Op 16 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal in bedrijfsgebouwen. De zaak kwam ter terechtzitting op 2 november 2016, waar de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de vordering indiende. De verdachte, geboren in Suriname en niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, werd beschuldigd van het stelen van geld en goederen van verschillende bedrijven, waaronder [naam bedrijf B.V. 1] en [naam bedrijf B.V. 2]. De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde diefstal bij [naam bedrijf B.V. 2] niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal bij [naam bedrijf B.V. 1]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededaders zich op 21 maart 2016 toegang hadden verschaft tot het kantoor van [naam bedrijf B.V. 1] en daar VVV-bonnen en geld hadden weggenomen. De rechtbank achtte ook de herkenning van de verdachte door verbalisanten op basis van camerabeelden van voldoende kwaliteit om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij [naam bedrijf B.V. 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat niet kon worden vastgesteld hoeveel schade er was geleden die niet op andere wijze vergoed zou worden.