Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.Slotsom
8 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in eerste instantie veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, gepleegd tussen 1 oktober 1995 en 31 mei 1996. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J.Y. Taekema.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in de vervolging. De Hoge Raad heeft zich ambtshalve gebogen over de vraag of de verjaring was gestuit door een daad van vervolging, zoals bedoeld in artikel 72, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De Hoge Raad oordeelde dat de VIP-controle, die was uitgevoerd met het oog op het ter kennis brengen van een gerechtelijke mededeling aan de verdachte, op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een daad van vervolging. De mededeling die op 22 februari 2012 aan de verdachte was uitgereikt, werd wel als een daad van vervolging aangemerkt, waardoor de verjaring werd gestuit. De Hoge Raad concludeerde echter dat er gedurende twaalf jaren voorafgaand aan het uitprinten van deze mededeling geen andere daad van vervolging was verricht, waardoor het recht tot strafvordering was vervallen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, behoudens voor zover het vonnis van de Politierechter was vernietigd, en verklaarde de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging. Deze uitspraak benadrukt de belangrijke rol van verjaring en de voorwaarden waaronder deze kan worden gestuit in het strafrecht.