ECLI:NL:HR:2012:BU8787
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en geldigheid van betekening appeldagvaarding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting in hoger beroep, waarop het Hof hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn hoger beroep. De verdachte had niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven ingediend, noch had hij mondeling bezwaren geuit tijdens de zitting. Het Hof oordeelde dat er geen redenen waren voor een inhoudelijke behandeling van de zaak, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt. In de cassatieprocedure werd door de Advocaat-Generaal Hofstee geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De kern van de cassatieklacht betrof de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De Hoge Raad stelde voorop dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding alleen gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op basis van in cassatie overgelegde bescheiden.
De Hoge Raad oordeelde dat de gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel over de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De omstandigheid dat de handtekening op de akte van uitreiking niet overeenkwam met de handtekening op de akte rechtsmiddel, was niet voldoende om aan de geldigheid van de betekening te twijfelen. Bovendien waren er in cassatie geen stukken overgelegd die konden aantonen dat de verdachte niet zelf had getekend voor ontvangst van de appeldagvaarding. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.