ECLI:NL:RBAMS:2021:1048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
13/163605-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens overval met lachgastanks; betrouwbaarheid herkenning op camerabeelden door verbalisant in twijfel getrokken

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een overval op 3 april 2020. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een inhoudelijke behandeling op 18 februari 2021 en de sluiting van het onderzoek op 11 maart 2021. De officier van justitie, mr. M.E. Woudman, heeft vrijspraak van het ten laste gelegde gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.E. Kötter, ook om vrijspraak heeft verzocht. De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van lachgastanks en bedreiging met geweld tegen de benadeelde partij, [persoon 1].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden door een verbalisant niet betrouwbaar was. De verbalisant had de verdachte herkend aan een combinatie van gezichtskenmerken, maar de rechtbank oordeelde dat de beelden onvoldoende duidelijke en specifieke kenmerken vertoonden om de herkenning te ondersteunen. Bovendien was er twijfel over de betrouwbaarheid van de herkenning, aangezien de verbalisant de verdachte kort voor de herkenning al op andere beelden had gezien, wat de objectiviteit van de herkenning in twijfel trok.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden verklaard, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij, [persoon 1], tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft bepaald dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moeten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/163605-20
Datum uitspraak: 11 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 februari 2021 (inhoudelijke behandeling) en 11 maart 2021 (sluiting onderzoek).
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat de (gemachtigd) raadsman van verdachte, mr. J.E. Kötter, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 1] en de toelichting daarop van [persoon 2], juridisch medewerker Slachtofferhulp Nederland.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april te Amsterdam op de openbare weg, te weten Nijenburg te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- Een of meerdere lachgastaks, en/of
- Een mobiele telefoon (merk Apple), en/of
- Een rijbewijs en/of pinpas en/of
- €1100,-, in elk geval een geldbedrag,
dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 1],
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [persoon 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met die [persoon 1] een afspraak te maken voor het afleveren van lachgastanks en/of
  • die [persoon 1] met gebalde vuist en/of met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn buik en/of maag, in elk geval op zijn lichaam, te stompen en/of te slaan en/of
  • een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [persoon 1] te richten en/of tegen diens lichaam aan te houden en/of te drukken en/of
  • die [persoon 1] aan zijn capuchon te trekken en/of
  • die [persoon 1] met diens gezicht onder de autostoel te duwen en/of
  • die [persoon 1] de volgende bewoordingen toe te voegen en/of te schreeuwen: “Als je beweegt, schiet ik je kanker moeder dood! Ga liggen, ga liggen anders schiet ik je dood! Als hij beweegt schiet je hem dood!’’ in elk geval woorden van gelijke strekking.
2.2.
De rechtbank leest de ten laste gelegde pleegdatum verbeterd als 3 april 2020. Zoals ter zitting ter sprake is gekomen, is sprake van een kennelijke misslag. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Hij heeft daartoe samengevat onder meer het volgende aangevoerd. Het bewijs in de zaak tegen verdachte bestaat in het bijzonder dan wel slechts uitsluitend uit de camerabeelden (inclusief bijbehorende foto’s) en de vermeende herkenning van verbalisant [verbalisant]. De verdediging stelt dat er geen duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn op de camerabeelden en de bijbehorende foto’s. Verder is een groot bezwaar van de verdediging gelegen in de precieze bewoordingen van de verbalisant die verdachte op die beelden zou hebben herkend. Hij geeft aan verdachte te herkennen aan zijn specifieke combinatie ‘gezicht, neus, mond en oren.’ Als het goed is, heeft eenieder een gezicht, neus, mond en oren. De vraag is wat er dan zo specifiek is. Dit blijkt niet uit de stukken. Bovendien geeft de verbalisant aan dat hij voorafgaand aan deze herkenning geen informatie heeft ontvangen over de zaak of over de mogelijke verdachten. Dat is onjuist. Twee dagen daarvoor heeft hij verdachte immers herkend op beelden van station Lelylaan van de dag na de overval, aldus de raadsman.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1.
Vrijspraak
Op 3 april 2020 is [persoon 1] beroofd. Op camerabeelden die van de beroving en de omgeving zijn gemaakt, zijn drie personen te zien die bij de overval betrokken zijn. [1] Vast staat dat een van hen medeverdachte [medeverdachte 1] is. [2] De tweede persoon is herkend als [medeverdachte 2]. [3] De vraag is of verdachte de derde persoon is die op de beelden te zien is en betrokken is bij de overval. Verdachte ontkent elke betrokkenheid.
Het proces-verbaal van bevindingen van 14 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant] houdt kort gezegd in dat de verbalisant op de camerabeelden van 3 april 2020 een van de personen direct herkende als verdachte. De verbalisant heeft gerelateerd dat hij verdachte herkent aan de specifieke combinatie van zijn gezicht, neus, mond en oren. Hij heeft verder toegelicht dat hij verdachte van gezicht kent en vanuit zijn werkervaring bij de politie. Hij is tien jaar werkzaam in Amsterdam-West en de verschillende stadsdelen die hierbij horen. Tijdens zijn werkzaamheden heeft hij veelvuldig te maken met overlast gevende jeugd, waarbij hij competent is geworden in het herkennen van gezichten en benoemen van de daarbij behorende namen, aldus de verbalisant. Verder heeft hij gerelateerd dat hij verdachte in het recente verleden nog heeft aangehouden voor een signalering. Verdachte heeft in het verleden meermalen op briefingsitems gestaan waarbij aandacht voor hem werd gevraagd. [4]
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een herkenning altijd de nodige behoedzaamheid betracht dient te worden. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon die hij zegt te herkennen, kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten is eveneens van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken. [5] De rechtbank merkt op dat gezichten als één geheel worden herkend, dat wil zeggen holistisch in het geheugen opgeslagen en wel in visuele vorm. Het geheel is dus meer dan de som van de onderdelen. [6] Dat de verbalisant de herkenning van verdachte niet heeft gespecificeerd, is dan ook niet zo bezwaarlijk als de raadsman doet voorkomen.
De rechtbank merkt op dat in het algemeen geldt dat veel waarde wordt toegekend aan herkenningen door een opsporingsambtenaar, zeker als het gaat om een gezichtsherkenning en de opsporingsambtenaar de persoon die hij zegt te herkennen al langer (ambtshalve) kent en recent nog (vaak) heeft ontmoet.
De rechtbank is echter van oordeel dat in deze zaak de herkenning onvoldoende betrouwbaar is om een veroordeling op te kunnen baseren. De rechtbank heeft de bewegende beelden – die slechts 30 seconden duren – zelf bekeken. Van de persoon die de verbalisant heeft herkend als verdachte zijn op die beelden niet voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien. Hetzelfde geldt ten aanzien van de stills die van de camerabeelden zijn gemaakt. Daarbij komt dat – anders dan dat in het proces-verbaal van herkenning is gerelateerd – deze verbalisant twee dagen voor deze herkenning verdachte heeft herkend op beelden die op de dag na de overval zijn opgenomen bij station Lelylaan en waarop onder anderen verdachte en [medeverdachte 2] met een lachgastank duidelijk te zien zijn. [7] De rechtbank sluit niet uit dat de herkenning van verdachte als een van de overvallers daardoor gekleurd is geweest. Steunbewijs ontbreekt. Het dossier bevat daarnaast sterke aanwijzingen dat niet verdachte maar een ander de derde overvaller was. Bij de overval is de auto van [persoon 3] gebruikt, medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [persoon 3] bij de overval aanwezig was en verdachte en [persoon 3] lijken qua signalement op elkaar. [8] Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan de herkenning van verdachte op de beelden van de overval onvoldoende bewijswaarde kan worden toegekend. De rechtbank acht het ten laste gelegde daarom niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5.2.
De vordering benadeelde partij van [persoon 1]
, die zich als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, vordert een schadevergoeding van € 15.030,65, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij vraagt
€ 12.530,65 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal [persoon 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet wordt toegepast. [9]
[persoon 1] en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. F. Dekker en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2021.

Voetnoten

1.Pagina 32 tot en met 49 van het dossier.
2.Pagina 135 tot en met 140 van het dossier.
3.Pagina 83 tot en met 85 van het dossier.
4.Pagina 80 tot en met 82 van het dossier.
5.Vgl. Rechtbank Amsterdam 16 november 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:7710, Hof Amsterdam 6 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1632 en Hof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7104.
6.Zie de conclusie van advocaat-generaal G. Knigge (ECLI:NL:PHR:2019:1316 onder 4.9) voorafgaand aan HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:452.
7.Pagina 100 tot en met 102 van het dossier.
8.Pagina 127 tot en met 128 van het dossier.
9.Zie artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering.