Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 november 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1975, is aangeklaagd voor mishandeling, waarbij het feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad overweegt dat de klachten van de verdachte, dat het letsel (een gebroken neus en een afgebroken tand) niet het gevolg is van de bewezenverklaarde gedragingen en dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, niet kunnen leiden tot cassatie. Daarnaast wordt het beroep op artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat iemand niet strafbaar is als hij een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, verworpen.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van de verdachte niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarom verwerpt de Hoge Raad het beroep op 9 juli 2019. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.