ECLI:NL:GHSHE:2022:384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
20-003902-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontuchtige handelingen en grooming van minderjarigen met betrekking tot bewijsuitsluiting en eerlijke procesrechten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar het hof heeft de verdachte nu veroordeeld voor ontuchtige handelingen met drie minderjarige slachtoffers en grooming van twee van deze slachtoffers. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek naar de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met minderjarigen. Tijdens de procedure werd de vraag gesteld of de politie de verdachte op de juiste wijze had geïnformeerd over zijn rechten, met name met betrekking tot het vragen naar de swipecode van zijn telefoon. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een verhoorsituatie en dat de procedure voldeed aan de eisen van een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 632 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij een forensische zorginstelling. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003902-17
Uitspraak : 31 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 6 december 2017, in de strafzaak met parketnummer
01-879552-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van feit 2 en de bewezenverklaarde gedragingen onder de feiten 1, 3 en 4 gekwalificeerd als:
  • feit 1: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
  • feit 3: door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, meermalen gepleegd,
en
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd,
- feit 4: door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, meermalen gepleegd,
en
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de proeftijd zijn als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht en ambulante behandel-verplichting.
Voorts is de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon aan het verkeer onttrokken.
Tot slot is de vordering van de [slachtoffer 1/benadeelde partij] tot een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toegewezen. Voor het overige deel is deze benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring en de kwalificaties zal bevestigen en voor zover opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 987 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 720 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Aan de proeftijd dienen volgens de advocaat-generaal bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een verplichte voortzetting van de ambulante behandeling bij [instelling 2] en de verplichte medewerking aan begeleiding door [instelling 1] , te worden verbonden. De advocaat-generaal heeft gevorderd te verklaren dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Ten aanzien van de inbeslaggenomen gsm heeft de advocaat-generaal zekerheidshalve gevorderd deze te onttrekken aan het verkeer. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering van de [slachtoffer 1/benadeelde partij] integraal toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit van de feiten 2, 3 en 4 als gevolg van een onherstelbaar vormverzuim en van ‘grooming’ onder feit 1 bij gebrek aan bewijs voor het leeftijdsaspect. Subsidiair is op diverse gronden vrijspraak bepleit van ‘grooming’ onder de feiten 2 en 3 en van ‘ontucht’ onder feit 2, is voorts ten aanzien van ‘ontucht’ onder feit 3 verzocht bij de beoordeling te betrekken dat sprake was van volledige consensuele seks en heeft de verdediging zich ten aanzien van ‘ontucht’ onder de feiten 1 en 4 evenals ‘grooming’ onder feit 4 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing op het beslag, de beslissing op de vordering van de [slachtoffer 1/benadeelde partij] en de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de in het dictum vermelde straf en maatregel zijn gebaseerd.
Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Nu het hof zich schaart achter de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak van ‘grooming’ als tenlastegelegd onder feit 1 en integrale vrijspraak van feit 2 en de advocaat-generaal in hoger beroep eveneens tot bevestiging van het vonnis ten aanzien van deze feiten heeft gerekwireerd, zal het hof de verweren van de verdediging ten aanzien van deze feiten hierna onbesproken laten.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3 – zoals weergegeven in de bijlage op de pagina’s 20 en 21 van het vonnis – aan, zodat de bewezenverklaring van ‘grooming’ mede komt te berusten op het bewijsmiddel zoals hierna weergegeven.
Het bewijsmiddel dat ziet op ‘grooming’ zoals onder feit 3 bewezenverklaard, door de rechtbank in de overwegingen besproken onder “feit 3a”, op pagina 20 als tweede opgenomen onder het kopje “feit 3a”, te weten
p. 381 t/m 399 proces-verbaal van bevindingen digitaal onderzoek, [onderzoeksnaam] , d.d. 24 mei 2016 (met bijlagen p. 400 t/m 436 Excel bestand met WhatsApp-gesprekken),wordt als volgt aangevuld:
In de tabel wordt voorafgaand aan de regels:
400
[telefoonnummer]
Je kan jezelf lekker verwennen ahaha
19.3.16
09:15:32
400
[telefoonnummer]
Daarom wil je zeker afspreken
19.3.16
09:19:16
ingevoegd:
400
[telefoonnummer]
Hey
19.3.16
08:49:31
400
[telefoonnummer]
Haay
19.3.16
08:57:17
400
[telefoonnummer]
Wie ben je?
19.3.16
09:00:22
400
[telefoonnummer]
Ahh laat maar
19.3.16
09:00:49
400
[telefoonnummer]
Doe is rustig
19.3.16
09:04:40
400
[telefoonnummer]
K ben [verdachte] !
19.3.16
09:04:53
400
[telefoonnummer]
Hahaha k weet al wie je bent
19.3.16
09:05:12
400
[telefoonnummer]
Die van insta
19.3.16
09:05:27
400
[telefoonnummer]
Ahahah oh ik dacht dat je boos werd omdat ik niet Gelijk reageerde
19.3.16
09:06:04
400
[telefoonnummer]
Nee
19.3.16
09:06:14
400
[telefoonnummer]
Niet denken
19.3.16
09:06:20
400
[telefoonnummer]
Jawel ben normaal goed in denken
19.3.16
09:06:54
400
[telefoonnummer]
Normaal
19.3.16
09:07:08
400
[telefoonnummer]
Sorry voor mijn typaids momenten k heb nieuw nagels en ja dan kan je nii goed type
19.3.16
09:09:05
400
[telefoonnummer]
Ahaha
19.3.16
09:09:51
400
[telefoonnummer]
Oeeh sexy
19.3.16
09:10:05
400
[telefoonnummer]
Jaa
19.3.16
09:10:11
400
[telefoonnummer]
Alleen k kan er niks mee
19.3.16
09:11:00
400
[telefoonnummer]
Jaa dat is foktop.
19.3.16
09:15:12
en wordt na diezelfde twee regels ingevoegd:
401
[telefoonnummer]
Zal ik pannenkoeken voor je komen brengen
19.3.16
09:42:14
401
[telefoonnummer]
Jaaa
19.3.16
09:42:58
401
[telefoonnummer]
Haha ik weet niet of ik zo lief ben hoor..
19.3.16
09:43:39
402
[telefoonnummer]
Maar ondertussen mag je niks eten eh.
19.3.16
09:47:42
402
[telefoonnummer]
Anders vind ik je ondankbaar
19.3.16
09:47:52
402
[telefoonnummer]
Oke dan krijg jij van mij
19.3.16
09:48:17
402
[telefoonnummer]
Helemaal niks
19.3.16
09:48:21
402
[telefoonnummer]
Fy dan
19.3.16
09:48:45
402
[telefoonnummer]
Miss wel een kusje
19.3.16
09:49:06
402
[telefoonnummer]
Oehh p
19.3.16
09:49:30
402
[telefoonnummer]
Dat vink k wel leuk
19.3.16
09:49:41
402
[telefoonnummer]
I knoww
19.3.16
09:51:21
402
[telefoonnummer]
Miss een likje
19.3.16
09:51:33
403
[telefoonnummer]
Cute ochtendstemmetje
19.3.16
10:02:25
403
[telefoonnummer]
K heb geen cute ochtend stem
19.3.16
10:04:37
403
[telefoonnummer]
Beter doe je dit ook als we gaan afspreken
19.3.16
10:04:50
403
[telefoonnummer]
Dan wil ik je sws wel likken
19.3.16
10:05:47
Aanvulling op ‘Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan’, zoals opgenomen op de pagina’s 5 tot en met 9 van het vonnis.
Het hof zal naar aanleiding van de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren het vonnis waarvan beroep tevens aanvullen met de navolgende overwegingen omtrent het bewijs.
Vormverzuimen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als uitvoerig verwoord in de pleitnota – primair vrijspraak van het onder feit 2, 3 en 4 tenlastegelegde bepleit daar sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdediging stelt dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) waardoor sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Immers, op het moment dat de politie de aangehouden verdachte om de swipecode van zijn telefoon vroeg en verdachte deze swipecode gaf, was volgens de verdediging sprake van een verhoor. Verzuimd is evenwel verdachte voorafgaand aan die vraag:
de cautie te gegeven;
gelegenheid te bieden voorafgaand aan dat verhoor gebruik te maken van consultatiebijstand en evenmin heeft verdachte daarvan nadrukkelijk afstand gedaan;
gelegenheid te bieden zich tijdens het verhoor te doen bijstaan door een raadsman en evenmin heeft verdachte daarvan nadrukkelijk afstand gedaan.
Volgens de verdediging dienen deze vormverzuimen niet alleen tot bewijsuitsluiting van de gegevens uit de telefoon van verdachte te leiden, maar ook tot bewijsuitsluiting van al hetgeen het directe gevolg is van de in zijn telefoon aangetroffen gegevens als ‘
fruits of the poisonous tree’.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de verdediging stelt dat sprake is van vormverzuimen, begaan bij het voorbereidend onderzoek/de opsporing door de politie, doordat het recht van de verdachte op een eerlijk proces is geschonden, zal hierna eerst de gang van zaken worden geschetst die volgens de verdediging tot die conclusie zou nopen.
Uit het dossier leidt het hof in grote lijnen de volgende gang van zaken af, voorafgaande aan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg:
  • verdachte is bij brief van 21 maart 2016 uitgenodigd om op 4 april 2016 om 09.30 uur te verschijnen op het [politiebureau] en hem werd in die brief medegedeeld dat hij als verdachte zou worden aangehouden en verhoord over seksueel misbruik van een meisje jonger dan 16 jaar;
  • in die uitnodigingsbrief is verdachte tevens erop gewezen dat hij recht heeft op een piketadvocaat voor consultatiebijstand voor aanvang van het verhoor en voor verhoorbijstand tijdens het verhoor;
  • verdachte heeft kennisgenomen van deze uitnodigingsbrief, zoals hij terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard en getuige zijn reactie op een SMS van de politie daaropvolgend als ook het feit dat hij op 4 april 2016 omstreeks 09.20 uur op het [politiebureau] is verschenen;
  • verdachte werd na zijn komst op het politiebureau gevraagd om met twee politieagenten mee te gaan, waarop hij zijn telefoon uit zijn zak haalde en deze aan zijn moeder, die hem samen met zijn vader vergezelde naar het bureau, wilde overhandigen;
  • een van de agenten heeft de verdachte op dat moment aangezegd dat deze telefoon in het belang van het onderzoek in beslag werd genomen;
  • de telefoon van verdachte is om 09.22 uur inbeslaggenomen en verdachte is om 09.23 uur aangehouden;
  • bij de aanhouding is verdachte medegedeeld dat hij verdacht werd van grooming en seks dan wel ontucht met een minderjarige en dat hij niet tot antwoorden verplicht was;
  • verdachte is vervolgens ter plaatse ingesloten in een ophoudcel in afwachting van de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie in verband met zijn aanhouding;
  • omstreeks 10.00 uur heeft een van de agenten verdachte in zijn cel bezocht en hem gevraagd om de swipecode van zijn telefoon, waarop verdachte een boogbeweging met zijn vingers maakte, waarna de agent de verdachte heeft verzocht dit te tekenen, waarop verdachte de swipecode op een vel papier heeft getekend;
  • om 10.12 uur is de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie in verband met zijn aanhouding, waarbij de verdachte, gewezen op zijn rechten, desgevraagd te kennen gaf een toegewezen piketadvocaat te willen consulteren en gebruik te willen maken van verhoorbijstand van een toegewezen advocaat;
  • verdachte heeft achtereenvolgens consultatiebijstand ontvangen en verhoorbijstand bij de verhoren, waarbij hij zich ten aanzien van de verdenkingen op zijn zwijgrecht beriep;
  • nadat de verdachte op 6 april 2016 in vrijheid werd gesteld, werd hij in verband met nieuwe vergelijkbare verdenkingen ten aanzien van andere minderjarigen op 21 november 2016 opnieuw aangehouden;
  • verdachte heeft achtereenvolgens consultatiebijstand en verhoorbijstand ontvangen;
  • tijdens de politieverhoren eind november 2016 beriep verdachte zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van de verdenkingen;
  • de verdediging heeft de rechter-commissaris bij brief van 9 augustus 2017 verzocht om onderzoekshandelingen te verrichten, waaronder het horen van verdachte, daar verdachte zijn proceshouding wenste te wijzigen.
Vervolgens startte het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. De eerste zitting bij de rechtbank vond plaats op 30 augustus 2017. Verdachte gaf toen desgevraagd te kennen dat hij inderdaad een verklaring wilde afleggen over de beschuldigingen. De rechtbank heeft de zaak toen verwezen naar de rechter-commissaris voor (onder meer) het verhoor van verdachte dat op 7 november 2017 plaatsvond in aanwezigheid van zijn raadsman. Het hof stelt vast dat verdachte bij die gelegenheid – kort gezegd – heeft verklaard dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1/benadeelde partij] (feit 1), [slachtoffer 3] (feit 3) en [slachtoffer 4] (feit 4), die in alle gevallen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ten aanzien van [slachtoffer 2] (feit 2) beriep verdachte zich verder op zijn zwijgrecht. Bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling op 22 november 2017 heeft verdachte zijn verklaring ten overstaan van de rechtbank bevestigd en heeft hij op vragen omtrent het tenlastegelegde nader verklaard. Zo ook ter terechtzitting in hoger beroep.
Volgens de verdediging was in de gegeven omstandigheden op het moment dat verdachte op
4 april 2016 in de ophoudcel werd gevraagd naar zijn swipecode (reeds) sprake van een verhoor en had hij op zijn rechten gewezen moeten worden: cautie, consultatiebijstand en verhoorbijstand. Immers, gelet op de context van de verdenking jegens verdachte, voortkomend uit chatcontacten tussen verdachte en [slachtoffer 1/benadeelde partij] zoals deze zijn aangetroffen op de telefoon van die [slachtoffer 1/benadeelde partij] , is hier sprake van een vraag die betrekking heeft op zijn betrokkenheid als verdachte bij een strafbaar feit. Onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2020:9895) concludeert de verdediging dat in die zaak sprake was van een soortgelijke situatie en de rechtbank kwam tot bewijsuitsluiting van zowel de gegevens in de telefoon, maar ook van het bewijs dat door middel van de verstrekte toegangscode was verkregen, omdat sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. In die zaak was ook gevraagd naar de toegangscode van de telefoon, zonder de verdachte daaraan voorafgaand te wijzen op zijn rechten.
Om te komen tot een beoordeling van enig (onherstelbaar) vormverzuim tijdens het voorbereidend onderzoek, zal het hof zich eerst buigen over de vraag of in het onderhavige geval sprake was van een verhoor als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Immers, indien daarvan sprake was op het moment dat verdachte om zijn swipecode werd gevraagd, zou verdachte mogelijk onvoldoende op zijn rechten als door de verdediging bepleit, zijn gewezen. Een verdachte heeft namelijk niet alleen het recht om te zwijgen, maar ook het recht beschermd te worden tegen ongewilde medewerking en evenmin kan een verdachte verplicht of gedwongen worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Of (een van) die rechten is geschonden, dient steeds te worden bezien in de gegeven omstandigheden.
Volgens vaste jurisprudentie wordt als verhoor beschouwd ‘alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdacht aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’.
Het hof stelt vast dat verdachte in het onderhavige geval was aangemerkt én aangehouden als verdachte van strafbare feiten (grooming en seks/ontucht met een minderjarige). Nadat de telefoon van de verdachte om 09.22 uur in beslag was genomen, verdachte een minuut later was aangehouden, waarbij hem werd verteld waarvoor hij was aangehouden en dat hij niet tot antwoorden verplicht was, is hem omstreeks 10:00 uur door een van de aanhoudende verbalisanten gevraagd om de swipecode van zijn telefoon, waarop die code door verdachte is verstrekt.
Naar het oordeel van het hof was met de enkele vraag naar de swipecode geen sprake van een verhoorsituatie als hiervoor bedoeld. De politie beschikte reeds over de verdachte beschuldigende telefoongegevens van [slachtoffer 1/benadeelde partij] , afkomstig uit haar telefoon, en inmiddels had de politie – als gevolg van de inbeslagneming van verdachtes telefoon – de beschikking over een mogelijke nieuwe bron van belastend bewijsmateriaal. Het ontbrak de politie evenwel aan toegang tot verdachtes telefoon. De politie was bezig met het opsporingsonderzoek en in het verlengde daarvan heeft de politie verdachte gevraagd om zijn swipecode, die verdachte heeft verstrekt.
Het vragen naar de swipecode merkt het hof dan ook niet aan als een inhoudelijk verhoor, betreffende verdachtes betrokkenheid bij een (of meer) strafbare feit(en), maar als een opsporingshandeling. De inhoud van de telefoon van verdachte bestond reeds, ook in het geval de verdachte die swipecode niet zou geven. Onderzoek aan zijn telefoon was niet afhankelijk van zijn medewerking, daar ook zonder die medewerking zijn telefoon mocht worden onderzocht, nog daargelaten of dat enig effect zou sorteren. Hoewel deze situatie niet ver verwijderd lijkt van het afleggen van een inhoudelijke verklaring, kan deze gezien het vorenoverwogene daarmee evenwel niet gelijk worden gesteld.
Naar het oordeel van het hof is bij de hiervoor geschetste gang van zaken dan ook geen sprake van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
In het kader van de beoordeling van het verweer dat verdachtes recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM zou zijn geschonden, acht het hof de volgende overwegingen nog van belang.
De verdachte heeft aldus desgevraagd zijn swipecode gegeven aan de politie. Het hof stelt vast dat hij kort tevoren door de politie mondeling was gewezen op zijn recht dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Gesteld noch gebleken is dat hij tot het geven van zijn swipecode op enige wijze, laat staan op een ontoelaatbare, is gedwongen door de politie. Met het insluiten van de verdachte na zijn aanhouding is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden waarin hij op uitnodiging is verschenen, wetende van de verdenking en de aangekondigde aanhouding, geen sprake van zodanige dwang dat de verdachte daardoor niet meer vrijelijk kon verklaren of niet anders kon handelen dan de swipecode afgeven. Bovendien was hij, wetende van de aangekondigde aanhouding, in de uitnodigingsbrief reeds gewezen op de mogelijkheid van consultatie- en verhoorbijstand door een advocaat. Dat hij, zij het op eigen kosten, na ontvangst van de uitnodigingsbrief en aldus voorafgaand aan de aangekondigde aanhouding geen advocaat heeft geraadpleegd, is een keuze die voor rekening en risico van de verdachte dient te blijven. Daar komt nog het volgende bij. Het hof stelt vast dat de inbeslaggenomen telefoon van verdachte van meet af aan onderwerp van de verhoren was. Reeds tijdens het verhoor een dag na zijn aanhouding en ook nadien kwam de inbeslagneming van zijn telefoon en het onderzoek van (de inhoud van) die telefoon ter sprake. Bij deze verhoren genoot verdachte steeds verhoorbijstand van een advocaat. Nog tijdens het voorbereidend onderzoek heeft verdachte eigener beweging besloten zijn proceshouding te wijzigen. De officier van justitie, de rechter-commissaris en de rechtbank zijn hierover geïnformeerd. Verdachte heeft vervolgens, in aanwezigheid van een advocaat besloten te verklaren over de hem verweten gedragingen. Zo heeft verdachte, waar hij aanvankelijk een beroep deed op het hem toekomende zwijgrecht, uiteindelijk zelf bewust ervoor gekozen om over drie van de hem tenlastegelegde feiten – al dan niet bekennend – te verklaren. Zowel ten overstaan van de rechter-commissaris als de rechtbank als laatstelijk ten overstaan van het hof heeft verdachte verklaard over de hem verweten gedragingen (met uitzondering van feit 2). Hierbij heeft hij vragen die voortkwamen uit informatie door onderzoek aan/van zijn telefoon niet geschuwd en steeds zonder enig voorbehoud beantwoord. Tot slot stelt het hof vast dat niet eerder dan ter terechtzitting in hoger beroep is gerept over de wijze waarop de politie de swipecode van die telefoon heeft verkregen, terwijl het proces-verbaal van bevindingen daaromtrent dateert van 6 april 2016 en onderdeel van de stukken uitmaakt. Dat dit proces-verbaal de verdediging tot enig moment zou zijn onthouden, is niet gebleken. Bovendien blijkt uit de processen-verbaal van verhoor verdachte dat reeds in het tweede verhoor d.d. 5 april 2016 de verdachte in het bijzijn van zijn raadsman werd geconfronteerd met het feit dat zijn telefoon in beslag was genomen. Een dag later, op 6 april 2016, werd de verdachte, wederom in bijzijn van zijn raadsman, ermee geconfronteerd dat de telefoon in beslag was genomen en dat deze op dat moment werd onderzocht. Indien de verdediging meende dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces zodanig werd of was geschonden door de wijze waarop de swipecode was verkregen, had het op de weg van de verdediging gelegen om van meet af aan, reeds tijdens het voorbereidend onderzoek, hiervan gewag te maken. Dat is niet geschied, zo stelt het hof vast.
Gelet op dit alles heeft het hof zich bij de beoordeling van dit verweer ervan vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer op dit punt.
Grooming
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging subsidiair vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde grooming, omdat bewijs ontbreekt dat verdachte ontmoetingen heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handeling te verrichten. De afspraak tussen verdachte en [slachtoffer 3] is niet tot stand gekomen met als doel om seks te hebben, nu uit de voorafgaande chatgesprekken van 19 maart 2016 blijkt dat [slachtoffer 3] toentertijd naar een feestje ging en iets ging roken, waarop verdachte voorstelde ‘
beter gaan wij samen’hetgeen hij desgevraagd uitlegde als dat zij zouden gaan roken en in de auto chillen.
Nadat zij elkaar op de 19e hebben ontmoet, is [slachtoffer 3] ‘in the lead’ en zijn de voorstellen om elkaar opnieuw te ontmoeten in de kern niet van verdachte afkomstig. Hij gaat louter (als volwassene) op haar berichten in, hetgeen onvoldoende is om te komen tot grooming.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) stelt – kort samengevat – strafbaar het door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie de verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met ontuchtig oogmerk, waarbij de verdachte enige handeling heeft ondernomen gericht op de verwezenlijking van die ontmoeting (grooming).
Voor grooming is vereist dat de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door ‘
material acts leading to a meeting’.Voor strafbaarheid van grooming is derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Het is voor de strafwaardigheid wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting.
Uit het voorgaande volgt dat het opzet van de dader zich moet uitstrekken tot het tot stand brengen van een ontmoeting. Voorwaardelijk opzet volstaat daarbij niet. Het is vereist dat de dader willens en wetens een voorstel tot ontmoeting heeft gedaan, gevolgd door een op verwezenlijking van die ontmoeting gerichte uitvoeringshandeling. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het oogmerk van de dader gericht moet zijn op het plegen van ontuchtige handelingen of het vervaardigen van kinderpornografie. Daartoe moet de dader blijk geven van de wil het ‘digitale misbruik’ te willen omzetten in fysiek misbruik.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het de verdachte is die via WhatsApp op 19 maart 2016 om 08:49 uur contact zoekt met [slachtoffer 3] . Het initiatief tot dit contact komt aldus van verdachte. In het contact dat vervolgens tussen hen plaatsvindt door het over en weer sturen naar elkaar van WhatsApp-berichten is te zien dat het de verdachte is die al na zeer korte tijd na aanvang van dit contact seksuele toespelingen uit, waaronder ‘
oeh sexy’ (09:10 uur)en ‘
je kan jezelf lekker verwennen’ (09:15 uur),gevolgd door
‘daarom wil je zeker afspreken’ (09:19 uur).Verdachte verkent aldus reeds een half uur na zijn eerste bericht dat leidt tot contact met deze hem tot dan toe onbekende minderjarige de mogelijkheden tot een ontmoeting. Nog geen half uur later stelt verdachte voor om ‘
pannenkoeken te komen brengen’ (09:42 uur). Het contact kabbelt voort en zeven minuten later stuurt verdachte haar het bericht dat zij
‘misschien wel een kusje’ (09:49 uur)van hem kan krijgen of, drie minuten later,
‘misschien een likje’ (09:51 uur). Vervolgens begint de verdachte op 19 maart 2016 omstreeks 10:04 uur wederom over afspreken en een minuut later voegt hij daaraan toe
‘dan wil ik je sws wel likken’ (10:05 uur). Er worden die ochtend en middag over en weer nog meer berichten gestuurd, die nog dezelfde dag uitmonden in een eerste ontmoeting in de vroege avond, waarbij de eerste ontuchtige handelingen met [slachtoffer 3] plaatsvonden zoals blijkt uit de bewijsmiddelen. Na deze ontmoeting blijft de verdachte seksuele toespelingen doen en blijft hij aandringen op meerdere ontmoetingen, die vervolgens ook plaatsvinden. Ook in dat verband kan worden volstaan met een verwijzing naar de bewijsmiddelen.
Het hof stelt vast dat de verdachte niet alleen degene is die begint met de seksueel getinte uitlatingen, maar dat hij ook degene is die kort daarna en bij herhaling begint over afspreken. Het gegeven dat de verdachte in de WhatsApp berichten niet (steeds) rechtstreeks hint op het afspreken voor seksuele doeleinden, doet er niet aan af dat er op basis van de gebezigde bewijsmiddelen sprake was van grooming. De seksueel getinte berichten waarbij de verdachte over bepaalde seksuele handelingen heeft gesproken zijn voldoende redengevend voor zijn intentie van de ontmoetingen die nadien ook plaatsvonden, te weten het uitvoeren van seksuele handelingen met een minderjarig meisje waarvan hij van meet af aan niet alleen wist dat zij minderjarig, maar ook jonger dan 16 jaar was
.
Dat [slachtoffer 3] op deze berichten van verdachte is ingegaan en niet afwijzend leek te staan tegenover (seksueel) contact met verdachte, doet aan de strafbaarheid van verdachtes handelen niets af. Artikel 248e Sr strekt er namelijk toe het in de digitale wereld vatbaar maken van een minderjarige voor seksueel misbruik in de fysieke wereld strafbaar te stellen. De rechtvaardiging voor de strafbaarstelling wordt gevonden in de noodzaak om aan de minderjarige ‘effectieve bescherming’ te bieden. Dit betekent dat [slachtoffer 3] , een meisje van toentertijd 13 jaar oud, tegen misbruik door de verdachte, die op dat moment 21 jaar oud was, bescherming behoefde. Dat [slachtoffer 3] ook seksuele toespelingen deed en toenadering zocht, kan niet anders worden gezien dan dat zij op die leeftijd haar gedrag nog niet kon overzien en daarom niet alleen tegen zichzelf maar ook tegen anderen die daar misbruik van kunnen maken, zoals verdachte, diende te worden beschermd.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard het plegen van ontuchtige handelingen met drie minderjarige slachtoffers en grooming van twee van deze slachtoffers. Het behoeft geen betoog dat seksueel misbruik van een minderjarige zeer nadelige gevolgen kan hebben (in de zin van psychische, emotionele en lichamelijke schade) bij het slachtoffer en deze hierdoor ernstig kan worden geschaad in de verdere ontwikkeling, met name op seksueel en sociaal-emotioneel gebied. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat deze strafbare feiten tot op heden in ieder geval een grote impact hebben op het leven en de ontwikkeling van [slachtoffer 1/benadeelde partij] .
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van 7 maanden schuldig gemaakt aan zedendelicten met destijds drie minderjarige slachtoffers van dertien tot en met vijftien jaar oud. Hierbij suggereerde de verdachte tijdens de gesprekken dat er sprake was van een relatie tussen hem en het betreffende slachtoffer. De verdachte stuurde aan op ontmoetingen waarbij hij ook veelal op voorhand al kenbaar maakte welke seksuele handelingen hij zou willen verrichten. Dit ook als het slachtoffer in kwestie kenbaar maakte dat zij niet slechts zijn seksspeeltje wilde zijn. Tijdens de ontmoetingen heeft de verdachte ook daadwerkelijk seksuele handelingen gepleegd met zijn slachtoffers die (mede) bestonden uit het binnendringen van hun lichamen. Verdachte nam geen blad voor de mond in zijn contacten met de minderjarigen, zo drong hij bijvoorbeeld zonder gêne tijdens de WhatsApp-gesprekken aan op het sturen van ‘geile’ naaktfoto’s dan wel naaktfilmpjes waaraan gehoor werd gegeven. Zijn behoeften stonden voorop, want op het moment dat een minderjarige kenbaar maakte niet te kunnen afspreken, dreigde verdachte de ‘relatie’ te verbreken.
De verdachte heeft met zijn handelswijze een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Hij heeft de slachtoffers een normale en gezonde seksuele ontwikkeling ontnomen door vroegtijdig aan te dringen op seksuele contacten ook als de slachtoffers daar achteraf gezien nog niet klaar voor waren. Verdachte heeft geen aandacht gehad voor de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. De verdachte heeft gebruik gemaakt van hun kwetsbaarheid, onwetendheid en onervarenheid alsmede van zijn overwicht als volwassen man en heeft slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de psychologische rapportage afkomstig van [gezondsheidzorgpsycholoog]
, d.d. 7 maart 2019 en de psychiatrische rapportage afkomstig van [psychiater] , d.d. 28 februari 2019.
Beide deskundigen stellen vast dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een autismespectrumstoornis met hyperseksualiteit en een matig ernstige stoornis in cannabisgebruik.
[gezondsheidzorgpsycholoog] concludeert verder dat een gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens overwogen kan worden in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en vermijdende trekken. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de stoornissen zoals beschreven alle aanwezig, aldus de deskundige. De informatie uit het dossier en de toelichting van verdachte op zijn seksualiteit geven de deskundige het beeld van een planmatige aanpak ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. Verdachte geeft aanwijzingen voor een langdurig bestaand patroon van hyperseksualiteit, waarbij hij middels seksualiteit spanningen vanuit overvraging/overprikkeling reguleerde. Na het beëindigen van zijn studie en een relatiebreuk, zoekt verdachte de kick in het versieren en verleiden van vrouwen tot (directe) seks. Eerst via het uitgaansleven, en als dit onvoldoende succesvol blijkt, via het internet bij uiteindelijk steeds jongere vrouwen. Eenmaal op internet is er snel sprake van seksuele fantasieën en spanningsbehoefte, gevolgd door een actief opzoeken van jonge meisjes /vrouwen, waarna aanwijzingen voor drang en uiteindelijk verlies van controle middels (ongewenste) seksuele handelingen volgen. De doorwerking van zijn autismestoornis is herkenbaar in de voorafgaande fase met reguleren van spanningen middels hyperseksualiteit, het zich sociaal-emotioneel kunnen identificeren met toen ongeveer vijf jaar jongere meisjes, de problemen in de sociale interactie met vrouwen van waaruit vaak afwijzing volgt, zijn problemen met het aangaan van een stabiele emotioneel wederkerige relatie en zijn uitleg (‘logische onlogica’) over zijn handelen.
[psychiater] concludeert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm een autismespectrumstoornis (ASS), een stoornis in het gebruik van cannabis en hyperseksualiteit (hetgeen volgens de DSM niet als stoornis dient te worden aangemerkt). Dit was ook ten tijde van het tenlastegelegde het geval. Met name in de aanloop naar het tenlastegelegde spelen de ASS en de daaruit voortvloeiende beperkingen een belangrijke rol. Bovendien is ook de preoccupatie met seks voor een belangrijk deel te verklaren vanuit en hangt dit samen met de ASS. Seksualiteit heeft bij verdachte al langere tijd een dwangmatig karakter, maar is voor hem ook een manier om spanningen bij overvraging of overprikkeling te reguleren en te kanaliseren. Hij is, toen hij meer vrije tijd in de avonduren had, toen hij ging werken en hij geen vaste relatie had, zeer veel vrouwen gaan benaderen in een poging om zijn seksuele fantasieën en overmatige behoeften te bevredigen. Hierbij is er sprake van een sterke neiging tot snelle behoeftebevrediging, waarbij het hebben van seks het enige doel was. Hierbij is zijn interesse langzaamaan verschoven en (ook, want niet exclusief) komen te liggen op minderjarige meisjes. Het is aannemelijk dat hij zich vanwege zijn sociaal-emotionele tekortkomingen beter kon identificeren met de minderjarige meisjes. Ook is niet uit te sluiten dat hij, mede vanwege zijn problemen in de sociale interactie en het aangaan van een emotioneel wederkerige relatie, het risico op afwijzing bij deze meisjes (op wie hij vanwege het leeftijdsverschil en het feit dat hij bijvoorbeeld al een auto had meer indruk maakte) als minder groot inschatte. Dit laat zich echter moeilijk exploreren bij verdachte. Hij heeft zich echter, passend bij zijn beperkingen vanuit de ASS, nauwelijks verplaatst in de betreffende meisjes en wat de eventuele gevolgen van zijn instrumentele en egocentrische handelen voor de meisjes zouden zijn. Immers, hij heeft hen op een instrumentele en egocentrische wijze louter gebruikt voor het bevredigen van zijn eigen seksuele wensen en behoeften, waarbij hij hen -zoals psycholoog Van Heteren het ook reeds beschreef- als ‘object’ en niet als ‘subject’ heeft gezien.
Beide deskundigen adviseren verdachte het hem tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Beide deskundigen hebben zich ook uitgelaten over hun verwachting ten aanzien van het risico op recidive. Vanuit de toegepaste gestructureerde risicotaxatie komen zij uit op de prioriteitscategorie hoog. Als belangrijke risicofactoren bij verdachte noemen zij de problematische seksuele zelfregulatie, intimiteitsproblemen, problemen in het samenwerken met toezichthouders en ontoereikende oplossingsvaardigheden in het algemeen. Ter beperking van het eventuele recidivegevaar achtten de deskundigen een klinische behandeling in een forensische setting geïndiceerd, waarbij er vanaf de start aandacht moet zijn voor de sterke neiging tot vermijding en de gebrekkige mate van openheid die verdachte laat zien. Het opbouwen van een langdurige behandelrelatie en daarmee voldoende vertrouwen, is van groot belang om die vermijding te doorbreken. Voor terugvalpreventie en inzicht in de verschillende factoren die hierbij een rol spelen, dient voldoende aandacht te zijn. Naast een stoornisgerichte aanpak is het ook belangrijk om zijn steunsysteem actief bij de behandeling te betrekken. De deskundigen hebben geadviseerd een klinische behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf bij een lange proeftijd dan wel in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden.
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen, gelet op de onderbouwing ervan, over en maakt die tot de zijne. Op die grondslag is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof zal daarmee in de strafmaat rekening houden.
Het hof stelt verder vast dat gedurende het aanhangige hoger beroep vervolgens, indachtig voormelde adviezen, de voorlopige hechtenis van de verdachte eind augustus 2019 is geschorst (onder meer) onder de voorwaarde dat de verdachte zou meewerken aan een ambulante behandeling bij [instelling 2] (of soortgelijke instelling), vooruitlopend op een mogelijke klinische opname. De reclassering werd met het toezicht belast. Verdachte is gestart met een ambulante behandeling bij Kairos en inmiddels, nadat de verdachte is verhuisd, wordt hij ambulant behandeld bij [instelling 2] . Naast het reclasseringstoezicht ontvangt verdachte begeleiding van [instelling 1] .
De reclassering heeft het hof voorzien van een actueel reclasseringsadvies d.d. 11 januari 2022 (abusievelijk in het rapport vermeld als 2021), waarin het verloop van de huidige ambulante behandeling bij [instelling 2] en de vraag of die behandeling bijdraagt aan het verminderen van de kans op recidive, is meegenomen. Voorts is het hof voorgelicht door de mondelinge toelichtingen van [reclasseringsmedewerker] en [medewerker instelling 1] ter terechtzitting d.d. 17 januari 2022.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 11 januari 2022 en een daarop gegeven toelichting van de reclasseringswerker per mail van 14 januari 2022 volgt dat de verdachte inmiddels een jaar in behandeling is bij [instelling 2] . Gedurende dit jaar is er een positieve ontwikkeling bij de verdachte te zien. De verdachte heeft zich geconformeerd aan de afspraken bij [instelling 2] , [instelling 1] en de reclassering. Hij heeft meegewerkt aan het betrekken van zijn huidige partner in de behandeling bij [instelling 2] . Ondanks de positieve ontwikkeling blijven er evenwel twijfels over de haalbaarheid van een ambulante behandeling. De kans op seksuele recidive blijft namelijk matig-hoog en is ondanks een jaar behandeling niet verminderd, nu deze risicotaxatie eenzelfde uitkomst kent als in het voorgaande rapport van 12 februari 2021. Ondanks de twijfels over de haalbaarheid van een ambulante behandeling zal [instelling 2] de behandeling voortzetten. Wel wordt de libidoremmende medicatie als voorwaarde voor een ambulante behandeling gesteld om de risico’s te kunnen beheersen. In de toekomst kan er eventueel gekeken worden naar afbouw van deze medicatie, maar daar is nu nog geen sprake van.
Ter terechtzitting heeft [reclasseringsmedewerker] nog aanvullend verklaard dat [instelling 2] de behandeling van de verdachte inmiddels heeft uitgebreid met Psychomotorische therapie (PMT).
[medewerker instelling 1] , heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat de verdachte op veel leefgebieden geen ondersteuning van [instelling 1] nodig heeft. Vanuit [instelling 1] is wekelijks contact met verdachte. [instelling 1] vervult evenwel in een geval als dit van verdachte een signaleringsfunctie, want zij komen bij verdachte thuis en zij zijn op de hoogte van wat er in zijn leven speelt. Indien zij signaleren dat het op enig leefgebied niet goed gaat of stagneert, nemen zij contact op met de reclassering. Ook sluiten zij aan bij bijvoorbeeld behandelgesprekken bij [instelling 2] . [instelling 1] staat in nauw contact met verdachte.
Alles afwegende is het hof overeenkomstig de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging van oordeel dat zowel verdachte als de maatschappij primair is gebaat bij behandeling van de verdachte. Na behoorlijke stagnatie in de aanloop naar die behandeling, buiten toedoen van de verdachte, is verdachte inmiddels ruim een jaar in behandeling bij [instelling 2] . Het hof heeft hem daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorlopige hechtenis onder voorwaarden te schorsen. De reclassering houdt sindsdien toezicht en staat in contact met verdachte en daarnaast wordt verdachte actief (woon)begeleid door [instelling 1] . Hoewel bij het bewezenverklaarde langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zonder meer passend zijn, ziet het hof in alle ontwikkelingen sinds de eerste aanhouding van de verdachte op 4 april 2016 aanleiding om de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zwaar te laten meewegen. Dit betekent dat het hof met de advocaat-generaal het voorkomen van recidive door het voortzetten van de behandeling bij [instelling 2] laat prevaleren boven een kale vergelding. Teneinde de vrees voor herhaling trachten terug te dringen dient de ingezette behandeling thans niet te worden doorkruist en zal naast een voorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan het door verdachte ondergane voorarrest. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 632 dagen met aftrek van voorarrest en waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij [instelling 2] en verplichte begeleiding door [instelling 1] passend en geboden. Overigens, de behandelverplichting bij [instelling 2] impliceert dat verdachte libidoremmende medicatie tot zich dient te nemen zolang [instelling 2] dat nodig acht, nu zonder die medicatie (vooralsnog) [instelling 2] geen behandelmogelijkheden ziet, zoals door [reclasseringsmedewerker] ter terechtzitting is toegelicht. Gelet op het tijdsverloop en de behandeling en begeleiding die inmiddels intensief zijn ingezet, acht het hof een proeftijd van 3 jaren toereikend. Met de verdediging ziet het hof in de vele rapportages geen onderbouwing die noopt tot een proeftijd van 5 jaren, zoals gevorderd door de reclassering. Wel acht het hof 3 jaren aangewezen om verdachte langdurig extern te motiveren om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
Het hof zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De aard van het bewezenverklaarde en hetgeen uit de rapportages blijkt over het recidiverisico geven het hof daartoe aanleiding.
Op grond hiervan moet er naar het oordeel van het hof ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is daarmee naar het oordeel van het hof voldaan.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Een eventuele toekomstige tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende
.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 4 april 2016, de dag waarop de verdachte is aangehouden. De rechtbank heeft op 6 december 2017 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld, te weten 12 december 2017. Nu het hof eerst op 31 januari 2022 arrest wijst, is daarmee de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 2 jaren.
Het hof is echter van oordeel dat ten aanzien van de overschrijding van de redelijk termijn volstaan kan worden met de enkele constatering daarvan. Hiertoe overweegt het hof dat de overschrijding van de redelijke termijn grotendeels is gelegen in de problematiek van de verdachte en de prioriteit die mede door de verdediging is gelegd bij het zo spoedig mogelijk starten van een behandeling. Waar de redelijke termijn in het algemeen in het nadeel van de verdachte wordt overschreden, is de redelijke termijn in onderhavige zaak in het voordeel van de verdachte overschreden. De verdachte heeft namelijk van het hof de tijd gekregen om zijn behandeling te starten en zich ten goede te ontwikkelen. Dat er sprake is van een positieve ontwikkeling, zij het een prille en voorzichtige, is ook uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken.
Opheffing van de voorlopige hechtenis
Gelet op het feit dat het hof aan de verdachte bij arrest thans een gevangenisstraf voor de duur van 632 dagen waarvan 365 dagen voorwaardelijk heeft opgelegd en het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest, zal het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, 31 januari 2022, opheffen.
Beslag
Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afstand heeft gedaan van de onder hem in beslag genomen gsm van het merk Huawei ( [goednummer] ) behoeft het hof daarover geen beslissing meer te nemen.
Vordering [slachtoffer 1/benadeelde partij]
De [slachtoffer 1/benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard bereid te zijn het gehele gevorderde bedrag te voldoen en de verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij dan ook gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [slachtoffer 1/benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade, voor welk bedrag de verdachte aansprakelijk is. Het hof ziet voldoende causaal verband tussen de ontuchtige handelingen van de verdachte en de psychische gevolgen die dit heeft gehad voor de benadeelde partij.
Het toe te wijzen bedrag van € 2.000,00 schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 10 februari 2016, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde pleegperiode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 245 en 248e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf, de beslissing op het beslag en de beslissing op de vordering van de [slachtoffer 1/benadeelde partij] en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
632 (zeshonderdtweeëndertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het uitspreken van het arrest meldt bij de Reclassering Nederland, [adres 2] , en zich gedurende de volledige proeftijd zal melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd medewerking verleent aan diagnostiek en (verdere) behandeling bij [instelling 2] of een soortgelijke ambulante (forensische) zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt het innemen van medicatie of het verkrijgen van depotmedicatie;
  • dat verdachte medewerking verleent aan ambulante (woon)begeleiding door [instelling 1] of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [slachtoffer 1/benadeelde partij] ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2016 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1/benadeelde partij] , ter zake van het onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 30 (dertig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
heftop de voorlopige hechtenis die reeds bij beslissing van dit gerechtshof van 28 mei 2019 was geschorst;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 31 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.