ECLI:NL:RBAMS:2018:4645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
13/746104-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met camerabeelden en herkenning door verbalisanten

Op 28 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak. De zaak kwam voort uit een incident op 10 januari 2017, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte in een woning in Zaandam inbrak. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en herkenningen door verbalisanten. De officier van justitie, mr. R.A. Bosman, eiste een gevangenisstraf van zes maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank concludeerde dat de camerabeelden voldoende duidelijk waren voor herkenning en dat de verdachte zich samen met de medeverdachte toegang tot de woning had verschaft door middel van braak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hadden gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbraak en de impact op de slachtoffers, evenals de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/746104-17 (Promis)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.A. Bosman en van wat de raadsman mr. P. Jeeninga naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen
- een (auto)sleutel en/of
- een (gevulde) spaarpot en/of
- ( een zakje) Euromunten,
in elk geval een of meer goederen en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op of verbreking van een (cilinder)slot van een deur van die woning.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij komt hiertoe op grond van het proces-verbaal van aangifte, het proces-verbaal van bevindingen waarin het uitkijken van de camerabeelden is geverbaliseerd en de drie processen-verbaal van herkenning van verdachte. Verder verwijst zij naar het onderzoek naar - en de veroordeling van - medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer: 13/680229-17).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij voert hiertoe aan dat de camerabeelden waarop verdachte volgens verbalisanten te zien is, van onvoldoende kwaliteit zijn om daarop iemand te herkennen. Indien de rechtbank meent dat de kwaliteit van de camerabeelden dit wel mogelijk maakt, is de raadsman van mening dat de persoon die op de beelden te zien is, niet dusdanig duidelijk in beeld is dat daarop een herkenning mogelijk is. Daarnaast roepen de processen-verbaal van herkenning de vraag op of deze herkenningen onafhankelijk van elkaar zijn geschied, nu deze processen-verbaal zeer significante gelijkenissen vertonen. Niet ondenkbaar is dat de herkenningen gestuurd zijn door kleding, bijvoorbeeld het trainingspak dat op de camerabeelden te zien is. Dergelijke trainingspakken worden door zeer veel jongeren gedragen.
Verder, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de persoon op de camerabeelden is, stelt de raadsman zich op het standpunt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de persoon is geweest die zich schuldig maakte aan de woninginbraak. Gezien de tijdspanne in het procesdossier is het niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte de woninginbraak pleegde.
Tot slot voert de raadsman aan dat de camerabeelden geen uitsluitsel geven over daderschap. Indien verdachte enkel op de uitkijk heeft gestaan, reikt zijn daderschap niet verder dan medeplichtigheid en kan het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De herkenning
De herkenning van een persoon op bewegend beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. Wetenschappers als P. J. van Koppen en W.A. Wagenaar hebben ons geleerd, dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistisch herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. [1] Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte één van de twee personen is die op de camerabeelden van flatgebouw [naam flatgebouw] te Zaandam te zien is. De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken. In de eerste plaats heeft zij beoordeeld aan de hand van het bekijken van de bewegende beelden en de
stillsdaarvan in het dossier, of de beelden voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren, en ook of er voldoende gezichtskenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte heeft de rechtbank nog gekeken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. In het geval dat er andere bewijsmiddelen dan herkenningen in het dossier aanwezig zijn die de betrokkenheid van verdachte bij het ten last gelegde kunnen ondersteunen, zijn deze - uiteraard - in de beoordeling betrokken. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de camerabeelden, die door de rechtbank ter terechtzitting zijn bekeken, van twee personen die eerst het flatgebouw betreden en het na enige tijd weer verlaten van voldoende kwaliteit om enkel daarop herkenningen te baseren. Ook de gezichtskenmerken van verdachte die op enkele momenten in beeld komen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om een herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de drie afzonderlijke herkenningen van verdachte als één van de beide personen die het flatgebouw binnenkomen. Nu elk van de verbalisanten het eigen relaas op de eigen ambtsbelofte heeft opgemaakt, is sprake van drie afzonderlijke herkenningen. De omstandigheid dat de verbalen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zowel qua opmaak als qua inhoud gelijkenis vertonen maakt dit niet anders. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, bestaat er geen aanleiding om van het gebruik van deze processen-verbaal als zelfstandige bewijsmiddelen af te zien. De rechtbank betrekt hierbij dat de verbalisanten voorafgaand aan hun afzonderlijke herkenningen als volgt met verdachte bekend waren. Verbalisant [verbalisant 3] kent verdachte al een langere periode omdat hij/zij sinds 2007 in Amsterdam [stadsdeel] werkt als politieagent. Hij/zij heeft meerdere malen contact gehad met verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] is werkzaam bij de [afdeling] . In 2016 is verbalisant meerdere malen op huisbezoek geweest bij verdachte, heeft met hem gesproken en heeft hem meermaals bezocht in de Penitentiaire Inrichting. Ook verbalisant [verbalisant 2] herkent verdachte omdat hij in het kader van zijn werkzaamheden als regisseur van de [afdeling] eenmaal op huisbezoek is geweest bij verdachte en daar met hem heeft gesproken. Daarnaast heeft hij verdachte tijdens een dienst van de Regionale Bijstand Eenheid meerdere malen gezien. Van feiten of omstandigheden ten slotte die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken is niet gebleken. Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank verdachte dan ook aan als één van de personen die op 10 januari 2017 het flatgebouw [naam flatgebouw] te Zaandam binnenliep.
De rechtbank acht het trainingspak niet relevant voor de herkenning. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke trainingspakken bij jongeren in de leeftijdsgroep van verdachte zeer populair zijn en veel worden gedragen. De rechtbank betrekt het feit dat verdachte op 24 maart 2017 een soortgelijk trainingspak droeg, niet bij haar oordeel.
3.3.2.
De woninginbraak
Volgens de aangifte is de woninginbraak gepleegd op 10 januari 2017 tussen 10:15 uur en 14:42 uur. Toen aangever thuiskwam zag hij dat het cilinderslot was verbroken en zag hij dat zijn gehele woning, waaronder alle laden en kasten, was doorzocht. Uit de camerabeelden van het flatgebouw volgt dat verdachte en zijn medeverdachte op 10 januari 2017 om 10:22.38 uur de centrale hal van het flatgebouw binnenliepen, waarna zij om 10:51.28 uur het flatgebouw weer verlieten. De rechtbank concludeert dat verdachte en zijn medeverdachte zich in het flatgebouw bevonden ten tijde van de woninginbraak. Zoals de raadsman heeft betoogd is [naam flatgebouw] een groot complex. Verdachte en zijn medeverdachte waren niet enkel ten tijde van de inbraak in het complex, zij namen exact de ingang van het complex die uiteindelijk toegang zou geven tot de woning van aangever.
De binnenkomst van verdachte en zijn medeverdachte in de centrale hal van het flatgebouw is zeer opvallend. Eén van de twee hield namelijk een uitgevouwen paraplu voor zijn gezicht, terwijl het op de betreffende dag niet regende en het binnenin de centrale hal vanzelfsprekend niet regende, en de ander hield zijn hand voor zijn gezicht. Ook bij het verlaten van het flatgebouw is de paraplu weer uitgevouwen. De rechtbank kan dit niet anders begrijpen dan dat verdachte en zijn medeverdachte zich bewust waren van de (mogelijke) aanwezigheid van camera’s in de entree van de flat, en dat zij daarom hun gezichten kennelijk afschermden om zo onherkenbaar op de camerabeelden te staan.
Zoals reeds onder 4.3.1. is overwogen staat het voor de rechtbank vast dat verdachte één van de twee personen is die op de camerabeelden te zien zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat de andere persoon op de camerabeelden [medeverdachte] is, en verwijst daarbij naar het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 15 februari 2018 (parketnummer: 13/680229-17). Op basis van bewijsmiddelen die zich eveneens in het procesdossier inzake verdachte bevinden, en op basis van de bewijsmiddelen die in het vonnis van de medeverdachte genoemd zijn, is de medeverdachte onder meer veroordeeld voor het medeplegen van de onderhavige woninginbraak en voor een inbraak op 14 januari 2017 te Amstelveen.
Vier dagen na de woninginbraak, op 14 januari 2017, wordt te Amstelveen een zwarte Eastpack-tas van de medeverdachte [medeverdachte] gevonden. Deze tas zat vol met inbrekerswerktuig, zoals een slotentrekker en geharde torx-schroeven. Op de camerabeelden van [naam flatgebouw] dragen verdachte en de medeverdachte beurtelings een tas die zeer sterke gelijkenissen vertoont met de vier dagen later aangetroffen tas. De rechtbank gaat ervan dat de medeverdachte op zowel 10 januari 2017 als 14 januari 2017 dezelfde tas bij zich droeg, en dus inbrekerswerktuig bij zich had. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de verklaring van de bewoonster van de woning, inhoudende dat bij het openen van de voordeur een deel van de cilinder afkomstig uit het slot op de grond viel. Naar aanleiding hiervan constateert verbalisant Kemp dat het cilinderslot is afgebroken. Dit duidt op het gebruik van de zogenoemde ‘kerntrekmethode’, waarbij met behulp van een slotentrekker en een geharde torx-schroef de cilinder uit het slot wordt verwijderd.
3.3.3.
Conclusie
Verdachte en zijn medeverdachte kwamen het flatgebouw binnen in de tijdspanne waarin in de woning werd ingebroken, zij hielden bij binnenkomst respectievelijk een uitgevouwen paraplu ( [medeverdachte] ) en een hand voor het gezicht (verdachte) kennelijk om niet herkend te kunnen worden. Verdachte geeft voor dit opvallende gedrag en voor zijn aanwezigheid op die plaats op dat moment geen verklaring. Verder stelt de rechtbank vast dat het slot van de voordeur van de woning is afgebroken door middel van het gebruik van een slotentrekker, terwijl er vier dagen na de onderhavige inbraak een slotentrekker in de tas van de medeverdachte is gevonden die soortgelijk is aan de tas die hij op de dag van de woninginbraak bij zich droeg. Vast staat voorts dat verdachte en zijn medeverdachte blijkens de camerabeelden ruim 29 minuten in het flatgebouw zijn geweest. In dit tijdsbestek is het mogelijk het cilinderslot van de deur te verbreken en de woning te doorzoeken. Alles in onderling verband en samenhang bezien concludeert de rechtbank dat verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak.
3.3.4.
Mede-daderschap
De raadsman heeft betoogd dat als de rechtbank van oordeel zou zijn dat verdachte de persoon is op de camerabeelden, deze camerabeelden geen uitsluitsel geven over daderschap. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. Dat verdachte en zijn medeverdachte zich tezamen naar de woning van aangever begaven en daarvandaan vertrokken blijkt uit de camerabeelden. Te zien is dat zij om 10:21.51 uur in de verte vanaf de parkeerplaats kwamen aanlopen, samen het gebouw binnenliepen en uit beeld verdwenen. Bij binnenkomst droeg de medeverdachte de uitgevouwen paraplu, terwijl bij het naar buiten gaan verdachte de uitgevouwen paraplu voor zijn gezicht had. Volgens de rechtbank heeft het voornoemde de uiterlijke verschijningsvormen van een samenwerkingsverband. Verdachte heeft geen enkele verklaring afgelegd omtrent zijn rol bij het ten laste gelegde en dus heeft de rechtbank geen contra-indicaties voor de vaststelling dat er sprake is van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 10 januari 2017 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen
- een (auto)sleutel en
- een (gevulde) spaarpot en
- ( een zakje) Euromunten,
toebehorende aan [persoon] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak op een (cilinder)slot van een deur van die woning.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bewezen is dat verdachte zich met een ander heeft schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij geld en een autosleutel zijn weggenomen. Het cilinderslot van de deur van de woning is beschadigd doordat verdachte en zijn medeverdachte met een slotentrekker de cilinder uit het slot hebben verwijderd. Een berekenende methode die duidt op een vooropgezet plan en een zekere mate van professionaliteit. Dat idee wordt te meer bevestigd doordat verdachte en zijn medeverdachte er van meet af aan alles aan gedaan hebben om niet herkenbaar op camerabeelden te staan. Hun gezichten waren immers afgeschermd door een paraplu of hun hand. De rechtbank rekent verdachte deze doortrapte en berekende handelswijze aan.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële en emotionele schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van slachtoffers. Verdachte heeft bij het plegen van de inbraak slechts zijn eigen gewin in gedachten gehad en kennelijk geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer. Het handelen van verdachte draagt daarnaast bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Bij haar oordeel betrekt de rechtbank verder het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Uit de Justitiële Documentatie van 17 mei 2018 blijkt dat verdachte meermalen voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom over te gaan tot het plegen van een dergelijk feit.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het plegen van een woninginbraak, waarbij zoals in het geval verdachte sprake is van recidive, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, vanwege de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar , Reizen met mijn rechter, Psychologie van het recht, Kluwer 2010, pagina 272.
2.Rechtbank Amsterdam, 16 november 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:7710.