ECLI:NL:HR:2012:BU8787

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04697
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en geldigheid van betekening appeldagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting in hoger beroep, waarop het Hof hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn hoger beroep. De verdachte had niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven ingediend, noch had hij mondeling bezwaren geuit tijdens de zitting. Het Hof oordeelde dat er geen redenen waren voor een inhoudelijke behandeling van de zaak, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt. In de cassatieprocedure werd door de Advocaat-Generaal Hofstee geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De kern van de cassatieklacht betrof de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De Hoge Raad stelde voorop dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding alleen gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op basis van in cassatie overgelegde bescheiden.

De Hoge Raad oordeelde dat de gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel over de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De omstandigheid dat de handtekening op de akte van uitreiking niet overeenkwam met de handtekening op de akte rechtsmiddel, was niet voldoende om aan de geldigheid van de betekening te twijfelen. Bovendien waren er in cassatie geen stukken overgelegd die konden aantonen dat de verdachte niet zelf had getekend voor ontvangst van de appeldagvaarding. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.

Uitspraak

14 februari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04697
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 september 2010, nummer 22/002803-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend.
2.2. Het Hof heeft tegen de ter terechtzitting in hoger beroep niet verschenen verdachte verstek verleend. Bij de bestreden uitspraak heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een door de verdachte en de griffier ondertekende "akte rechtsmiddel", inhoudende dat de verdachte hoger beroep instelt tegen het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam;
(ii) een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Hof, welke inhoudt dat die dagvaarding is uitgereikt aan de verdachte in persoon. Deze akte is onder "Handtekening voor ontvangst" voorzien van een handtekening.
2.4. Vooropgesteld moet worden dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317).
2.5. De hiervoor onder 2.3 vermelde stukken behelzen niets wat het Hof aanleiding had behoren te geven tot twijfel omtrent de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. Het middel voert weliswaar aan dat de handtekening op de onder (ii) vermelde akte van uitreiking geen of onvoldoende gelijkenis vertoont met de handtekening op de onder (i) vermelde akte, maar die omstandigheid is niet zonder meer voldoende om evenbedoelde twijfel te wekken. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat in cassatie geen stukken zijn overgelegd als hiervoor onder 2.4 bedoeld, op grond waarvan als vaststaand kan worden aangenomen dat het niet de verdachte is geweest die heeft getekend voor ontvangst van de appeldagvaarding.
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 februari 2012.