Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
13/665279-16 (onderzoeken: 13 Moer / 13 Mathaak)
en 13/701263-16
(promis)
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting ‘ [PI] ’ te [plaats] .
1.Procesgang en het onderzoek ter terechtzitting
13 Moer / 13 Mathaak) gingen hieraan vooraf de pro forma zittingen van 11 augustus 2016, 27 oktober 2016, 18 januari 2017, 30 maart 2017, 21 juni 2017, 30 augustus 2017 en 2 november 2017.
de Brandkranenzaak’vond een zitting plaats op 18 mei 2016, waarna het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst.
13Moer/13 Mathaakde vorderingen van de benadeelde partijen betreft – tevens naar het standpunt van mr. M.J. Hoogendoorn, beiden advocaat in Utrecht.
13Moerheeft de rechtbank voorts kennisgenomen van de standpunten van de advocaten van de benadeelde partijen mr. M.M.P.M. Lousberg en mr. M.S. Kat, beiden advocaat te Amsterdam, en zij heeft geluisterd naar de slachtofferverklaringen voorgedragen door of namens [naam weduwe] , [naam dochter 1] , [naam dochter 2] en [naam zoon] .
13Mathaakheeft de rechtbank kennis genomen van het standpunt van de gemachtigde van de benadeelde partij, de heer [naam benaadeelde partij] en zij heeft geluisterd naar
[naam 1] , die gebruik heeft gemaakt van zijn spreekrecht.
2.De door de officier van justitie aan verdachte gemaakte verwijten
Dit is tenlastegelegd als primair (medeplegen van) moord, subsidiair (medeplegen van) gekwalificeerde doodslag en meer subsidiair als (medeplegen van) diefstal met zodanig geweld, dat het slachtoffer is overleden.
Hierop heeft het onderzoek
13Moerbetrekking.
Ook zou hij [naam 1] met een hamer op armen en rug hebben geslagen. Dit is tenlastegelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en, als dat niet kan worden bewezen, als de mishandeling van [naam 1] met een hamer.
Op deze feiten heeft het onderzoek
13Mathaakbetrekking.
‘het brandkranenonderzoek’, heeft betrekking op de verdenking dat verdachte, samen met een of meer anderen, in de periode 8 oktober 2015 tot en met 9 februari 2016 vanaf verschillende appartementencomplexen grote aantallen brandkranen, koperen regenpijpen, een bliksemafleider en sanitair heeft gestolen. In één geval zou hij daarbij iemand met een schroevendraaier hebben bedreigd.
bijlage 1bij dit vonnis.
3.De formele vragen
13Moerbetrekking heeft is tenlastegelegd in drie varianten, respectievelijk primair (medeplegen van moord), subsidiair (medeplegen van gekwalificeerde diefstal) en meer subsidiair (medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende).
Na de omschrijving van het primair tenlastegelegde feit (medeplegen van moord) volgen de woorden
‘subsidiair, ingeval het primair tenlastegelegde feit, te weten ‘moord’, niet tot een bewezenverklaring of strafoplegging leidt’ (…),waarna het subsidiair tenlastegelegde feit (gekwalificeerde diefstal) wordt omschreven.
of strafoplegging'betreft. Immers uit het systeem van de wet kan niet volgen dat, indien een primair tenlastegelegd feit bewezen wordt verklaard maar naar het oordeel van de rechtbank voor dat feit geen straf kan of moet worden opgelegd, de rechtbank om die reden het subsidiaire feit in haar beoordeling zal betrekken.
4.Waardering van het bewijs
In de pers en in het programma “Opsporing verzocht” wordt aandacht aan de zaak besteed, maar er komt geen duidelijke aanwijzing wie verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
Uit onderzoek naar aanleiding van aangiftes van soortgelijke diefstallen komen aanwijzingen dat verdachte zich in de periode 8 oktober 2015 tot en met 9 februari 2016 vaker heeft schuldig gemaakt aan de diefstallen van brandkranen, sanitair of koperen regenpijpen. Deze feiten ontkent verdachte.
Zij gaat daarbij uit van de volgende verklaringen en bevindingen.
De verklaring van de weduwe, mevrouw [naam weduwe] , die op 8 april 2016 heeft verteld dat haar man in elk geval een biljet van € 500,- in een apart vakje in zijn portemonnee bewaarde. De portemonnee is niet teruggevonden.
De verklaring van [naam getuige 1] die aan de politie heeft verteld dat [naam 2] , een vriend van haar, haar in vertrouwen heeft genomen en haar heeft verteld dat zijn buurjongen op 15 maart 2016 een fietsenmaker had neergestoken. Via AT5 was [naam 2] er achter gekomen dat deze fietsenmaker was overleden en [naam 2] wist niet wat hij met de informatie aan moest.
Op 15 maart 2016, in de middag, belde de jongste broer, [verdachte] , bij [naam 2] aan. Hij was over zijn toeren. Hij zag bloed op de rechterhand van [verdachte] en op de voorkant van zijn jas. [verdachte] vertelde [naam 2] dat hij een overval had gepleegd en dat hij iemand had neergestoken. Hij vertelde [naam 2] dat hij de fietsenmaker meerdere keren had gestoken, waaronder één keer heel diep. Hij zou de weggenomen portemonnee en het mes hebben weggegooid in een put onderweg naar huis. Hij zou € 1.250,- hebben weggenomen. [naam 2] heeft verklaard dat hij een keer met [verdachte] mee was geweest naar de bewuste fietsenmaker.
[naam 2] heeft vervolgens op 1 mei 2016 [naam getuige 1] in vertrouwen genomen.
Naar aanleiding van de verklaringen van [naam 2] en van [naam getuige 1] is [verdachte] als verdachte aangemerkt.
[naam 2] is bang voor verdachte. Zij kennen elkaar. Zij zijn buren. Er is een dreigingsanalyse opgesteld en daaruit volgde dat een verhuizing van [naam 2] aangewezen was.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken kan worden opgemaakt dat verdachte zijn broer aanstuurt om [naam 2] op te sporen. De officier van justitie verwijst in het bijzonder naar de telefoongesprekken van 18 mei 2016 en 1 juni 2016.
heeft verteld dat [verdachte] het weggenomen geld aan zijn broer [naam broer] heeft gegeven. Uit de opgevraagde informatie over de bankrekening van [naam broer] blijkt dat op 15 maart 2016 om 16:50 uur één biljet van € 500,- is gestort op de bankrekening van [naam broer] .
Ook het onderzoek op activiteitenniveau wijst in de richting van verdachte. De bevindingen zijn veel waarschijnlijker onder hypothese 1 (dat verdachte het slachtoffer heeft neergestoken) dan onder hypothese 2 (dat dit een onbekende persoon is geweest).
13Moer)
Verder heeft [naam 3] opgeschreven wat [verdachte] hem over een andere zaak heeft verteld, namelijk dat hij een andere man, [naam 1] genaamd, heeft geslagen en mishandeld met een hamer of stok op het hoofd (
13Mathaak).
13Mathaakliggen er de melding van [naam 2] , de mutatie van 20 januari 2016 en de aangifte van 19 mei 2016 van [naam 1] die verklaart door [verdachte] met een hamer op zijn hoofd te zijn geslagen. Er zijn foto’s van het letsel en er zijn letselverklaringen. De getuige [naam vriend] heeft verklaard dat [naam 1] die avond onder het bloed zat en opengeslagen wonden op zijn hoofd had.
13Moeren
13Mathaakvrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
13MoerDe camerabeeldenOp de camerabeelden in de directe omgeving van de plaats delict is verdachte niet te zien, andere betrokkenen (getuigen) staan daar wel op. Het signalement dat getuige [naam getuige 2] geeft past niet bij verdachte, de haardracht en de kleding kloppen niet; haar verklaring is een aanwijzing voor de onschuld van verdachte.
Het argument van de officier van justitie, dat [naam 2] geen aanspraak heeft gemaakt op deze beloning, is niet overtuigend. De problemen van [naam 2] (financieel en woonruimte) waren immers grotendeels opgelost. Het enige wat hij daarvoor moest doen was verdachte belasten.
verklaart inconsistent over het tijdstip waarop verdachte bij hem aan de deur zou zijn gekomen op 15 maart 2016. Een getuige, [naam getuige 3] van Bouwbedrijf [naam bouwbedrijf] , zou kunnen bevestigen dat [naam 2] die dag voor hem heeft gewerkt en indien hij dat niet meer weet dan zou deze getuige de opdrachtgevers van de klus waaraan [naam 2] heeft gewerkt (het verbouwen van een badkamer) kunnen aanwijzen. Deze opdrachtgevers zouden, eventueel door het tonen van een foto van [naam 2] , kunnen bevestigen dat hij op 15 maart 2016 voor hen heeft gewerkt. Dit zou het leugenachtige van [naam 2] bewijzen.
Ook over eerdere contacten met de fietsenmaker zijn de verklaringen van [naam 2] niet consistent.
noemt een verkeerde kleur van het bankbiljet van € 500,-.
Tenslotte blijkt uit historisch onderzoek aan zijn telefoon dat [naam 2] op 15 maart 2016 op twee momenten van zijn telefoon gebruik maakte (om 17:00 uur en 20:06 uur) en op die momenten kilometers van zijn huis verwijderd was, terwijl hij zegt dat hij thuis was. Om 17:00 uur was er telefonisch contact tussen [naam 2] en [naam getuige 1] .
Kortom: de verklaringen van [naam 2] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt.
Uit het rapport van 13 juli 2016 over de jas blijkt dat bij geen van de steekbeschadigingen een vermeende DNA-match met verdachte is aangetroffen.
Uit het rapport van 9 december 2016 blijkt dat een mengprofiel is aangetroffen op de voorzijde van de broek en niet op de plaats waar [slachtoffer] zijn portemonnee zou hebben bewaard. Aan dit rapport kan evenmin bewijswaarde worden toegekend.
Onduidelijk is wat er ten grondslag ligt aan de verandering die in het rapport van 25 augustus 2017 wordt beschreven; de bewijskracht is verhoogd, na berekening met specialistische software en de bewijskracht is verhoogd van een miljoen naar een miljard. Nog steeds blijft de aanname een subjectieve keuze en dat maakt de berekening en dus de waarde van de berekening willekeurig. De berekeningen kunnen niet worden gebuikt voor het bewijs. Het programma Mixcal laat relevante informatie buiten beschouwing. Daarvoor in de plaats worden weer aannames en interpretaties gehanteerd. Een dergelijke benadering kan geen betekenis hebben voor het antwoord op de bewijsvraag.
Uit het rapport van TMFI van 29 november 2017 blijkt dat aan de berekeningen geen bewijswaarde kan toekomen.
(de rechtbank begrijpt dat bedoeld wordt ‘secundaire overdracht’)op de plaats delict kan zijn gekomen. Verdachte is eerder – eind februari/begin maart – in de fietsenwinkel geweest. Bij die gelegenheid heeft hij [slachtoffer] de hand geschud.
Er zijn nog andere scenario’s denkbaar waarbij verdachte DNA heeft achtergelaten in de zaak: speeksel, huidschilfers, zweetdruppels die op de vloer kunnen zijn achtergebleven. Nu het slachtoffer op de vloer is aangetroffen kan DNA van verdachte op de vloer zich aan de kleding of het lichaam van het slachtoffer hebben gehecht. Bovendien is het slachtoffer op de vloer van de winkel verplaatst en is er een poging gedaan tot reanimatie. Daarbij kan DNA van verdachte op de kleding van het slachtoffer terecht zijn gekomen.
Ook is mogelijk dat het slachtoffer op enig moment met één knie op de grond heeft gesteund en dat op die manier DNA van verdachte op zijn broek terecht is gekomen.
De raadsman heeft opgemerkt dat bij het NFI in de loop van de jaren nogal wat fout is gegaan.
Opnieuw gaat het om een verklaring van getuige [naam 2] . Men heeft op basis van die verklaring een strafbaar feit gezocht bij een verdachte in plaats van andersom.
Ene ‘ [naam 4] ’ of ‘ [bijnaam] ’ is direct na het feit door het slachtoffer [naam 1] als dader genoemd. Vervolgens wacht [naam 1] vier maanden met het doen van aangifte en ineens wijst [naam 1] verdachte aan: een verbazingwekkende ommezwaai, die verklaard kan worden door de rol van [naam 2] . [naam 2] benoemt verdachte als dader. Zoals gezegd: de verklaringen van [naam 2] zijn onbetrouwbaar, maar ook [naam 1] verklaart niet naar waarheid. Dit laatste blijkt uit het telefoonverkeer. De vraag rijst of [naam 2] [naam 1] heeft ingefluisterd dat hij verdachte moest belasten en of [naam 2] [naam 1] heeft ingefluisterd dat er een financieel belang tegenover staat of kan staan? [naam 1] verklaart in zijn aangifte wisselend over het signalement en er zijn meer discrepanties. [naam 1] wil niet vertellen wat de aanleiding was voor de vermeende vechtpartij. Het staat niet vast dat de eerste klap met een hamer is gegeven. Tijdens het gevecht heeft [naam 1] geen hamer gezien. Verbazingwekkend is dat hij als timmerman niet weet welke type hamer zou zijn gebruikt. [naam 1] heeft tegenstrijdig verklaard. Mogelijk herinnert hij zich de gebeurtenissen anders. De getuigen [naam 2] en [naam 3] claimen beiden informatie uit de eerste hand – van verdachte – te hebben gehoord maar beide getuigen komen met een ander verhaal. Kortom: het kan niet worden bewezen dat verdachte degene is geweest die [naam 1] met een hamer heeft geslagen. Vrijspraak moet volgen.
Mocht het feit bewezen verklaard worden dan is het niet te kwalificeren als een poging tot doodslag. Daarvoor zijn onvoldoende aanwijzingen. Er is teveel onbekend, onder andere ten aanzien van de hamer waarmee zou zijn geslagen en de kracht waarmee dat zou zijn gebeurd.
Feit 2: hiervan moet verdachte worden vrijgesproken op basis van het unus testis nullus testis beginsel. Er wordt niet voldaan aan het wettelijk gestelde bewijsminimum.
Feit 3: uit de summiere beschrijving die aangever geeft kan niet volgen dat verdachte de dader zou zijn geweest. Vrijspraak moet volgen.
Voor de diefstal op 8 februari 2016 is geen bewijs.
Feit 4 a: er is niet voldaan aan het wettelijk gestelde bewijsminimum en vrijspraak moet volgen. Ditzelfde geldt voor feit 4 c en 4 d.
Ook van feit 4 b moet verdachte worden vrijgesproken. De camerabeelden zijn te onduidelijk om hem van te herkennen. Dit geldt ook voor feit 4 e, 4 g en 4 h.
Feit 4 f primair kan niet worden bewezen. Niet is te achterhalen waar de bij verdachte thuis aangetroffen onderdelen vandaan kwamen. Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde heling heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Uit een bemonstering van de binnenzijde van de onderrand van het rechtervoorpand van de jas van het slachtoffer is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Een deel van het celmateriaal in deze bemonsteringen kan afkomstig zijn van verdachte. In al deze bemonsteringen is DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van het slachtoffer. Er wordt van uit gegaan dat dit DNA van het slachtoffer is omdat het gaat om bemonsteringen van het lichaam en de kleding van het slachtoffer. De overeenkomsten van het in deze vijf bemonsteringen aangetroffen DNA met het DNA van verdachte betreffen een match. Dat betekent dat alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van verdachte zijn gedetecteerd in de verkregen DNA-mengprofielen.
25 augustus 2017opnieuw gerapporteerd over de bewijskracht van de bevindingen met betrekking tot deze vijf bemonsteringen waarin aanwijzingen voor aanwezigheid van celmateriaal van verdachte zijn gevonden (C02 141 e.v.). Dit is gedaan vanwege het gebruik van de nieuwste specialistische software en een nieuwe manier van rapporteren over de bewijskracht, de hoogste graad is voortaan: meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker (in plaats van meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker).
linkerhand nagelriemis meer dan 100 keer groter ten aanzien van verdachte dan ten aanzien van zijn broer. Daarvoor maakt het niet uit of wordt aangenomen dat de zoon van het slachtoffer, [naam zoon] , DNA heeft bijgedragen aan de bemonstering.
de petzijn ongeveer 3,7 miljoen keer waarschijnlijker indien de bemonstering van de pet DNA bevat van verdachte (naast dat van het slachtoffer, zijn vrouw en één willekeurige onbekende persoon), dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer, zijn vrouw en twee willekeurige andere personen. Als de vrouw van het slachtoffer niet wordt meegenomen als donor van een deel van het DNA in deze bemonstering, zijn de bevindingen 5 miljoen keer waarschijnlijker.
de broek, geldt dat die ongeveer 10 miljoen keer waarschijnlijker zijn als de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer, [naam weduwe] (vrouw slachtoffer), de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer, zijn vrouw [naam weduwe] en drie willekeurige onbekende personen. Als de vrouw van het slachtoffer niet wordt meegenomen als donor van een deel van het DNA in deze bemonstering, zijn de bevindingen 2 miljoen keer waarschijnlijker.
de jasgeldt dat geen betrouwbare uitspraak kan worden gedaan over aan- of afwezigheid van DNA van [naam broer] in bemonstering #38, en dat voor bemonstering #47 geldt dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor aanwezigheid van DNA van [naam broer] in de bemonstering.
nietvan verdachte afkomstig is. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling van de raadsman dat “het DNA-profiel van verdachte niet matcht met de aangetroffen DNA-mengprofielen” en stelt vast dat DNA van verdachte is aangetroffen op het lichaam en de kleding van het slachtoffer.
Verdachte zelf en ook zijn raadsman hebben beweerd dat het goed mogelijk is dat er DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen omdat hij een dag of tien à veertien eerder in de winkel is geweest, [slachtoffer] een hand heeft gegeven en wellicht spuug, zweet of huidschilfers op de vloer heeft achter gelaten, waardoor via secundaire overdracht DNA van verdachte op slachtoffer of zijn kleding terecht is gekomen. Verdachte en zijn raadsman zijn er daarbij vanuit gegaan dat [slachtoffer] zijn handen weinig wast en dat zijn kleren niet fris waren, hetgeen volgens hen contaminatie (de rechtbank begrijpt: secundaire overdracht) goed mogelijk zou maken.
Kortom: getuige [naam 2] liegt; hij was niet in de buurt van zijn woning op het moment dat verdachte bij hem zou zijn aangekomen want hij was aan het werk, een stelling die de getuige [naam getuige 3] zou kunnen bevestigen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is [naam 2] niet uit zichzelf en als eerste begonnen tegenover de politie over de steekpartij in de fietsenwinkel. Dat was [naam getuige 1] , tegen wie [naam 2] had verteld wat hij wist. Nadat de politie met [naam getuige 1] had gesproken, is [naam 2] door de politie hiermee geconfronteerd. [naam 2] moest wel met zijn verklaring komen, omdat [naam getuige 1] aan de politie had verteld wat zij van [naam 2] had gehoord. Toen de politie [naam 2] ondervroeg over de steekpartij was zijn eerste reactie schrik. Hij is bang voor verdachte.
[naam getuige 1] is de ex-partner van [naam 2] , zij kent hem goed en kan zijn emoties goed inschatten.
Zij is zich bewust van de valkuilen voor [naam 2] : hij heeft schulden en is verslaafd. Daar heeft [naam getuige 1] ook open over verklaard. Maar tegelijkertijd verklaart zij heel duidelijk dat zij niet twijfelt dat [naam 2] haar de waarheid heeft verteld.
heeft verklaard dat verdachte niet een oranje jas droeg, zoals in de media werd genoemd, maar een blauwe jas. De jassen die verdachte draagt zijn onderzocht en hierop is geen bloed aangetroffen. De rechtbank hecht daar niet de betekenis aan die de raadsman daar aan verbindt. Hoe logisch is het immers dat verdachte deze jas nog in zijn bezit had? Kennelijk zijn zowel het steekwapen als de gestolen portemonnee weggegooid (en niet teruggevonden). De jas die verdachte die dag droeg heeft hij hoogstwaarschijnlijk eveneens weggegooid.
Verder is gebleken dat [naam 2] over informatie beschikt die hij alleen maar van de dader kan hebben gehoord, bijvoorbeeld over de inhoud van de portemonnee.
is gaan verklaren na de uitzending van Opsporing Verzocht maar hij geeft informatie die niet via dit programma of elders in de media is genoemd, namelijk met betrekking tot de hoogte van het weggenomen geldbedrag. In Opsporing Verzocht werd gemeld dat er een bedrag van € 500,- was weggenomen. [naam 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat in totaal € 1250,- is buitgemaakt, waaronder in ieder geval een biljet van € 500,- en dat er ook nog geld zat in een apart vakje van de portemonnee. Dit komt ook overeen met wat de vrouw van [slachtoffer] hierover heeft verklaard.
Het feit dat de broer van verdachte, [naam broer] , een paar uur na de dood van [slachtoffer] een biljet van € 500,- op zijn bankrekening stort, ondersteunt de verklaring van [naam 2] en vormt daarmee ook steun voor de betrouwbaarheid van [naam 2] .
Bovendien heeft [naam broer] bevestigd dat [naam 2] met verdachte eerder in de fietsenzaak is geweest. Ook dit gegeven ondersteunt de betrouwbaarheid van [naam 2] .
De raadsman heeft voorbeelden gegeven van punten waarop de verklaringen van [naam 2] niet consistent zijn. De voorbeelden die de raadsman noemt, hebben met name betrekking op de eigen waarneming van [naam 2] . [naam 2] is pas met [naam getuige 1] gaan praten toen hij begreep dat het slachtoffer was overleden. Een geheugen is niet feilloos en dat er inconsistenties sluipen in een vertelling, zeker in het geval van deze getuige die keer op keer is gehoord en ondervraagd, is niet ongebruikelijk. Als zijn verklaringen al als niet consistent moeten worden beschouwd, dan betreft dat niet hetgeen verdachte aan [naam 2] heeft verteld.
De rechtbank stelt vast dat [naam 2] consistent verklaart waar het het daderrelaas betreft.
Hij geeft telkens in alle verhoren consistent weer wat verdachte aan hem heeft verteld. Niet duidelijk is wat het belang van [naam 2] kan zijn bij het vertellen van leugens hierover.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de raadsman, dat [naam 2] voordeel heeft gehad van het afleggen van zijn verklaring. De in het vooruitzicht gestelde beloning zou een oplossing kunnen zijn voor de sociale problematiek waarin [naam 2] zich op dat moment bevond, maar niet gebleken is dat hij recht heeft doen gelden op die beloning, integendeel. Bovendien zou een eventuele beloning niet heel aantrekkelijk zijn omdat [naam 2] in een schuldsanering zat, waardoor een beloning naar de bewindvoerder zou gaan. Hoe dan ook: er is niet gebleken van een beloning die aan [naam 2] zou zijn uitgekeerd en ook al zou er aan [naam 2] een beloning zijn uitgekeerd, dan maakt dat nog geen verschil voor de betrouwbaarheid van datgene wat hij in de kern heeft verteld. Een beloning is mogelijk een aansporing om te gaan praten, het uitloven van een beloning tast niet perse de betrouwbaarheid aan van een verklaring die is afgelegd om de beloning te verkrijgen.
De verklaring van [naam 3] voegt in feite niets toe aan de verklaring die [naam 2] heeft afgelegd. Waar de verklaring van [naam 3] afwijkt van de verklaring van [naam 2] – in het bijzonder waar het de betrokkenheid van [naam 2] betreft – is dit hem ingefluisterd door verdachte.
Het gegeven dat de politie als naam van de dader uit de mond van [naam 1] ‘ [naam 4] ’ of ‘ [bijnaam] ’ noteert doet daar niet aan af. Dat [naam 1] , met de verwondingen die hem zijn toegebracht, op dat moment wellicht niet duidelijk kon articuleren en zo mogelijk verkeerd is verstaan, lijkt aannemelijk. Maar bovendien is het [naam 1] zelf die in zijn aangifte de naam van verdachte noemt en hem als dader aanwijst.
De woning van [naam 1] zat onder het bloed, zo verklaart de getuige [naam vriend] .
Hij geeft een ijselijke beschrijving van het letsel dat aan de schedel van [naam 1] is toegebracht. Door meerdere harde klappen uit te delen met een hamer op het hoofd van [naam 1] , waardoor onder andere bloedingen rond de hersenen, pneumencephalie en een hersenschudding met schedelfractuur is ontstaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op overlijden van [naam 1] in het leven geroepen en die kans bewust aanvaard.
Zoals hierboven reeds overwogen: de verklaring van [naam 2] is bruikbaar voor het bewijs.
De verklaring van [naam 3] niet.
Er zijn geen aanwijzingen in het dossier voor de suggestie dat [naam 2] en [naam 1] een en ander samen hebben bekokstoofd om verdachte een hak te zetten.
De telefoongegevens die de raadsman wenst in te zien, zijn er niet, zo heeft de officier van justitie bevestigd. Het voorwaardelijk verzoek om die gegevens aan het dossier toe te voegen wordt derhalve afgewezen.
Verdachte heeft de feiten 1 a, b en c bekend. Deze feiten zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 4 f stelt de rechtbank vast dat sprake is van een aangifte van diefstal van zes brandkranen. Verder is er een getuige die de politie heeft gewaarschuwd dat hij iemand bezig ziet met het verwijderen van kranen en die een signalement van die man geeft. Deze man droeg een zwarte tas. Naar aanleiding van die melding gaat de politie direct naar de woning van verdachte. Daar treffen zij verdachte aan, die aan het signalement voldoet, alsmede een groot aantal brandkranen en een zwarte leren tas. Verdachte heeft verklaard dat hij de brandkranen niet heeft gestolen, maar gekocht.
Nu de politie verdachte kort na de diefstal thuis aantreft met een grote hoeveelheid brandkranen, verdachte voldoet aan het signalement dat de getuige opgeeft en er bovendien een zwarte tas in zijn woning wordt gezien, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte de man is die de zes brandkranen genoemd in de aangifte heeft gestolen. Dat de herkomst niet aan de hand van serienummers kan worden geverifieerd leidt anders dan de raadsman heeft betoogd niet tot vrijspraak.
Wat betreft de herkenningen door verbalisanten van verdachte op camerabeelden overweegt de rechtbank als volgt.
Zij neemt in aanmerking hetgeen is overwogen in een uitspraak van de rechtbank van 16 november 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:7710 en verwijst naar die uitspraak.
De rechtbank is ook in deze zaak van oordeel dat de beelden van de diefstal van brandkranen/koperen pijpen van voldoende kwaliteit zijn om daarop herkenningen te kunnen baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van verdachte als dader door verbalisant [naam verbalisant] (feit 4 g en h), die voorafgaand aan de herkenning, met verdachte bekend was. Verdachte heeft overigens ten aanzien van één van de stills van de beelden (van de man met de trui met opdruk ‘Bjorn Borg’) verklaard dat hij dat wel zal zijn geweest.
voorbedachte raad’uitsluitend kan afleiden uit de verklaring van getuige [naam 3] . In het dossier wordt verder geen steun gevonden voor de ‘voorbedachte raad’ zoals die kan blijken uit de door [naam 3] weergegeven woorden van verdachte.
medeplegen’. Opnieuw is het enkel [naam 3] die in zijn verklaring de woorden van verdachte weergeeft, die hem, [naam 3] , zou hebben verteld dat de gewelddadige dood van [slachtoffer] het gevolg is van een tegen hem door verdachte
samen met een ander(te weten [naam 2] ) gepleegd misdrijf.
Voor een poging tot zware mishandeling is allereerst het opzet vereist om aan een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en vervolgens dat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering van een handeling, die, indien voltooid, zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht (HR 13 februari 1905, W8182).
Het letsel dat [naam 1] bij deze mishandeling heeft opgelopen kan niet gekwalificeerd worden als ‘zwaar lichamelijk letsel’ (zoals bedoeld in de – overigens niet-limitatieve – opsomming in artikel 82, eerste en tweede lid Wetboek van Strafrecht (Sr)). Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte’s opzet, ook in voorwaardelijke zin, er op gericht was hem op armen en rug dergelijk letsel toe te brengen. Van een begin van uitvoering tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet gebleken.
feiten 1 d, 3 b, 4 c en 4 dniet bewezen kunnen worden verklaard nu hiervoor slechts één bewijsmiddel voorhanden is (telkens een aangifte),
Van
feit 4 bmoet verdachte worden vrijgesproken nu de camerabeelden kennelijk van een andere datum zijn dan de datum van de diefstal die in de aangifte wordt genoemd en slechts een aangifte rest als bewijsmiddel. Van
4 ewordt verdachte vrijgesproken omdat er naast een aangifte alleen sprake is van een herkenning van een verbalisant op basis van kwalitatief slechte beelden en de herkenning van de verbalisant gebaseerd is op eerder inbeslaggenomen kleding van verdachte. Dit is niet een voldoende betrouwbare herkenning.
In al deze gevallen is niet voldaan aan het in artikel 342, tweede lid Sv bedoelde vereiste, terwijl verdachte de feiten ontkent.
feit 2niet bewezen.
De aangever verklaart dat degene die op 10 december 2015 afsluitdoppen van brandkranen heeft weggenomen en daarbij geweld tegen aangever heeft gebruikt en/of hem heeft bedreigd, wegrijdt op een scootmobiel. Verdachte ontkent ook dit feit. Uit het dossier blijkt dat ook de broer van verdachte, [naam broer] , gebruik maakt van dit vervoermiddel dat van hun moeder is, en er zijn aanwijzingen dat in dezelfde periode ook deze broer zich heeft bezig gehouden met dergelijke diefstallen. Kortom, het staat onvoldoende vast dat het verdachte is geweest die deze diefstal heeft gepleegd en een confrontatie met aangever heeft gehad. Betrokkenheid van [naam broer] bij deze gekwalificeerde diefstal kan niet worden uitgesloten.
5.Bewezenverklaring
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6.De strafbaarheid van de feiten
13Mathaaken gekomen bij punt 220 van zijn pleitnotities hier mondeling aan toegevoegd dat hij de rechtbank in overweging geeft dat door de dader wellicht gehandeld is uit zelfverdediging.
De raadsman heeft met zijn verder niet onderbouwde toevoeging gesuggereerd dat de dader van de poging tot doodslag/(poging tot zware) mishandeling zich mogelijk kan beroepen op de in artikel 41, eerste lid Wetboek van Strafrecht bedoelde strafuitsluitingsgrond.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Niet alleen zijn hier in het dossier geen aanknopingspunten voor te vinden, maar een dergelijk verweer rijmt niet met het gegeven dat verdachte van meet af aan hardnekkig elke betrokkenheid bij deze feiten ontkent: hij was daar toen niet en heeft [naam 1] toen niet geslagen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.
7.De strafbaarheid van verdachte
8.Motivering van de straf
25 jaren, met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn geestestoestand en alle medewerking aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek geweigerd. De psycholoog heeft in zijn rapport opgenomen dat op basis van de beschikbare informatie wordt vermoed dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in de agressieregulatie. Opname in het Pieter Baan Centrum is geadviseerd en gevolgd maar door de weigering van verdachte mee te werken was het niet mogelijk conclusies te trekken of een diagnose te stellen.
De officier van justitie heeft gewezen op de verklaring die de broer van verdachte, [naam broer] , in mei 2016 heeft afgelegd over het drugsgebruik van zijn broer [verdachte] : ‘Mijn broer gebruikt crack… mensen die dat doen hebben schijt aan de hele wereld. Al het geld gaat daar aan op en je gaat liegen. Mijn broer kan boos worden om iets heel kleins. Als hij geen respect voor je heeft kan het zo fout gaan’.
Het beeld dat oprijst uit het dossier is dat we te maken hebben met iemand die verslaafd was, die steeds verder maatschappelijk afzakte en steeds ernstiger delicten ging plegen, al dan niet om in zijn verslaving te kunnen voorzien.
Gezien de delicten, maar ook zijn strafblad, lijkt het alsof zijn gewetensfunctie niet goed functioneert.
Verdachte heeft een strafblad. In oktober 2016 is hij nog veroordeeld voor heling en in 2017 voor een diefstal, gepleegd in maart 2016. Verder is hij in 2012 veroordeeld tot een werkstraf ter zake de mishandeling van een kind waarover hij het gezag uitoefende, en verder terug in 2007 voor heling, in 2003 tot drie jaar gevangenisstraf voor een straatroof en in de daaraan voorafgaande jaren voor overtreding van de Wet wapens en munitie, openlijk geweld, afpersing en mishandeling. Reeds in 1995 werd hij veroordeeld door de Kinderrechter tot plaatsing in een tuchtschool vanwege bedreiging.
Het betreft zeer ernstige feiten die onherstelbaar leed hebben veroorzaakt. De maatschappij dient voor lange tijd tegen zo iemand beschermd te worden.
Er zijn – naast de in deze zaken opgemaakte rapportages – geen oudere rapportages die voldoende aanknopingspunten bieden om te kunnen komen tot de ondubbelzinnige vaststelling van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De afwezigheid van een stoornis kon ook niet worden vastgesteld.
Ter bescherming van de maatschappij is een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats en de enige manier om de maatschappij te beschermen tegen verdachte.
De feiten zijn gruwelijk en gevolgen zijn dat ook. De ernst van de feiten, gepleegd in de winkel dan wel de woning van de slachtoffers, de gevolgen die de gedragingen van verdachte voor hen hebben gehad, de houding van verdachte, zijn justitieel verleden en het gevaar dat hij vormt afwegend is de officier van justitie tot haar eis gekomen van een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar.
Met betrekking tot 13Mathaak heeft de raadsman gewezen op het arrest van het Hof Den Bosch van 17 januari 2018 [4] waarbij voor een poging tot doodslag 43 maanden en 6 dagen is opgelegd. Ook hier was sprake van het slaan met een hamer op het hoofd. De raadsman heeft aandacht gevraagd voor de strafoverweging van het Hof en de rechtbank verzocht zich hierbij aan te sluiten.
Ook de buurtbewoners en klanten van [slachtoffer] waren geschokt door zijn gewelddadige dood. Steeds weer werd benadrukt dat de fietsenmaker geliefd was in zijn buurt en voor iedereen klaar stond. Zijn dood was dan ook volkomen onbegrijpelijk.
Verdachte heeft het feit steeds ontkend. Door of namens hem zijn anderen beschuldigd van liegen, van het afleggen van valse verklaringen, en van het najagen van eigen belang bij het (valselijk) beschuldigen van verdachte. De pijlen waren met name gericht op de getuige [naam 2] , maar ook de politie en zelfs de officier van justitie zijn beschuldigd van het manipuleren van bewijs.
Op het moment dat verdachte ter zitting wordt geconfronteerd met een telefoongesprek waarin hij iets zegt dat hij bij een eerdere ondervraging met klem heeft ontkend te hebben gezegd, vraagt hij begrip voor zijn geheugen dat hem kennelijk even in de steek liet na zo een lange tijd. Dat begrip brengt hij zelf voor niemand anders op.
9.Het beslagDe officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal beslissen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als aangegeven op de aan deze uitspraak als bijlage 2 gehechte lijsten B, C en D van inbeslaggenomen voorwerpen.
Deze voorwerpen moeten volgens de vordering van de officier van justitie bewaard worden tot na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank zal beslissen overeenkomstig de vordering, met inachtneming van de mogelijkheden die artikel 353 Sv hiertoe aan de rechtbank biedt.
Lijst B:De op lijst B genoemde goederen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Op die manier blijven deze voorwerpen ter beschikking van de officier van justitie totdat in de strafzaak 13Moer onherroepelijk zal zijn beslist.
de voorwerpen 4 tot en met 10, 11, 12, 18 en 22 worden bewaard voor de rechthebbende.
Het voorwerp met nummer 13 gaat retour naar de nabestaanden van het slachtoffer in het onderzoek 13Moer.
13/701263-16 (“Brandkranenonderzoek”)bewezen geachte feiten zijn bestemd.
10.10. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
affectieschade en shockschade.
De rechtbank overweegt als volgt.
rechtstreeksgeconfronteerd zijn met het ongeval/het misdrijf of de ernstige gevolgen daarvan en deze confrontatie moet bij die derde een hevige schok teweeg hebben gebracht. Dit is de zogenaamde ‘confrontatiedrempel’.
Daarnaast moet sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Ter zitting is de vordering met betrekking tot de gestelde immateriële schade gewijzigd. Deze betreft nu een vergoeding voor shockschade ter hoogte van € 50.000,- en een vergoeding voor affectieschade ter hoogte van eveneens € 50.000,- De shockschade acht de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van € 25.000,-.
Op basis van de rapportage van de psychologen Turk en Runderkamp stelt de rechtbank echter vast dat [naam zoon] lijdt aan een psychisch erkend ziektebeeld (PTSS, met herbeleving) dat is ontstaan door directe confrontatie met het misdrijf en de zeer ernstige gevolgen daarvan. [naam zoon] heeft zijn vader dodelijk verwond aangetroffen op de vloer van zijn winkel, heeft alarm geslagen en vergeefs geprobeerd zijn vader te reanimeren.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor de vergoeding van shockschade maar zal deze, gelet op wat gebruikelijk is in vergelijkbare zaken, matigen tot een bedrag van
€ 25.000,-.
€ 35.000,- aan immateriële schadevergoeding (€ 15.000,- shockschade en € 20.000,- affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
materiëleschade bestaat uit:
gederfd levensonderhoud € 43.994,-
kosten berekening schade door Laumen Expertise BV € 1.576,97
reiskosten i.v.m. behandeling strafzaak 1e aanleg € 121,30
toekomstige reiskosten hoger beroep € 75,-
kosten lijkbezorging (vliegtickets Turkije voor haarzelf en dochters) € 1.000,-
gedenkteken graf Turkije € 1.389,01
kosten therapie en medicatie (niet vergoed)
€ 1.124,74TOTAAL € 49.281,02
Voor het overige is de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht in de gelegenheid te worden gesteld een eigen rapportage ter berekening van de kosten voor gederfd levensonderhoud op te laten maken.
Het verzoek is tardief gedaan.
De raadsman kent de vordering al geruime tijd en noch hij noch zijn kantoorgenoot heeft op enig eerder moment melding gemaakt van zijn wens om een tegenonderzoek te laten plaatsvinden. Dat de berekening van het expertisebureau Loumen Expertise BV niet correct zou zijn, is niet aangevoerd. De rechtbank heeft ook ambtshalve geen aanleiding om de expertise van dit bureau in twijfel te trekken en ziet geen noodzaak om een tweede deskundige het gederfd levensonderhoud te laten berekenen.
€ 49.084,72 (negenenveertigduizend vierentachtig euro en tweeënzeventig cent)zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 49.084,72 (negenenveertigduizend vierentachtig euro en tweeënzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
€ 32.500,- aan immateriëleschadevergoeding (€ 15.000,- shockschade en € 17.500,- affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
materiëleschade bestaat uit:
reiskosten in verband met behandeling in eerste aanleg € 121,80
toekomstige reiskosten hoger beroep € 75,00
communicatie SHN, recherche, advocaat € 25,00
medische kosten niet vergoed, GGZ
€ 768,22TOTAAL € 990,02
De rechtbank zal haar hierin volgen wat betreft de verzochte materiële schadevergoeding en deze toewijzen zoals verzocht, met uitzondering van de post ‘toekomstige reiskosten hoger beroep’. De vordering voor reiskosten in eerste aanleg komt als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
€ 793,22 (zevenhonderd drieënnegentig euro en tweeëntwintig cent)zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 793,22 (zevenhonderd drieënnegentig euro en tweeëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Deze aanvulling/wijziging draagt eveneens de datum 29 november 2017.
€ 20.000,- als vergoeding voor gestelde affectieschade en € 15.000,- als vergoeding voor gestelde shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze aanvulling draagt eveneens de datum 29 november 2017.
€ 25.000,-.
Deze proceskosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking op basis van het liquidatietarief, aldus de raadsman.
(€ 790,-
)en de kosten psycholoog (
€ 4.120,-) toewijsbaar.
kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief in civiele zaken, uitgaande van het gevorderde bedrag aan schadevergoeding, bepalen op
€ 5121,-(3 punten à
€ 1707,-)waarbij naast 1 punt voor het indienen en 1 punt voor het toelichten van de vordering ter zitting 1 extra punt wordt toegekend in verband met het grote aantal zittingsdagen en wijst het meer gevorderde af. Verder komen de kosten om drie dagen te parkeren
(€ 54,-
)als proceskosten voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 29.910,- (negenentwintigduizend negenhonderdtien euro), bestaande uit € 4.910,- aan vergoeding voor materiële schade en
€ 25.000,- als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
aangepaste kleding (5 t-shirts) € 50,-
eigen risico over het jaar 2016 € 385,-
eigen risico over het jaar 2017 € 385,-
taxikosten € 73,-
beddengoed € 22,50
daggeldvergoeding (2 nachten ziekenhuis)
€ 56,-TOTAAL € 971,50
van € 2.820,-. Deze schade vloeit voort uit de psychische gevolgen die in het bijzonder de poging tot doodslag voor hem heeft gehad. Bij de stukken is gevoegd een verklaring van de psycholoog S. Morees van 20 februari 2017. De benadeelde partij leed aan slaapproblemen, had nachtmerries en last van concentratieproblemen. Hij leed aan schrikachtigheid en verkeerde in een sombere stemming en hij had spanningsklachten.
De benadeelde partij is onder behandeling geweest van een psycholoog en heeft een traumagerichte cognitieve gedragstherapie ondergaan nadat bij hem PTSS was vastgesteld.
de € 2.000,- aan smartengeld wordt toegekend.
De vordering is echter niet betwist en de opgevoerde bedragen zijn alleszins redelijk.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 3791,50 (drieduizendzevenhonderd één en negentig euro en vijftig cent), bestaande uit € 971,50 aan materiëleschadevergoeding en
€ 2.820,- aan immateriëleschadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
12.Beslissing
‘of strafoplegging’betreft.
doodslag, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit, hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
3 subsidiair: mishandeling.
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
[verdachte], daarvoor strafbaar.
twintig jaren.
een petje van slachtoffer (5154701)
een blauwe spijkerbroek + trainingsbroek (5156111)
een bruinwit gestreepte trui van slachtoffer (5156110)
een blauwe boxershort van slachtoffer (5156124)
een zwart shirt van slachtoffer (5156122)
een wit hemd (5156112)
schoenen/sokken slachtoffer (5154705)
een tapijttegel (5162511)
een grijze zomerjas Replay (5185887)
een donkergrijze/blauwe jas G-star (5185808)
een licht grijze winterjas (5185885)
een grijze muts G-star (5185845)
een werkjas blauw (5185718)
witte sneakers met opdruk ‘the original trademark’(5185842).
Gelast de teruggave aan [naam weduwe] van:
13. Een mes (5154918)
1. Een jas (5185781)
2. Een Albert Heijntas (5193207)
3. Een bruine dolk (5185821)
17. Een oranje vest (5197442)
19. Een hamer (5208808)
20. Een bankhamer (5208812)
21. Een bankhamer (5208824)
23. Een mes in een zwart foedraal (5165068)
5. Een Jas, Agu regenjack (5159937)
6. Een muts, fleece, (5159938)
7. Een muts/capuchon (5159940)
8. Een mes (Gemüsemesser) (5159965)
9. Een mes (5159970)
10. Een mes (5159982)
11. Een sleutel (loper), (5185795)
12. Een zaktelefoon (Samsung) (5159972)
18. Een zwart fietszadel (5186349)
22. Een mes, Solingen, met bruin houten heft, lengte lemmet 20 cm (5165075)
4. Een klauwhamer (5134907)
5. Een beitel (5134908)
6. Een dop/steeksleutel (5134910)
7. Een waterpomptang (5134911)
8. Een gele betonschaar (5134912)
9. Een geel/zwarte kniptang (5134919)
10. Een kruiskopschroevendraaier (5134920)
€ 49.084,72 (negenenveertigduizend vierentachtig euro en tweeënzeventig cent)bestaande uit materiëleschadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 121,30.
€ 49.084,72 (negenenveertigduizendvierentachtig euro en tweeënzeventig cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
195dagen.
De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
€ 793,22 (zevenhonderd drieënnegentig euro en tweeëntwintig cent),bestaande uit materiëleschadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 121,80.
€ 793,22 (zevenhonderd drieënnegentig euro en tweeëntwintig cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
13dagen.
De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
€ 4.910,- (vierduizend negenhonderd tien euro).
€ 25.000,- (vijfentwintig duizend euro).
€ 29.910,- (negenentwintigduizend negenhonderd tien euro)aan [naam zoon] voornoemd, bestaande uit € 4.910,- aan materiëleschadevergoeding en € 25.000,- aan immateriëleschadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 5.175,-.
€ 29.910,- negenentwintigduizend negenhonderd tien euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
126dagen.
De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
€ 3.791,50 (drieduizendzevenhonderd éénennegentig euro en vijftig cent), bestaande uit € 971,50 aan materiëleschadevergoeding en € 2.820,- aan immateriëleschadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 januari 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 3.791,50 (drieduizendzevenhonderd éénennegentig euro en vijftig cent)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 19 januari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
31dagen vervangen.
De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
mrs. J.H.J. Evers en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,