ECLI:NL:HR:2009:BK0949
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Regels inzake de ad informandum gevoegde feiten bij gemachtigde raadsman a.b.i. art. 279 Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de toepassing van regels inzake ad informandum gevoegde feiten in het strafrecht, specifiek in relatie tot de rol van een gemachtigde raadsman. De verdachte, geboren in 1977, had geen bekende woon- of verblijfplaats en was niet ter terechtzitting verschenen. De gemachtigde raadsman, mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad overweegt dat een gemachtigd raadsman niet optreedt als vertegenwoordiger van de verdachte in de zin dat zijn verklaringen niet als verklaringen van de verdachte kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de regels die gelden wanneer de verdachte zelf niet ter terechtzitting is verschenen, ook van toepassing zijn in deze situatie. De Hoge Raad stelt vast dat de aard van de afdoening van ad informandum gevoegde feiten zich verzet tegen een dergelijke afdoening indien de gemachtigde raadsman ter terechtzitting bezwaar maakt tegen de afdoening.
Het middel dat klaagt dat het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met zeven ad informandum gevoegde feiten, nu deze niet door de gemachtigde raadsman zijn erkend, wordt door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad concludeert dat het middel een eis stelt die het recht niet kent en dat het beroep niet kan leiden tot cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de geldende jurisprudentie over de erkenning van ad informandum gevoegde feiten en de rol van de raadsman in dit proces.