ECLI:NL:HR:2019:1881

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
18/00259
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bij seksuele verleiding van een minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een handbalcoach, werd beschuldigd van het misbruik maken van zijn positie door een minderjarige, [slachtoffer], te bewegen tot ontuchtige handelingen. De feiten zijn als volgt: tussen augustus 2013 en december 2013 heeft de verdachte, die 22 jaar ouder was dan het slachtoffer, meermalen seksuele handelingen verricht met haar. De verdachte was zich bewust van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die onder andere kampte met een eetstoornis en een moeizame relatie met haar ouders. De verdachte fungeerde als vertrouwenspersoon en had een machtspositie ten opzichte van het slachtoffer. Het Hof oordeelde dat de verdachte door misbruik van deze machtspositie het slachtoffer opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld over het opzet van de verdachte en de bewijsvoering die daaraan ten grondslag ligt. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet niet uit de gebezigde bewijsvoering kon worden afgeleid, maar dat het Hof op basis van de feiten en omstandigheden tot een juiste conclusie is gekomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00259 M
Datum3 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Militaire Kamer, van 4 januari 2018, nummer 21/000039-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Sytema, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 01 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 te Dordrecht en Zwijndrecht, in ieder geval in Nederland, meermalen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten als handbalcoach en vertrouwenspersoon (bij onder meer de intake bij haar behandelcentrum PsyQ) en het grote leeftijdsverschil (22 jaar), een persoon, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1996, waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen,
(een) tongzoen(en) geven aan die [slachtoffer] en
de schaamlippen van die [slachtoffer] strelen, en
het zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] brengen en houden, en
de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] likken, en
het zijn, verdachtes, penis in de vagina en anus of mond van die [slachtoffer] brengen, en
het zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] laten vastpakken en vasthouden en zich door die [slachtoffer] laten pijpen,
te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 22 december 2014 gevoegde, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 juli 2014 (dossierpagina 134 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
V: en wat betekent “en zo”?
A: Aftrekken, vingeren, pijpen en likken.
V: Wanneer heb je dat voor het eerst dan gedaan?
A: Vorig jaar augustus. Toen was ik 16. Dit was met [verdachte] (Hof: verdachte).
V: Waar ken je [verdachte] van?
A: Van de handbal. Hij was mijn trainer. Ik ken hem nu 5 jaar.
A: Hij weet van al mijn onzekerheden en dat ik een eetstoornis heb.
A: Hij kwam een keer naar mij toe op een toernooi en vroeg mij wat er met mij aan de hand was. Ik heb het hem toen verteld. Ik ben hem toen gaan vertrouwen en sindsdien was hij een vertrouwenspersoon voor mij.
.....
V: en hoe reageerde hij daar op?
A: Heel begripvol en gaf mij gelijk een knuffel. Hij zei dat ik altijd bij hem terecht kon en dat we het er nog wel over zouden hebben.
.....
V: Maar jullie hebben dus heel veel contact gehad. Waar hebben jullie het dan nog meer over?
A: Over hoe het thuis ging. Ik heb geen goede band met mijn ouders.
.....
V: Wat betekende [verdachte] voor jou in die periode ten opzichte van jouw ouders?
A: Ik zag hem als een soort vader en beste vriend. Ik voelde mij veiliger bij hem dan bij mijn ouders.
V: In hoeverre wist [verdachte] dit. Dat jij zo naar hem keek?
A: Volgens mij wist hij dat en heb ik ook vaak tegen hem gezegd.
......
A: Het viel mij op dat hij steeds meer dingen ging zeggen die hij niet eerder zei. Hij gokte naar mijn cupmaat, hij vroeg naar mijn seksuele ervaringen en wat ik voor fantasieën had.
A: Hij vroeg wat ik allemaal had gedaan op seksueel gebied. Of ik daar behoefte aan had, wat ik dan zou willen.
V: Wat heb jij zelf gevraagd?
A: Ik heb gevraagd wat hij fijn vond.
V: Waarom deed je dat?
A: Ik was nieuwsgierig en was bang dat als ik het niet vroeg dat ik geen interesse in hem had en hij mij dan zou laten vallen.
2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 22 december 2014 gevoegde, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 24 juli 2014 (dossierpagina 148 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
A: We gingen film kijken bij [verdachte] thuis. Eerst met [naam] en later met [verdachte] alleen. [verdachte] vroeg of ik tegen hem aan wilde liggen. En dat deed ik. Hij begon mij toen overal te strelen en mijn shirt uit te doen. Een toen deed hij mijn broek los en ging hij met zijn hand in mijn broek.
...
V: Wat zei jij toen?
A: Ik zei dat ik het niet wist en toen deed hij mijn broek los en trok hij deze uit.
...
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Nou, hij deed ook mijn slipje uit.
V: Wat dacht je toen?
A: Dat ik het niet wilde.
V: Waarom zei je niet gewoon dat hij moest stoppen?
A: Ik durfde dat niet omdat ik bang was dat ik hem dan kwijt zou raken. Dat hij mij de schuld zou geven en dat ik alleen zou zijn.
V: Hoe gaat het dan verder. Hij trekt je slipje uit en dan?
A: Hij begint mij te vingeren.
A: In mijn vagina.
.....
A: We stonden tegenover elkaar en hij pakte mijn hand en bracht die naar zijn geslachtsdeel.
.....
V: wat voor gevoelens had je dan bij [verdachte] ?
A: Het is alsof hij een soort tweede vader was.
....
A: Hij had ook in het Wetboek van Strafrecht opgezocht dat ik vanaf 17 seksueel meerderjarig ben en dat hij er niet voor gestraft zou kunnen worden. Hij zei ook dat ik mij beter kon uitschrijven bij de handbal omdat ik in mijn blessuretijd zat. Hij zei dat hij er dan niet op aangekeken zou worden, omdat hij mijn trainer was.
....
V: Hij zit met zijn vingers in jou. Wat doe je dan bij hem?
A: Hij maakte zijn broek los en hij legde mijn hand op zijn geslachtsdeel.
A: En dan wil hij dat ik hem aftrek.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat hij dat zei.
A: Ik begon hem af te trekken met mijn hand.
V: Wanneer heb je dan daadwerkelijk seks met hem gehad?
A: Ik weet niet zeker of dat het weekend na die woensdag was of nee. Het was die vrijdag al.
V: [slachtoffer] , Ik wil even een vraag stellen. Hoe vaak heb je seks met [verdachte] gehad?
A: Vaak.
V: Wat is dat?
A: Dagelijks. Ik denk vanaf half augustus tot en met december. Ik was er elke woensdag en dan gebeurde het een paar keer. Ook als ik bleef slapen gebeurde het een paar keer.
...
A: Hij heeft misbruik gemaakt van mijn kwetsbaarheden. Hij is mijn trainer. Hij is veel ouder dan ik en hij had beter moeten weten. Hij had een machtspositie.
A: Hij was mijn trainer en ik stond onder zijn hoede. Hij is volwassene en ik het
kind.
V: Hoe keek je tegen [verdachte] aan voordat de seks begon?
A: Ik had hem heel groot staan. Ik zag hem als een soort god of zo.
...
V: Waar hadden jullie allemaal seks dan?
A: Bij hem thuis, bij mij thuis, in de wc in een restaurant in Rotterdam tegenover [A].
V: OK, waar heb je nog meer seks gehad?
A: in zijn auto. Hij heeft mij ook gevingerd en getongzoend in de bioscoop. Dit is twee keer gebeurd. Tijdens het autorijden heb ik hem gepijpt. Seks ergens langs een snelweg.
V: Wat hebben jullie allemaal op gebied van seks gedaan?
A: Vingeren, pijpen, aftrekken, likken, anaal, neuken.
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 22 december 2014 gevoegde, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 31 juli 2014 (dossierpagina 167 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
V: Hoe vaak heb je [verdachte] gepijpt of afgetrokken?
A: Ik denk iets van 50 keer.
4.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de militaire kamer van de rechtbank van 14 december 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ken [slachtoffer] al sinds augustus 2009. Toen ben ik de handbaltrainer geworden van het team waarin [slachtoffer] speelde. [slachtoffer] was toen 12 jaar en ik 34 of 35 jaar. Aanvankelijk was er sprake van een trainer-speelster-relatie. Pas jaren later, begin 2012, is er een vriendschap ontstaan.
Zoals ik het mij herinner is de affaire 1 tot 2 weken voor haar 17e verjaardag begonnen. Volgens mij was de eerste keer dat we seksueel contact hadden eind september 2013 toen ze bij mij thuis langs kwam en we samen een film hebben gekeken. Ik heb haar toen gevingerd.
Een paar weken nadat er voor het eerst iets gebeurd was tussen [slachtoffer] en mij hebben we voor het eerst seks gehad. Dit zal ergens begin oktober 2013 zijn geweest. Ik denk dat we ongeveer tien keer seksueel contact hebben gehad.
Ik ben een paar keer mee geweest naar PsyQ als vriend.
Alles wat [slachtoffer] opsomt aan seksuele handelingen is gebeurd. Ik ben ook met mijn penis in haar anus gegaan.
5.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 22 december 2014 gevoegde, door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2014 (dossierpagina 194 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Er is onderzoek gedaan op de inbeslaggenomen goederen naar het e-mailverkeer
tussen [slachtoffer] en [verdachte] .
Hieronder wordt een gedeelte van dit e-mailverkeer weergegeven.
- 8 juni 2011, van [e-mailadres 1] aan [e-mailadres 2] .
“en ik vind het ook fijn dat ik het bij jou kwijt ben ook al ben je m’n trainer, ik vind ‘t echt aardig van je dat ik m’n hart bij je mag luchten”.
- 8 juni 2011, van [e-mailadres 2] aan [e-mailadres 1]
“Je valt me niet lastig hoor;), dat je me vertrouwd en dat ik je misschien kan helpen en adviseren af en toe voelt ook fijn.”
- 9 juni 2011, van [e-mailadres 1] aan [e-mailadres 2] .
“Enne ik praat liever met jou dan met me ouders hoor, dus ik vind het niet erg dat je als m’n ouders kinkt”.
- 10 juni 2011, van [e-mailadres 2] aan [e-mailadres 1]
“Maar goed, ik ben ook altijd bereid om naar je te luisteren en over dit soort dingen te praten”.
- 9 juli 2011, van [e-mailadres 1] aan [e-mailadres 3] .
“Ik weet niet of je het leuk vind als ik weer met m’n probleem naar je toe kom, ik wil je er niet mee lastig vallen ofzo, maar ik zit weer een beetje met mezelf in de knoop...”
6.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de militaire kamer van het hof van 21 december 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij hebben een seksuele relatie gehad en er hebben seksuele handelingen plaatsgevonden.
Ik ging met haar mee naar de intake bij PsyQ. [slachtoffer] wilde liever haar ouders niet mee hebben. Ik heb het er met haar ouders over gehad.
Ik sprak eigenlijk nooit over mijn werk. Ik besprak wel privézaken met haar, maar ik had niet veel problemen. Ik ben van nature een binnenvetter en bespreek mijn problemen niet, ook niet met mijn partner.”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“Verdachte heeft erkend dat de seksuele handelingen met aangeefster zoals in de tenlastelegging genoemd hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode.
Verdachte stelt evenwel dat de handelingen met wederzijds goedvinden hebben plaatsgevonden binnen een gelijkwaardige relatie tussen hem en aangeefster. Van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is volgens hem geen sprake, terwijl de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden evenmin ontuchtig zijn.
Het hof is echter van oordeel dat wel degelijk sprake was van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en dat verdachte aangeefster daardoor opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van de tenlastegelegde seksuele handelingen. Het hof is daarbij van oordeel dat de tenlastegelegde handelingen ontuchtige handelingen zijn. Het hof onderbouwt dit als volgt.
Op basis van de stukken en de behandeling ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte 22 jaar ouder is dan aangeefster. Van augustus 2009 tot mei 2013 was verdachte aangeefsters handbalcoach. Tussen verdachte en aangeefster is in die periode een vriendschap ontstaan. Op enig moment, aangeefster was toen net 16 jaar, is er een seksuele relatie tussen verdachte een aangeefster ontstaan. Aangeefster was een jong, kwetsbaar meisje, dat onder meer kampte met een eetstoornis. Zij had ook een moeizame relatie met haar ouders. Verdachte was, ook al voordat sprake was van seksuele gedragingen tussen beiden, op de hoogte van deze kwetsbaarheid van aangeefster. Aangeefster besprak haar problemen met verdachte. Ook is hij met haar meegegaan naar een intakegesprek bij haar behandelcentrum PsyQ. Naar eigen zeggen heeft hij contact opgenomen met aangeefsters ouders om te vragen of zij er mee akkoord gingen dat hij mee ging naar de intake, omdat aangeefster daar liever hem dan haar ouders bij wilde hebben. Verdachte was aldus een vertrouwenspersoon voor aangeefster. Uit niets blijkt dat ook verdachte zijn eventuele problemen of gedachtes met aangeefster besprak; er was op dat punt sprake van eenrichtingsverkeer.
Uit de verklaring van aangeefster, ondersteund door de inhoud van e-mailberichten en chatberichten in het dossier, maakt het hof op dat aangeefster tegen verdachte opkeek en dat zij bang was zijn vriendschap te verliezen.
Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er sprake was van een overwicht bij verdachte. Verdachte had zich hiervan bewust moeten zijn en hij heeft minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit overwicht aangeefster heeft bewogen tot het aangaan en in stand houden van de seksuele relatie en bij het dulden en plegen van de tenlastegelegde seksuele handelingen. De hiervoor weergegeven omstandigheden waaronder de tenlastegelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden maken ook dat sprake is van ontuchtige handelingen.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat verdachte door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht aangeefster heeft bewogen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Van een gelijkwaardige relatie was als gezegd naar het oordeel van het hof geen sprake. Dat verdachte op enig moment feitelijk niet meer de handbaltrainer van aangeefster was, maakt dit niet anders.”
2.3
Blijkens zijn bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld.
De verdachte, die 22 jaar ouder is dan [slachtoffer] , heeft de in de bewezenverklaring genoemde ontuchtige handelingen verricht. De seksuele relatie is ontstaan toen de verdachte de handbalcoach was van [slachtoffer] en zij 16 jaar oud was. [slachtoffer] was een jong, kwetsbaar meisje, dat kampte met een eetstoornis en een moeizame relatie had met haar ouders. De verdachte was van deze kwetsbaarheid op de hoogte. [slachtoffer] besprak haar problemen met de verdachte. Hij fungeerde als vertrouwenspersoon voor [slachtoffer] en hij is onder meer met haar meegegaan naar een intakegesprek bij het centrum PsyQ waar zij werd behandeld, omdat [slachtoffer] hem liever daarbij wilde hebben dan haar ouders. [slachtoffer] keek tegen de verdachte op en was bang zijn vriendschap te verliezen; van een gelijkwaardige relatie was geen sprake. Zij durfde niet te zeggen dat de verdachte moest stoppen met seksuele handelingen; zij was bang dat hij haar zou laten vallen en zij alleen zou zijn. Aan deze feiten en omstandigheden heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden - en ook kunnen verbinden - dat sprake was van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bij de verdachte op [slachtoffer] .
2.4.1
Art. 248a Sr luidde ten tijde van de bewezenverklaring:
“Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.”
2.4.2
Van het in deze bepaling door het bestanddeel “beweegt” tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat een persoon mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding is overgegaan tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte (vgl. HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1013). Daarnaast is voor strafbaarheid vereist dat het opzet van de verdachte is gericht op het bewegen ontuchtige handelingen te plegen of dulden. Indien de tenlastelegging is toegesneden op het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte, kan het opzettelijk bewegen niet worden bewezenverklaard indien aannemelijk wordt dat - ook al had de verdachte feitelijk zodanig overwicht - hij zich niet ervan bewust was dat dit overwicht (mede) van invloed was op het door de betreffende persoon plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
2.5
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte, kort gezegd, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht opzettelijk de aangeefster heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van de verdachte te dulden. Gelet op de hiervoor onder 2.3 samengevat weergegeven bewijsvoering - in het bijzonder de vaststellingen dat de verdachte wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer] en dat zij haar problemen met de verdachte, haar 22 jaar oudere handbalcoach, besprak - alsmede de verklaring van de aangeefster dat de verdachte tegen haar had gezegd dat hij in het Wetboek van Strafrecht had opgezocht dat zij vanaf 17 jaar seksueel meerderjarig was en hij dan niet ervoor gestraft zou kunnen worden en dat zij zich beter kon uitschrijven bij de handbal omdat hij dan niet erop aangekeken zou worden dat hij haar trainer was (bewijsmiddel 2) heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het hiervoor onder 2.4.2 bedoelde geval waarin het opzettelijk bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte niet kan worden bewezenverklaard, zich niet heeft voorgedaan. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. In het licht van de bewijsvoering als geheel doet daaraan niet af de enkele door het Hof gebruikte frase dat de verdachte zich van zijn overwicht bewust had moeten zijn.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2019.