Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in deze zaak om gaat
3.Het eerste middel
[…]
[…]
Stb. 595 (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten) is de eis vervallen dat die daad van vervolging de verdachte bekend moet zijn of hem moet zijn betekend. [8] De Hoge Raad heeft een mededeling uitspraak in de zin van art. 366 Sv die is betekend [9] of die blijkens de akte van uitreiking tevergeefs is geprobeerd te betekenen [10] , aangemerkt als een daad van vervolging die de verjaring stuit. Ook een mededeling uitspraak waaruit op basis van een voetregel kan worden aangenomen dat het gaat om een in de computer opgeslagen document dat op een bepaalde datum is geprint, kan volgens de Hoge Raad als een daad van vervolging op die datum worden beschouwd. [11] Daarbij overwoog de Hoge Raad echter ook dat een zogenoemde VIP-controle die is uitgevoerd met het oog op het ter kennis van de verdachte brengen van een nog uit te printen gerechtelijke mededeling, daarentegen op zichzelf niet als een daad van vervolging kan worden aangemerkt. [12] Uit deze rechtspraak leid ik af dat aan de ene kant het enkele voornemen tot het uitbrengen van een mededeling uitspraak niet kan worden aangemerkt als een daad van vervolging en dat aan de andere kant ook niet hoeft te blijken dat de verdachte op de hoogte is van de mededeling uitspraak dan wel dat deze aan hem is betekend. De grens van wat nog als daad van vervolging kan gelden, lijkt er hier in te bestaan dat vast is komen te staan dat het betreffende document door het openbaar ministerie is geprint.