017 (dossierpagina 26 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
[003] :
Op 9 juni 2016 wordt met het account van verdachte de kenosleutel [001] van [betrokkene 4] bevraagd.
Op 2 augustus 2016 wordt met het account van verdachte de kenosleutel [001] bevraagd. Vervolgens heb ik vastgesteld dat middels het account van verdachte de documenten gelinkt aan [001] worden bevraagd.
[004] :
Op 5 september 2016 bevraagt het verbalisantnummer [002] van verdachte de kenosleutel van [betrokkene 2] .
5.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , en [verbalisant 2] , respectievelijk eerste luitenant en adjudant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van 25 oktober 2016 (dossierpagina 40 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: Welke dienst had jij van woensdag 8 juni 2016 op donderdag 9 juni 2016?
A: Dat was een nachtdienst. Ik weet zeker dat ik toen een nachtdienst had.
V: Welke functie had jij tijdens deze dienst?
A: [functie] .
6.
De ter terechtzitting van de militaire politierechter van 28 maart 2018 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover inhoudende:
Ten aanzien van feit 1:
Het opvragen van het telefoonnummer van [betrokkene 4] is een domme beslissing van mij geweest.
Ten aanzien van feit 2:
We hadden een nieuw systeem Blueview. Ik heb [betrokkene 4] opgezocht in het systeem.
Het is mijn fout dat ik om het telefoonnummer heb gevraagd. [betrokkene 1] twijfelde, maar hij heeft mij wel het telefoonnummer gegeven.
Ik heb geen opdracht gehad om informatie over beide personen op te zoeken.
7.
De ter terechtzitting van de militaire kamer van het hof van 12 juli 2018 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover inhoudende:
Ik erken dat ik een telefoonnummer heb doen opvragen en dat ik in de systemen heb gezocht op de naam van die mevrouw (hof: [betrokkene 4] ).
Het is niet de bedoeling om privé-bevragingen te doen. Ik deed het voorkomen dat het zakelijk was.
Ik heb haar man in [004] bevraagd. Ik keek in het systeem of er al een klacht tegen mij was ingediend, zoals aangekondigd.
Het is niet de bedoeling dat je informatie over anderen opvraagt als je die niet nodig hebt voor je werk. Dat wist ik.”
2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Vast staat dat de in de tenlastelegging beschreven feitelijke gedragingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft dat ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend. Het (doen) bevragen van informatie uit de systemen door verdachte was niet werk-gerelateerd, maar was bedoeld voor privédoeleinden van verdachte.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of deze gedragingen van verdachte schending van een geheim opleveren in de zin van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van ‘een geheim’ in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 1 wordt daartoe aangevoerd dat het een particulier telefoonnummer betrof dat niet zonder meer als geheim kan worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat er wel sprake was van geheimen in de zin van artikel 272, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het betrof informatie die verdachte niet bekend was. Het enkele feit dat de bevraagde informatie mogelijk ook elders te achterhalen zou zijn geweest, maakt niet dat er hier geen sprake was van een geheim in vorenbedoelde zin.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake was van schending van een ambtsgeheim, omdat de bevraagde informatie niet is openbaar gemaakt of gedeeld met derden.
Het hof is echter, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er wel sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. Het feit dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af.”

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat telkens sprake is van ‘enig geheim’ als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Voor zover het cassatiemiddel zich richt tegen de bewezenverklaring onder 1 faalt het, nu het hof heeft vastgesteld dat het in de bewezenverklaring bedoelde telefoonnummer informatie betrof die de verdachte niet bekend was, en verder uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte [betrokkene 1] onder valse voorwendselen het betreffende telefoonnummer heeft laten opzoeken in de deze [betrokkene 1] uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, en het verkregen telefoonnummer vervolgens voor privédoeleinden heeft aangewend. De enkele omstandigheid dat dit telefoonnummer mogelijk ook elders te verkrijgen zou zijn, doet daaraan niet af (vgl. HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2343).
3.2.2
Voor zover het cassatiemiddel zich richt tegen de bewezenverklaring onder 2 voor zover inhoudende dat de verdachte “informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen” in onder meer het bedrijfsprocessensysteem van de politie/Koninklijke Marechaussee heeft opgezocht, slaagt het. Uit de bewijsvoering kan niet meer volgen dan dat de verdachte - kort gezegd - in de politiesystemen informatie over [betrokkene 4] en haar man heeft opgevraagd en heeft gekeken of een klacht tegen hem was ingediend, terwijl het hof omtrent de aard van de opgevraagde informatie of gegevens niets naders heeft vastgesteld. Aldus kan uit de bewijsvoering niet zonder meer worden afgeleid dat deze informatie ‘enig geheim’ betreft, dat wil zeggen informatie die is bestemd om niet bekend te worden, behalve voor zover deze door daartoe bevoegde personen bekend wordt gemaakt. De enkele overweging van het hof dat de verdachte “zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie [heeft] ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was”, maakt dat niet anders.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen het oordeel van het hof dat telkens sprake is van ‘schending’ van een ambtsgeheim als bedoeld in artikel 272 Sr.
4.2.1
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘schenden’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.
4.2.2
Artikel 272 lid 1 Sr luidt:
“Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.”
4.3
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Gelet hierop geeft het oordeel van het hof dat de verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door geheime gegevens voor zichzelf te (doen) ontsluiten, blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527). Dat de verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 1 die gegevens niet zelf heeft ontsloten, maar dat heeft laten doen door een collega, maakt dat niet anders. Het cassatiemiddel klaagt daarover wat betreft de bewezenverklaring onder 2 terecht.
4.4
Het cassatiemiddel faalt ten aanzien van de bewezenverklaring onder 1. Bewezenverklaard is immers dat - kort gezegd - [betrokkene 1] opzettelijk zijn ambtsgeheim heeft geschonden door een 06-nummer op te zoeken en aan de verdachte te geven, welk feit de verdachte heeft doen plegen. Uit de daartoe gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] geheime informatie heeft verkregen en deze informatie vervolgens bekend heeft gemaakt aan een ander, de verdachte, die, naar het hof heeft vastgesteld, aldus geheime informatie heeft doen ontsluiten die niet voor hem bedoeld was, waarin ligt besloten dat de verdachte naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden tot kennisneming van die informatie niet bevoegd was.

5.Slotsom

De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste cassatiemiddel en het tweede cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze elk moeten leiden tot vernietiging van de uitspraak voor zover deze de bewezenverklaring onder 2 betreft. Dit brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2020.