ECLI:NL:HR:2011:BT2572

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02345
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de veroordeling voor het gebruik van openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het gebruik van openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs op meerdere data in juni 2007. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte rekening had gehouden met ad informandum gevoegde feiten, die door de verdachte zouden zijn erkend. De verdachte had verklaard 'ik heb geen verklaring', wat volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk was. Hierdoor was de strafoplegging niet correct. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar verwerpt het beroep voor het overige. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe beoordeling van de strafoplegging, waarbij de Hoge Raad benadrukt dat niet tenlastegelegde feiten niet als strafverzwarend mogen worden meegenomen zonder dat de verdachte hiervan op de hoogte is gesteld.

Uitspraak

15 november 2011
Strafkamer
nr. 10/02345
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, Enkelvoudige Kamer, van 21 mei 2010, nummer 24/002654-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Almere-Binnen" te Almere.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met vijftien ad informandum gevoegde feiten.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"1. op 19 juni 2007 in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
2. op 18 juni 2007 in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
3. op 12 juni 2007 in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
4. op 07 juni 2007 in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
5. op 22 mei 2007 in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs."
3.3. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van vijf geldboetes van € 187,50, subsidiair 3 dagen hechtenis. Het heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon van verdachte - voor zover dat uit de stukken blijkt - en gelet op het hiervoor onder F genoemde uittreksel, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde en in eerste aanleg opgelegde geldboetes passend en geboden. Hierbij heeft het hof mede gelet op de van het college van procureurs-generaal afkomstige afspraken die met ingang van 1 januari 2006 binnen het openbaar ministerie gelden.
Het hof heeft de vijftien onder parketnummer 07-586377-07 ad informandum gevoegde feiten, die door verdachte zijn erkend, bij de na te noemen straffen betrokken. Deze feiten dienen derhalve als afgedaan te worden beschouwd."
3.4. Indien de verdachte - zoals in het onderhavige geval - niet ter terechtzitting is verschenen en zich derhalve aldaar niet erover heeft uitgelaten of hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit dat hem niet is tenlastegelegd, maar waaromtrent in de door het openbaar ministerie ter kennisneming van de rechter gebrachte stukken melding wordt gemaakt, kan de rechter nochtans dit niet tenlastegelegde feit als bijzondere reden ter bepaling van de straf in aanmerking nemen, mits (a) bij het uitbrengen van de dagvaarding althans tijdig vóór de aanvang der terechtzitting aan de verdachte is medegedeeld dat bedoeld niet tenlastegelegd feit door het openbaar ministerie met dat doel ter terechtzitting ter sprake zal worden gebracht, (b) op grond van diens elders gedane erkenning aannemelijk is geworden dat de verdachte dit feit heeft begaan en (c) ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dit feit zal instellen (vgl. HR 8 december 2009, LJN BK0949, NJ 2010/174).
3.5. Bij de stukken bevinden zich processen-verbaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, opgemaakt door verschillende buitengewoon opsporingsambtenaren, betreffende de vijftien in het middel bedoelde ad informandum gevoegde feiten:
a. de processen-verbaal, voor zover betrekking hebbende op de feiten van 3 mei 2007, 25 april 2007, 23 april 2007, 20 april 2007, 16 april 2007, 6 april 2007, 31 maart 2007, 14 maart 2007 en 9 maart 2007, houden in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: Ik heb geen verklaring."
b. de processen-verbaal, voor zover betrekking hebbende op de feiten van 19 april 2007 en 22 maart 2007, houden in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: Ik heb geen geld."
c. een proces-verbaal, voor zover betrekking hebbende op het feit van 12 april 2007, houdt in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: Laat maar zitten."
d. de processen-verbaal, voor zover betrekking hebbende op de feiten van 15 maart 2007 en 31 december 2006, houden in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: Vergissing."
e. een proces-verbaal, voor zover betrekking hebbende op het feit van 6 maart 2007, houdt in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: Ik ben mijn abonnement vergeten."
3.6. Het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de hierboven onder 3.5 sub a bedoelde ad informandum gevoegde feiten door desgevraagd te verklaren "Ik heb geen verklaring", is niet zonder meer begrijpelijk. Reeds daarom heeft het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening gehouden met deze ad informandum gevoegde feiten.
3.7. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 november 2011.