2.8.De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is buiten de hiervoor onder 2.2 aangeduide gevallen in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie.’
16. Wat de aard van het letsel betreft, volgt uit de letselbeschrijving die door het hof voor het bewijs is gebezigd dat sprake is van een breuk in de wand van de grote voorhoofdsholte, een breuk in de zijwand en bodem van de oogkas rechts, en een breuk in het rechter jukbeen waarbij de breukdelen licht ontzet zijn (bewijsmiddel 5). Daarnaast is sprake van gevoelsverlies in het gelaat in het verzorgingsgebied van een specifiek zenuwtakje. Aldus is sprake van een veelvoud van letselcomponenten, hoofdzakelijk botfracturen.
17. Inzake de noodzaak en aard van medisch ingrijpen houdt de letselbeschrijving in dat in overleg met betrokkene is afgezien van een operatie. Daarbij wordt opgemerkt dat een operatie ‘weinig verbetering van de klachten’ zou geven. In een en ander ligt – meen ik – besloten dat de aard van het letsel wel zodanig was dat de mogelijkheid van operatief ingrijpen onder de aandacht van betrokkene is gebracht. En dat niet de geringe ernst van het toegebrachte letsel maar de geringe verbetering van de klachten die met een operatie bereikt zou kunnen worden ertoe heeft geleid dat van een operatie is afgezien.
18. Over het uitzicht op volkomen genezing doen de behandelaars geen uitspraak, zo volgt uit de letselbeschrijving. Volledig herstel wordt verwacht bij de botbreuken, maar daarbij bestaat de mogelijkheid van een – naar ik begrijp blijvende – standsafwijking.Of het gevoelsverlies zich geheel of gedeeltelijk zal herstellen is ‘momenteel’ (de letselbeschrijving dateert van 15 juli 2021, op een dag na een maand na de mishandeling) niet duidelijk. In deze beschrijving ligt besloten dat de schatting van de genezingsduur voor het gevoelsverlies op maximaal een jaar met onzekerheid omgeven is, en dat de mogelijkheid van ‘restschade’ bestaat. Ook de schatting van de genezingsduur van de botbreuken op maximaal ongeveer 12 weken is – zo begrijp ik – met onzekerheid omgeven; ik attendeer er in dat verband op dat de letselbeschrijving vermeldt dat de behandelaars ‘hier geen nadere uitspraken’ over doen.
19. De feiten en omstandigheden van de onderhavige zaak vertonen overeenkomsten met die welke aan de orde waren in een zaak waarin Uw Raad op 15 december 2020 arrest wees.Het hof had bewezen verklaard dat de verdachte het slachtoffer had mishandeld door hem tegen het hoofd te stompen, waardoor het slachtoffer ten val was gekomen, ‘terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken in het neusbeen en een botbreuk in een oogkas, ten gevolge heeft gehad’. Uw Raad leidde uit de bewijsvoering af dat het slachtoffer ten gevolge van de vuistslag ‘botbreuken in zijn neusbeen en een botbreuk in zijn rechter oogkas heeft opgelopen’; dat hij ‘in het ziekenhuis onderzocht’ was, dat zijn wenkbrauw was gehecht en dat hij er in het natraject voor had gekozen om geen hersteloperatie te ondergaan. Het op deze omstandigheden gebaseerde oordeel van het hof dat zwaar lichamelijk letsel was toegebracht, was naar het oordeel van Uw Raad niet toereikend gemotiveerd, ‘nu ten aanzien van zowel de botbreuken in het neusbeen als de botbreuk in de oogkas nadere vaststellingen in het bijzonder over de noodzaak en de aard van medisch, al dan niet operatief ingrijpen en ook het uitzicht op herstel ontbreken.’
20. De bewijsvoering hield inzake de mogelijke restschade van de botbreuken in het neusbeen geen eenduidige informatie in. Een tot het bewijs gebezigde door een ‘forensisch geneeskundige ondertekende medische verklaring d.d. 26 juni 2017’ hield in dat sprake was van ‘meerdere botbreuken in het neusbeen (zonder verplaatsing of scheefstand)’ (bewijsmiddel 3). Een tot het bewijs gebezigde verklaring van een KNO-arts d.d. 12 juni 2017 hield onder meer in: ‘Os nasale geen hematomen, discrete scheefstand rechts’. Het hof spreekt in de bewijsoverweging wel over ‘fracturen van de neus met een scheefstand rechts en een fractuur van de oogkas’ maar dit element keert – wellicht tegen de achtergrond van de verschillen tussen beide bewijsmiddelen, waarbij het laatst gedateerde bewijsmiddel niet over scheefstand rept – niet terug in de overwegingen van Uw Raad. A-G Hofstee had in de conclusie die aan het arrest voorafging aangenomen dat het hof kennelijk per abuis de verklaring van de forensisch geneeskundige bij de bewijsvoering had betrokken, en was (ook) daarvan uitgaand tot de conclusie gekomen dat de bewijsvoering van ‘zwaar lichamelijk letsel’ ontoereikend was (randnummers 19-21).
21. Hofstee vestigde er voorts de aandacht op dat uit een brief van de advocaat van de benadeelde partij waar het hof in de strafmotivering aan refereerde aanvullende informatie over de gevolgen van het handelen van de verdachte kon worden afgeleid. Het slachtoffer zou ‘een minder gevoel rondom zijn oogkas’ hebben en er zouden ‘littekens’ zichtbaar zijn, waarbij werd vermeld dat het slachtoffer vooralsnog geen operatie liet uitvoeren omdat ‘men meent dat verbeteringen zouden kunnen optreden’. Hij meende dat een en ander bij de beoordeling van de toereikendheid van de bewijsvoering niet meegenomen kon worden; Uw Raad betrok deze informatie (ook) niet bij de beoordeling van het middel.
22. Bij vergelijking tussen de bewezenverklaring in de onderhavige zaak en die in de zaak waarin Uw Raad op 15 december 2020 arrest wees, valt op dat in de onderhavige zaak niet alleen botbreuken maar ook ‘gevoelsverlies in het gelaat’ bewezen is verklaard. Daar komt bij dat uit de letselbeschrijving vaststellingen inzake het uitzicht op herstel, de periode van herstel en de onzekerheid over de mogelijkheid en mate van herstel volgen. In verband met de botbreuken wordt gesproken over een genezingsduur van maximaal ongeveer 12 weken. En de letselbeschrijving spreekt over een snuitverbod voor twee weken. Daarbij bestaat de mogelijkheid van ‘iets standsafwijking’ bij (één van) de botbreuken. In verband met het gevoelsverlies wordt gesproken over een geschatte genezingsduur van maximaal een jaar, waarbij – zo begrijp ik – de mogelijkheid bestaat dat het gevoelsverlies blijvend is.
23. Uit het overzichtsarrest volgt dat de beoordeling bij een ‘veelvoud van verwondingen’ op ‘de verwondingen in hun totaliteit’ betrokken kan worden. Die beoordeling is eenvoudig in geval één van de verwondingen in samenhang met het deswege noodzakelijke medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel reeds meebrengt dat het samenstel zwaar lichamelijk letsel oplevert.Lastiger ligt het als elk van de verwondingen afzonderlijk niet volstaat voor de vaststelling dat het lichamelijk letsel ‘voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik’ als zwaar lichamelijk letsel te kunnen worden aangeduid’, maar de totaliteit die kwalificatie wel in beeld brengt. In een arrest van 17 mei 2022 was bewezenverklaard dat aan aangever ‘opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de oogkas (doorlopend naar de voorzijde van de schedel) en een breuk van de kaakholte’ was toegebracht.A-G Spronken stelde vast dat deze fracturen geen zwaar lichamelijk letsel opleverden en concludeerde dat het middel slaagde. Uw Raad overwoog dat het hof (tevens) had vastgesteld ‘dat het slachtoffer na de mishandeling in een ziekenhuis is onderzocht, de genezingsduur toen werd geschat op ten minste zes weken, en medisch ingrijpen – te weten een opname gedurende twee dagen op de neurologieafdeling van het ziekenhuis – noodzakelijk was’ en verwierp het cassatieberoep. Uit deze overwegingen mag wellicht worden afgeleid dat Uw Raad de ondergrens van in aanmerking te nemen medisch ingrijpen en in aanmerking te nemen factoren in verband met herstel laag houdt teneinde te bereiken dat letselcomponenten die afzonderlijk bezien geen zwaar lichamelijk letsel vormen maar in samenhang voldoende belangrijk zijn om als zodanig te worden aangeduid, als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden gekwalificeerd.
24. In de onderhavige zaak heeft het hof het bewezenverklaarde letsel naar het mij voorkomt in het bijzonder in het licht van de vaststellingen inzake het uitzicht op herstel, de periode van herstel en de onzekerheid over de mogelijkheid en mate van herstel als zwaar lichamelijk letsel kunnen aanmerken. Bij de botbreuken gaat het om een verwachte herstelperiode van maximaal ongeveer 12 weken.Daarbij bestaat de mogelijkheid van ‘iets standsafwijking’. Wat het gevoelsverlies in het gelaat betreft is de geschatte genezingsduur maximaal een jaar, maar was ten tijde van de rapportage ‘niet duidelijk of het gevoelsverlies geheel of gedeeltelijk zal herstellen’. Inzake de noodzaak en aard van medisch ingrijpen volgt uit de letselbeschrijving dat geen operatie heeft plaatsgevonden. Maar het slachtoffer is wel op 17 juni 2021 op de spoedeisende hulp gezien en op 21 juni 2021 bij de polikliniek Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie; daarbij heeft een ‘beeldvormend onderzoek’ plaatsgevonden (kennelijk mede met het oog op de mogelijkheid van een operatie). Van een operatie is afgezien – naar ik begrijp : enkel – omdat deze ‘weinig verbetering van de klachten’ zou opleveren. Ook dat heeft het hof naar het mij voorkomt in de afweging kunnen betrekken.
25. Ik neem bij een en ander in aanmerking dat Uw Raad in het overzichtsarrest heeft overwogen dat de beantwoording van de vraag of letsel als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt, buiten de gevallen waarin uit art. 82 Sr volgt dat daarvan sprake is, ‘in belangrijke mate (is) voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt’.
26. Het hof heeft niet een bewijsoverweging gewijd aan hetgeen in punt 10 van de pleitnota naar voren is gebracht en dat – meen ik – als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan worden aangemerkt. De reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan evenwel ook in de bewijsmiddelen besloten liggen.Uit de letselbeschrijving volgt onder meer dat het – anders dan uit de pleitnota zou kunnen worden afgeleid – niet enkel om een ‘orbitafractuur’ (breuk van de oogkas) gaat, en dat herstel van de geraakte zenuw niet zeker is.
27. Het middel faalt.