ECLI:NL:RBMNE:2020:3063

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
16/291430-19; 16/211384-19; 16/051861-19 (tul); 16/243122-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diverse diefstallen, belediging van een politieambtenaar en het voorhanden hebben van een vuurwapen met oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel

Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen, belediging van een politieambtenaar en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, waaronder diefstal van een lettertang, een fiets en andere goederen, wegens onvoldoende bewijs. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en de belediging van een politieambtenaar. De verdachte heeft zich in een periode van ruim een half jaar schuldig gemaakt aan diefstal met braak uit een auto, een bedrijfspand en een bouwkeet, wat aanzienlijke schade en overlast heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor soortgelijke delicten. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar, met bijzondere voorwaarden zoals klinische opname en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de proeftijd van de verdachte verlengd en de vordering van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een schadevergoeding is toegewezen aan een restaurant, maar de vordering van een andere benadeelde partij is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/291430-19; 16/211384-19; 16/051861-19 (tul); 16/243122-19 (P) (gev.ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te Curaçao,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg te Middelburg,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/291430-19
1.
op 20 november 2019 te Lelystad uit een (bedrijfs)auto (Renault, kenteken [kenteken] ) samen met één of meer anderen een lettertang van [benadeelde 2] en/of [bedrijf 1] heeft gestolen door middel van braak en/of verbreking;
3. (hierna: feit 2) op 19 november 2019 te Lelystad samen met één of meer anderen een fiets (merk Popal) van [benadeelde 1] heeft gestolen;
5. (hierna: feit 4)
op 5 december 2019 te Lelystad een vuurwapen/pistool voorhanden heeft gehad;
6. ( hierna: feit 5)
op 20 november 2019 te Lelystad heeft geprobeerd om samen met een of meer anderen uit een auto (met kenteken [kenteken] ) goederen van [benadeelde 4] te stelen door middel van braak en/of verbreking;
7. ( hierna: feit 6)
op 20 november 2019 te Lelystad heeft geprobeerd om samen met een of meer anderen uit
een auto (met kenteken [kenteken] ) goederen van [benadeelde 5] te stelen door middel van braak en/of verbreking;
parketnummer 16/211384-19
(hierna: feit 7)
op 2 september 2019 te Lelystad [(politie)ambtenaar] gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft beledigd;
parketnummer 16/243122-19
1. hierna: feit 8)
op 17 september 2019 te Lelystad diverse levensmiddelen heeft gestolen van Restaurant [restaurant] door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2. ( hierna: feit 9)
op 3 februari 2019 te Lelystad een navigatiesysteem (merk: TomTom) heeft gestolen van
[benadeelde 6] door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3. ( hierna: feit 10)
op 19 november 2019 te Lelystad een hoeveelheid levensmiddelen heeft gestolen van [bedrijf 2] door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4. ( hierna: feit 11)
op 12 april 2020 te Lelystad een elektrische fiets heeft gestolen van [benadeelde 7] ;
5. ( hierna: feit 12)
op 18 april 2020 te Lelystad een mobiele telefoon met geweld en/of bedreiging met geweld heeft gestolen van [benadeelde 8] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 4, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 11 en 12 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 10, 11 en 12 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat er geen proces-verbaal van herkenning in het dossier aanwezig is. Op de camerabeelden zijn onvoldoende persoonsspecifieke kenmerken zichtbaar van de persoon die bij de medeverdachte aanwezig was. Op grond van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECL1:RBAMS:2016:7710) dient de herkenning te geschieden aan de hand van gezichtskenmerken.
Met betrekking tot feit 1, 2, 3, 5 en 6 heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank op de terechtzitting van 24 maart 2020 naar de camerabeelden heeft gekeken en naar aanleiding daarvan heeft geoordeeld er onvoldoende ernstige bezwaren bestonden jegens verdachte. De rechtbank heeft om die reden de voorlopige hechtenis opgeheven.
Met betrekking tot het onder 10 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat
het blikje Coca Cola buiten de omheining van het terrein lag. Daarnaast kunnen er geen conclusies worden verbonden aan het feit dat het blikje droog was, terwijl het eerder op die avond had geregend. Het blikje is van metaal en op dat materiaal kunnen druppels snel verdwijnen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde aangevoerd dat er slechts sprake is van een aanname dat verdachte de fiets heeft meegenomen. De verklaringen van de aangever en de getuige zijn tegenstrijdig.
Ten aanzien van feit 12 heeft de raadsman aangevoerd dat het onduidelijk is of er een telefoon is meegenomen en zo ja, van wie.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 4, 7, 8 en 9 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor feit 1, 2, 3, 5, 6, 11 en 12
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5, 6, 11 en 12 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.
Feiten 1, 2, 3, 5 en 6
Op de terechtzitting van de meervoudige kamer op 24 maart 2020 is, na het bekijken van de camerabeelden, de voorlopige hechtenis van verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 5 en 6 (parketnummer 16/291430-19) opgeheven omdat de rechtbank op dat moment onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig achtte voor continuering daarvan. Sindsdien is er geen nieuw belastend bewijsmateriaal aan het dossier toegevoegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het dossier onvoldoende concrete feiten en omstandigheden volgen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die betrokken is geweest bij de ten laste gelegde (pogingen tot) diefstallen in vereniging (met braak).
Feit 11
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte volgt dat de aangever zijn fiets (herenmodel) voor de deur van de woning, binnen het appartementencomplex, aan [adres] te [woonplaats] heeft gezet. Verdachte is op diezelfde avond buiten het appartementencomplex gezien, hetgeen verdachte ook ter terechtzitting heeft erkend. De verklaringen van aangever [benadeelde 7] en getuige [getuige 1] zijn echter op belangrijke punten wisselend en tegenstrijdig. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij verdachte onder het balkon heeft zien staan terwijl aangever [benadeelde 7] en [A] op dat moment binnen zaten, terwijl aangever [benadeelde 7] heeft verklaard dat hij verdachte (ook) onder het balkon heeft zien staan. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij verdachte daarna heeft zien wegfietsen op de fiets die hij bij zich had (een damesmodel), terwijl aangever [benadeelde 7] heeft verklaard dat hij verdachte daarna met zijn fiets (herenfiets) heeft zien weglopen voor de deur van het appartement.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Feit 12
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van aangever en verdachte tot op zekere hoogte met elkaar overeenkomen. Zij hebben beiden verklaard dat zij elkaar op 18 april 2020 hebben ontmoet in een woning in Lelystad en dat er tussen hen een handgemeen (met letsel als gevolg) heeft plaatsgevonden. Dat verdachte daarbij de telefoon van aangever heeft weggenomen blijkt echter enkel uit de aangifte en wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen voor de feiten 4, 7, 8 en 9
De feiten 4, 7, 8 en 9 zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van alle bovengenoemde feiten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 juli 2020.
Ten aanzien van feit 4:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
6 december 2019, genummerd PL0900-2019347378-46, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisanten, inclusief fotobijlage, doorgenummerde pagina’s 800 tot en met 802;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (categorisering vuurwapen) van 10 december 2019, genummerd PL0900-2019364976-8, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, inclusief fotobijlage, doorgenummerde pagina’s 805 tot en met 808.
Ten aanzien van feit 7:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 september 2019, genummerd PL0900-2019263654-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [(politie)ambtenaar] , doorgenummerde pagina’s 12 en 13;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, genummerd PLO900-2019263654-6, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 17.
Ten aanzien van feit 8:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 september 2019, genummerd PL0900-2019280253-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [getuige 2] namens [restaurant] , pagina’s 26 en 27 (digitale nummering);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (beschrijving camerabeelden) van 1 oktober 2019, genummerd PL0900-2019280253-4, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, pagina’s 28 en 29 (digitale nummering);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (inhoudende herkenning van verdachte) van 1 oktober 2019, genummerd PL0900-2019280253-6, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, pagina 30 (digitale nummering).
Ten aanzien van feit 9:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 februari 2019, genummerd PL0900-2019035672-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [benadeelde 6] , inclusief fotobijlage, pagina’s 35 tot en met 41 (digitale nummering);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek van 11 februari 2019, genummerd PL0900-2019035672-2, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, pagina’s 42 en 43 (digitale nummering);
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, opgemaakt en ondertekend door S.R. Hoogendoorn-Jagai, werkzaam als NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek bij het Nederlands Forensisch instituut, genummerd PL0900-2019035672, houdende een rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd in Lelystad op 3 februari 2019’ van 14 maart 2019, inclusief bijlage, pagina’s 44 tot en met 49 (digitale nummering).
Bewijsmiddelen voor feit 10 (gekwalificeerde diefstal bedrijventerrein) [1]
[aangever] heeft verklaard dat hij werkzaam is bij [bedrijf 2] en dat hij op 19 november 2019 (de rechtbank gaat ervan uit dat [aangever] 18 november 2019 heeft bedoeld) de bouwkeet aan de [straat] te Lelystad in goede staat heeft achtergelaten. De rolluiken van de keet waren gesloten en de deur was middels een sleutel afgesloten.
Op 20 november 2019 (de rechtbank begrijpt: 19 november 2019) bemerkte [aangever] dat er in de bouwkeet was ingebroken. Er was een rolluik voor het rechter raam weggetrokken en het raam was vernield om zo de toegang tot de keet te verschaffen. Er is één tray met blikjes Coca Cola en één tray met blikjes Fanta weggenomen. Ten gevolge van de inbraak is schade ontstaan aan een rolluik en het raam. [2]
Op 19 november 2019 omstreeks 01:05 uur waren verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
op de [straat] te Lelystad. [verbalisant 2] zag tegen een omheiningshek van het bouwterrein een tweetal fietsen staan, waarvan er één een kinderzitje achterop had. Het is hem ambtshalve bekend dat verdachte zich verplaatst op een fiets met een kinderzitje.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zagen dat het rolluik van de bouwkeet deels verwijderd was en dat het raam was ingeslagen. Verbalisant [verbalisant 2] vond op de grond voor de bouwkeet, op ongeveer twee meter van de deur, een geopend blikje Coca Cola. Dit blikje was schoon en nog deels gevuld met cola en droog terwijl het eerder in de nacht nog had geregend. Dit blikje is middels een DNA kit veiliggesteld voor DNA sporen en is
inbeslaggenomen. [3]
Getuige [getuige 3] (ex-vriendin en moeder van de kinderen van verdachte) heeft, nadat verbalisant haar foto’s van de paarse fiets (de rechtbank begrijpt: de fiets met het kinderzitje die is aangetroffen bij de bouwkeet) heeft laten zien, verklaard dat dat de fiets van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) is. Zij zag dat aan de paarse kleur, de lage instap en het fietszitje achterop. [getuige 3] verklaarde dat [verdachte] regelmatig bij haar kwam met deze fiets. [verdachte] was 18 november 2019 nog bij haar geweest met die fiets. [4]
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is het DNA spoor onderzocht. De conclusie van het NFI is dat het celmateriaal met SINnummer AANE0906NL#01 afkomstig kan zijn van verdachte en dat de matchkans op deze uitkomst bij een willekeurige andere donor kleiner is dan één op een miljard. [5]
Bewijsoverweging voor feit 10
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de onder 10 ten laste gelegde diefstal met braak wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het relaas van verbalisant [verbalisant 2] en de verklaring van getuige [getuige 3] blijkt dat de fiets die op 19 november 2019 tegen het hek van het bouwterrein is aangetroffen, aan verdachte toebehoort. Daarnaast is op het terrein nabij de bouwkeet een geopend blikje Coca Cola aangetroffen met het DNA van verdachte, terwijl bij de diefstal onder andere een tray met blikjes Coca Cola is weggenomen. Dit blikje was schoon en nog deels gevuld met cola. Anders dan door de raadsman is betoogd, is dit blikje niet buiten de omheining aangetroffen, maar vlak naast de bouwkeet, op ongeveer twee meter van de deur. De verklaring van verdachte dat zijn DNA ‘overal in Nederland ligt’, wordt door de rechtbank als onaannemelijk ter zijde geschoven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
parketnummer 16/291430-19
feit 4
op 5 december 2019 te Lelystad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen/ pistool, van het merk Röhm, type RG9, kaliber 8mmK (van origine een gaspistool omgebouwd naar scherpschietend) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
parketnummer 16/211384-19
feit 7op 2 september 2019 te Lelystad, opzettelijk een (politie)ambtenaar, te weten [(politie)ambtenaar] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Pussy" en "Fucking kankerhomo";
parketnummer 16/243122-19
feit 8
op 17 september 2019 te Lelystad diverse levensmiddelen, die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan Restaurant [restaurant] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 9
op 3 februari 2019 te Lelystad een navigatiesysteem (merk: TomTom), dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 10
op 19 november 2019 te Lelystad een hoeveelheid levensmiddelen, die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen onder 4, 7, 8, 9 en 10 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/291430-19feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Parketnummer 16/211384-19feit 7:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Parketnummer 16/243122-19feit 8, 9 en 10:telkens diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd voor de duur van twee jaren (hierna: ISD-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf betoogd dat het opleggen van een (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel niet aan de orde is. Primair heeft hij verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis en aan het voorwaardelijk deel een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden.
Indien de ISD-maatregel wordt opgelegd, heeft de raadsman subsidiair verzocht om deze maatregel op te leggen met aftrek van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van ruim een half jaar driemaal schuldig gemaakt aan diefstal met braak, namelijk uit een auto, een bedrijfspand en een bouwkeet. Verdachte heeft met zijn gedrag veel schade, overlast en hinder veroorzaakt bij de betrokken bedrijven en personen. Daarbij heeft hij getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij is aan deze kwalijke gevolgen volledig voorbij gegaan en heeft kennelijk alleen aandacht gehad voor de voordelen die deze voor hem zelf zouden opleveren.
Verder heeft verdachte een ambtenaar van politie op een onacceptabele wijze beledigd, terwijl deze gewoon zijn werk deed. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen de betreffende verbalisant in zijn goede naam en eer aangetast, maar ook blijk gegeven van minachting voor de verbalisant als opsporingsambtenaar, waardoor tevens het openbaar gezag werd aangetast.
Ten slotte heeft verdachte een vuurwapen (een pistool) voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich, waarvan de gevolgen desastreus kunnen zijn. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 juli 2020 betreffende verdachte, dat dertig pagina’s beslaat. Daaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) vermogensdelicten. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 13 februari 2020 (in de zaak met parketnummer 16/291430-19).
Hieruit volgt dat verdachte voldoet aan de harde criteria van een ISDmaatregel, maar dat besloten is om hem destijds (februari 2020) nog een laatste kans te bieden omdat verdachte niet eerder een langdurige klinische behandeling heeft gevolgd. Het advies is om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: 1) een meldplicht bij de reclassering, 2) opname in een zorginstelling, 3) ambulante behandeling, 4) begeleid wonen of maatschappelijke opvang en 5) het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Emergis van
9 juli 2020, waarin is geadviseerd om verdachte een (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel op te leggen. Vanuit diverse kaders, zowel vrijwillig als forensisch, ambulant als klinisch, is gewerkt aan het doorbreken van zijn middelengebruik en delictgedrag. Dit heeft echter niet geleid tot een blijvende gedragsverandering en recidivevermindering.
Verdachte is in 2019 op vrijwillige basis klinisch opgenomen bij De Wending, maar de beoogde abstinentie van middelen is niet bereikt. Daarna volgde een ambulant nazorgtraject bij Terwille verslavingszorg, maar verdachte kwam zijn afspraken niet na en er waren ook signalen van een terugval in middelengebruik. Een nieuwe klinische opname was derhalve geïndiceerd. Met verdachte is besproken dat dit een laatste kans was binnen het toezicht, mede omdat er in deze periode ook sprake was van recidive. Er is een verzoek gedaan tot wijziging van de bijzondere voorwaarden en verdachte werd in april 2020 op de wachtlijst geplaatst van de Piet Roordakliniek. Hij was hiervan op de hoogte en had ingestemd met deze aanmelding. Toen echter medio april 2020 bericht kwam dat er plaats was in de kliniek en verdachte kon worden opgenomen, was hij niet bereikbaar voor de reclassering. Toen zijn toezichthouder uiteindelijk contact met hem kreeg, vond verdachte dat de opname te kort dag was en gaf hij prioriteit aan andere zaken. De reclassering acht het, ter voorkoming van recidive, noodzakelijk dat verdachte voor een langere periode opgenomen wordt voor een klinische behandeling, waar gewerkt kan worden aan abstinentie van middelen en aan zijn copingvaardigheden. Gezien het verloop van het toezicht én het niet nakomen van de gestelde voorwaarden is een zwaarder kader dan een voorwaardelijke veroordeling noodzakelijk. Een reclasseringstoezicht is niet toereikend gebleken. Een ISD-maatregel is derhalve op dit moment het meest passend om te komen tot gedragsverandering en het doorbreken van delictgedrag.
Ter terechtzitting van 21 juli 2020 hebben de deskundigen T.E. Rosenau en M.C. Batelaan van Emergis in aanvulling op de rapportage verklaard dat de reclassering van mening is dat het verdachte ontbreekt aan intrinsieke motivatie voor een klinische behandeling en daadwerkelijke gedragsverandering, zodat een voorwaardelijke ISD-maatregel geen optie (meer) is. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is derhalve op dit moment geïndiceerd.
De op te leggen maatregel
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid, Wetboek van Strafrecht is voldaan. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en de feiten begaan zijn na tenuitvoerlegging van deze straffen.
De ISD-maatregel is een uiterst middel, waartoe in beginsel slechts wordt besloten indien blijkt dat alle andere mogelijkheden voor hulpverlening zijn uitgeput.
Verdachte heeft niet eerder een langdurige klinische behandeling gevolgd en er bestaat enige discussie over de vraag of verdachte de door de reclassering aangeboden laatste kans voor een klinische opname (rond februari 2020) ook daadwerkelijk heeft gekregen. Het staat vast dat – nog daargelaten de vraag aan wie dit te wijten is – verdachte pas op 15 april 2020 hoorde dat hij op 16 april 2020 opgenomen kon worden in de Piet Roordakliniek. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet geheel uitgesloten dat verdachte zich wél had laten opnemen in de kliniek indien hij eerder (dan één dag van te voren) van deze opnamedatum op de hoogte was geweest. Daarnaast speelt ook mee dat een klinische opname op 15 april 2020 (nog) niet tot één van de schorsingsvoorwaarden behoorde. Een verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden was reeds door de reclassering aangevraagd, maar daarop was nog niet beslist.
Gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij (nog steeds) wil meewerken aan een klinische behandeling, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op dit moment nog net een stap te ver is en dat verdachte een
allerlaatstekans verdient. Het opleggen van een ISD-maatregel in voorwaardelijke zin vindt de rechtbank – als stevige stok achter de deur – nodig. Een voorwaardelijke (gevangenis)straf volstaat daarin niet. Gebleken is immers dat verdachte zich eerder heeft onttrokken aan bijzondere voorwaarden die hem zijn opgelegd. De rechtbank zal aan de ISD-maatregel de bijzondere voorwaarden verbinden die door Tactus Reclassering in het reclasseringsadvies van 13 februari 2020 zijn geadviseerd.
De rechtbank zal geen voorwaardelijke (gevangenis)straf opleggen, zoals door de verdediging verzocht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een steviger stok achter de deur nodig heeft, zodat hij de behandeling en begeleiding door de reclassering serieus zal nemen. De verdachte krijgt een laatste kans om te laten zien dat hij er alles aan doet om een terugval in zijn (eerdere) delictgedrag te voorkomen.
De rechtbank zal ten aanzien van de voorwaardelijke ISD-maatregel geen aftrek toepassen van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging daarvan in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zoals door de verdediging is verzocht. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij het van belang acht dat, bij een eventuele tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, voldoende tijd en ruimte bestaat voor de behandeling van verdachte gericht op de beëindiging van de recidive en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek, alsmede voor een optimale bescherming van de maatschappij.
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis van verdachte (in zaak met parketnummer 16/243122-19) opheffen, nu aan hem een vrijheidsstraf noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen onvoorwaardelijk wordt opgelegd.

9.VORDERING BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.104,00. Dit bedrag bestaat uit € 304,00 materiële schade en € 800,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[restaurant] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.650,00, bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 8 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 1] afgewezen moet worden omdat zij ten aanzien van feit 2 vrijspraak heeft gevorderd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [restaurant] tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het feit waar de vordering van [benadeelde 1] op ziet en heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van [restaurant] afgewezen dient te worden. Er is sprake van (braak)schade maar uit de vordering blijkt niet wat de hoogte is van de daadwerkelijke schade. De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen het schatten van de schade.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [benadeelde 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de rechtbank de benadeelde partij veroordelen in de kosten, door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van [restaurant]
De vordering van de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is echter van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De rechtbank zal daarom de schade begroten, door gebruik te maken van de bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 september 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aanhouding van de procedure ten behoeve van de verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een substantieel bedrag wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING 16/051861-19

10.1
De vordering van de officier van justitieDe officier van justitie heeft haar vordering ter zitting gewijzigd en verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het voorrang heeft om de gevorderde ISD-maatregel zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen expliciet verweer gevoerd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 10 juli 2019 (parketnummers 16-051861-19 en 16-075049-19) is verdachte ter zake van diefstal en belediging veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 juli 2019. De hierboven bewezen verklaarde feiten (met uitzondering van feit 9) zijn na het wijzen van dit vonnis en vóór het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij vóór het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht tenuitvoerlegging echter niet opportuun, nu aan verdachte een voorwaardelijke
ISD-maatregel (met daarbij onder andere een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde) wordt opgelegd. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen en de proeftijd met één jaar verlengen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 38m, 38n, 38p, 57, 266, 267, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 2, 3, 5, 6, 11 en 12 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 4, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 4, 7, 8, 9 en 10 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 4, 7, 8, 9 en 10 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel;
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
driejaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Tactus Reclassering Flevoland, op het adres Noorderwagenstraat 2a te Lelystad, zal melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich zo snel als mogelijk zal laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De opname duurt één jaar of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering wenselijk acht. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • zich onder behandeling zal stellen van Terwille Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start nadat de klinische opname is afgerond. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan bij een terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • zal verblijven bij Kwintes of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start direct na de langdurig klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook wanneer dit inhoudt dat verdachte toestemming geeft aan de reclassering voor het uitwisselen van informatie aan/tussen de door de reclassering geïndiceerde ketenpartners zoals Kwintes, Terwille Verslavingszorg, Jeugd- en Gezinsteam.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij[benadeelde 1]
- verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt [benadeelde 1] in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [restaurant]
- wijst de vordering van [restaurant] toe tot een bedrag van € 1.500,00, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [restaurant] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [restaurant] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [restaurant] aan de Staat
€ 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot de dag van volledige betaling, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/051861-19
-
verlengtde bij vonnis van 10 juli 2019 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, aan verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 60 uren verbonden proeftijd met één jaar;
Voorlopige hechtenis
-
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 16.243122-19.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en A. Leschot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Vos, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/291430-19
1.
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit/vanaf een (bedrijfs)auto (Renault, kenteken [kenteken] ) een lettertang, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] en/of [bedrijf 1] B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 19 november 2019 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets (merk Popal), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen uit/vanaf een (bedrijfs)auto (Citroën, kenteken [kenteken] ) Iphone Ear Pods, meerdere sleutels met sleutelhanger, een autosleutel, handschoenen, speakers en/of een hondenriem, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
5.
hij op of omstreeks 5 december 2019 te Lelystad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen/ pistool, van het merk Röhm, type RG9, kaliber 8mmK (van origine een gaspistool omgebouwd naar scherpschietend) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om een of meer goederen naar zijn/hun gading en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , uit een auto (met kenteken [kenteken] ) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
naar voornoemde auto is/zijn gegaan en/of (met een scherp en/of hard voorwerp) het portier en/of het raam heeft/hebben getracht te forceren en/of open te breken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om een of meer goederen naar zijn/hun gading en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , uit een auto (met kenteken [kenteken] ) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking
naar voornoemde auto is gegaan en/of een (portier)ruit heeft vernield/geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 16/211384-19
hij op of omstreeks 2 september 2019 te Lelystad, opzettelijk een (politie)ambtenaar, te weten [(politie)ambtenaar] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Pussy" en/of "Fucking kankerhomo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Parketnummer 16/243122-19
1.
hij op of omstreeks 17 september 2019 te Lelystad diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Restaurant [restaurant] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 3 februari 2019 te Lelystad een navigatiesysteem (merk: TomTom), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 19 november 2019 te Lelystad een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Lelystad een elektrische fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 7] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Lelystad een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 8] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door - aan die [benadeelde 8] een mes te laten zien, en/of
- ( dreigend) op die [benadeelde 8] af te lopen, en/of
- die [benadeelde 8] meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen;
- zijn arm om de nek van die [benadeelde 8] te klemmen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 april 2020, genummerd PL0900-2020120480, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 107. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces verbaal van aangifte, p. 39 en 40.
3.Proces verbaal van bevindingen, p. 46 en 47.
4.Proces verbaal van bevindingen, p. 70.
5.Rapport NFI, p. 74 en 75.