Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
ook voor CNBduidelijk kenbaar was dat de sub-licenties werden verkocht door [betrokkene 4] voor een ‘fractie van de marktprijs’ onvoldoende onderbouwd.
4.Volmacht en schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
uitsluitendis gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de tussenpersoon [9] .
5.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 1met een niet uitgewerkte algemene klacht dat het oordeel in rov. 5.11 dat CNB in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat [betrokkene 4] een toereikende volmacht had om namens [A] de bemiddelingsopdracht aan CNB te verschaffen tot verkoop van de sublicenties Dalian aan Dutch Lilies, onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is, omdat de verschafte motivering dit oordeel niet kan dragen.
Onderdelen 2-7werken dit vervolgens uit door per onderdeel één of meer van de in rov. 5.12-5.15 genoemde omstandigheden afzonderlijk aan te vallen met het betoog dat die omstandigheid niet tot dit oordeel kan leiden dat sprake was van schijn van volmachtverlening waarop de wederpartij kon afgaan. [eiseres] miskent daar meteen al mee dat het oordeel dat CNB hier kon afgaan op de schijn van volmachtverlening is gebaseerd op een hele reeks aan omstandigheden die het hof in rov. 5.12 t/m 5.19 gemotiveerd heeft uiteengezet en in onderlinge samenhang beoordeeld. Aan dat laatste aspect gaan de klachten volledig voorbij en dat tekent het lot ervan al wegens gebrek aan belang (in gelijke zin s.t. CNB c.s. 11 en 17) [11] . [eiseres] waardeert de aangevallen omstandigheden bovendien anders dan het hof, maar dat maakt het oordeel nog niet ontoereikend gemotiveerd. Daar kunnen eigenlijk al alle klachten op worden afgedaan. Maar ook inhoudelijk gaan de klachten naar ik meen niet op, zoals blijkt uit de nu volgende bespreking daarvan.
onderdeel 1verwijst ter onderbouwing naar de uitwerking in de volgende onderdelen en bevat geen zelfstandige inhoudelijk uitgewerkte klacht, zodat deze geen nadere bespreking behoeft; het deelt het lot van de verdere klachten.
bloembollennog niet de schijn is gewekt dat hij ook bevoegd kon bemiddelen bij de
verkoop van sublicentiesvoor de teelt van een leliesoort: bloembollen en sublicenties zijn wezenlijk andere objecten, te weten gewone handelswaar tegenover waardevolle en essentiële bedrijfsmiddelen, waarbij wordt verwezen naar MvG § 8 onder 2 en 7.
tegen de achtergrond van al het voorgaandehet op de weg van [A] had gelegen om de beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 4] aan CNB kenbaar te maken.
bloembollennog niet de schijn is gewekt van vertegenwoordigingsbevoegdheid van hem tot bemiddeling bij verkoop van
sublicenties, maakt duidelijk dat de klacht niet kan slagen. Op basis van deze onder a) t/m f) genoemde omstandigheden (‘tegen de achtergrond van al het voorgaande’) kon het hof tot het oordeel komen dat de omstandigheid dat het in dit geval niet ging om de verkoop van bloembollen, maar van de sublicenties Dalian, er niet aan af doet dat CNB in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat [betrokkene 4] tot het laatste gevolmachtigd was (in gelijke zin s.t. CNB c.s. 19-21). Die beoordeling is ook goed te volgen, zodat de klacht daarop afketst.
alle transactiesdie hij namens [A] verrichtte [19] . Het hof heeft daarmee op goed te volgen wijze kunnen oordelen dat [betrokkene 4] (en niet [betrokkene 6] ) namens [A] aan CNB opdracht heeft gegeven tot verkoopbemiddeling bij de sublicentie voor de Trudy-lelie.
niet-doenvan de pseudo-vertegenwoordigde, als ingrijpen van de onbedoelde achterman in de rede had gelegen [21] . Er moet volgens de klacht sprake zijn van een
nalatenvan de pseudo-vertegenwoordigde [22] . Het hof heeft ten onrechte niet onderzocht of ingrijpen van [A] in de rede had gelegen en/of dat zij nalatig is geweest. De motiveringsklacht is dat zonder nadere motivering althans niet valt in te zien waarom [A] CNB ervan op de hoogte zou moeten stellen dat de volmacht van [betrokkene 4] zich niet uitstrekte tot sublicenties, nu niet is vastgesteld dat [A] zou hebben geweten of behoorde te weten dat een bemiddelingsopdracht tot verkoop van sublicenties door [betrokkene 4] aan de orde was. De tweede rechtsklacht is dat het hof heeft miskend dat het gegeven dat [A] het geven van bemiddelingsopdrachten voor bloembollen had overgelaten aan [betrokkene 4] niets zegt over zijn bevoegdheid wat betreft sublicenties, met tussen haakjes de toevoeging: ‘zie onderdeel 2’.
gedragingendat [A] veelvuldig opdracht heeft gegeven aan CNB tot bemiddeling bij de verkoop van bloembollen, welke opdrachten altijd door [betrokkene 4] zijn gegeven (rov. 5.12) en dat [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] bevestigd heeft dat [betrokkene 4] bevoegd was om namens [A] de bemiddelingsopdracht tot verkoop van de sublicenties Dalian aan CNB te geven (rov. 5.13 onder c). Als omstandigheden die voor
risicovan [A] komen wijst het hof aan dat [A] het geven van bemiddelingsopdrachten tot verkoop van althans bloembollen welbewust aan [betrokkene 4] heeft overgelaten (rov. 5.12 en 5.13 onder a), [A] geen mededeling heeft gedaan over de beperkte volmacht van [betrokkene 4] tot bepaalde opdrachten (bloembollen) of een maximumprijs (rov. 5.12 en 5.13 onder a), [betrokkene 4] namens [A] opdrachten aan CNB heeft gegeven waarmee aanmerkelijk grotere bedragen dan de koopprijs voor de sublicenties Dalian waren gemoeid (rov. 5.13 onder b), [betrokkene 4] namens [A] bevoegdelijk opdracht heeft gegeven aan CNB tot verkoopbemiddeling van sublicenties voor een andere leliesoort (rov. 5.13 onder c), [A] zich niet bij een andere opdracht dan die tot verkoopbemiddeling bij de sublicenties Dalian heeft beroepen op onbevoegdheid van [betrokkene 4] (rov. 5.12) en [betrokkene 4] in de naam van de vennootschap [A] voorkomt (rov. 5.13 onder d). Het hof overweegt ook uitdrukkelijk in rov. 5.13, vierde zin dat de aldaar onder a t/m d genoemde omstandigheden
gedragingenzijn van [A] , dan wel omstandigheden die voor haar
risicokomen. Het hof komt aldus op grond van het toedoen- en risicobeginsel – en dus niet (ook) op basis van een
niet-doenvan [A] – tot het oordeel dat in de gegeven omstandigheden de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt, waar CNB op af mocht gaan. De eerste rechtsklacht stuit hierop af.
nooitzou kunnen bijdragen aan de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Dat is natuurlijk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval [25] . In rov. 5.13 onder d wordt als één van de elementen uit de omstandighedencatalogus aangedragen dat weliswaar uit het handelsregister kenbaar was dat [betrokkene 4] geen vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder was, maar dat hier ook het aspect speelt dat een vennootschapsnaam een combinatie is van twee eigennamen ( [A] ) en CNB er dan niet zonder meer op bedacht hoefde te zijn dat slechts één naamgever ( [betrokkene 2] ) volledig bevoegd (indirect) bestuurder was en dat de andere naamgever ( [betrokkene 4] ) maar beperkte volmacht had en als zzp’er werd ingehuurd hier. Dat is goed te volgen als er, zoals in deze zaak, maar één persoon [betrokkene 4] in het spel is [26] , hij namens [A] aanspreekpunt was voor CNB bij transacties waarin CNB ten behoeve van [A] bemiddelde (rov. 3.8) en dat de namens [A] aan CNB gegeven bemiddelingsopdrachten tot verkoop van bloembollen
altijd door [betrokkene 4]zijn gegeven (rov. 5.12). Hier ketst onderdeel 5 op af.
Gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden,zo overweegt het hof – daarbij klaarblijkelijk verwijzend naar de omstandigheden besproken in rov. 5.12-5.14, waarvan enkele in de vorige klachten tevergeefs zijn aangevallen in cassatie – oordeelt het hof dat in dat stadium van het verkoopproces CNB niet (alsnog) gehouden was de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 4] in twijfel te trekken. Daarvoor geeft het hof als (verdere) redenen dat (i) CNB de historische prijsgegevens van de sublicenties Dalian heeft opgevraagd en de afgesproken prijs binnen de bandbreedte lag van deze gegevens, (ii) ook als ervan uit zou moeten worden gegaan dat [eiseres] de sublicenties Dalian voor het in het taxatierapport van [betrokkene 7] genoemde bedrag had kunnen verkopen, dan is door [eiseres] onvoldoende toegelicht waarom dit voor CNB/ [betrokkene 1] kenbaar zou zijn geweest; [eiseres] / [betrokkene 7] heeft zelf geen inzicht gegeven in gerealiseerde prijzen voor sublicenties Dalian en ook niet toegelicht waarom zij dit niet hebben gedaan, zodat in zoverre uit het rapport [betrokkene 7] ook niet meer valt op te maken dan dat sprake is van een inschatting van [betrokkene 7] – waar die inschatting op is gebaseerd, is niet toegelicht en het gevolg is dat [eiseres] haar stelling dat
ook voor CNB duidelijk kenbaar wasdat de sublicenties werden verkocht door [betrokkene 4] voor een ‘fractie van de marktprijs’
onvoldoende is onderbouwden (iii) ook het feit dat de overeenkomst voorzag in de mogelijkheid van verkoop van sublicenties Dalian en de voorwaarden die daarbij golden, maakt nog niet dat CNB (alsnog) aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 4] hoefde te twijfelen, omdat [eiseres] niet heeft betwist dat CNB
niet bij de onderhandelingen over deze voorwaarden betrokken is geweest.
Ten overvloedewordt daar vervolgens in rov. 5.15 aan toegevoegd hetgeen in onderdeel 7 wordt aangevallen, namelijk dat CNB c.s. verder heeft aangevoerd dat deze volgens [eiseres] zeer ongunstige voorwaarden op 12 december 2018 zijn bekrachtigd in de Licentieovereenkomst, zonder dat [eiseres] voldoende heeft toegelicht waarom zij daartoe is overgegaan. Daarmee is haar standpunt dat sprake is geweest van zeer ongunstige voorwaarden volgens het hof onvoldoende onderbouwd. Zelfs als de klachten uit onderdeel 7 tegen deze laatste passages zouden slagen – en ik zet hierna uiteen waarom dat in mijn ogen niet zo is – heeft dit
niettot gevolg dat het oordeel in rov. 5.15 – dat op de in cassatie niet bestreden punten (i) t/m (iii) is gebaseerd – niet in stand kan blijven. Terecht merken CNB c.s. bij s.t. 47 op dat een handeling in 2018 (het sluiten van de Licentieovereenkomst) geen invloed kan hebben op de vraag of CNB ten tijde van de transactie van de sublicenties Dalian in 2016 redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat [betrokkene 4] vertegenwoordigingsbevoegd was.
[eiseres]geen partij was bij de Licentieovereenkomst. Toegegeven, het betreft hier inderdaad minder precies taalgebruik van het hof, maar uit de context is meteen duidelijk dat dit een verschrijving is en dat niet ‘ [eiseres] ’, maar ‘ [A] ’ is bedoeld (in gelijke zin s.t. CNB c.s. 51: ‘kennelijke verschrijving’), zodat van onbegrijpelijkheid geen sprake is. In rov. 3.27 is immers als feit vastgesteld – en in rov. 5.19 overwogen – dat
[A]met Dutch Lilies en [C] de Licentieovereenkomst op 12 december 2018 heeft gesloten. Nu het in rov. 5.15 onmiskenbaar over die Licentieovereenkomst gaat, kan er geen twijfel over bestaan dat het hof ook daar heeft bedoeld dat [A] (en niet [eiseres] als rechtsopvolger van [A] ) daarbij partij was. Dat volgt ook uit de vaststelling dat [A] de exclusieve hoofdlicentie Dalian van [C] heeft gekocht en [A] als hoofdlicentiehouder sublicenties aan derden kan uitgeven (rov. 3.9), zoals vervolgens is gebeurd aan Dutch Lilies (rov. 3.18). Ook op die grond faalt subonderdeel 7.1.
mede gelet ook op hetgeen CNB ook nog overigens ter betwisting heeft aangevoerd’. CNB c.s. heeft in feitelijke instanties aangevoerd dat een goed begrip van de bloembollenwereld leert dat een nadere vaststelling van de afspraken in het koopbriefje in de Licentieovereenkomst gebruikelijk is, omdat het de royalty rechten voor [C] (die geen partij bij het koopbriefje was) en nadere verplichtingen van partijen regelt [30] . CNB c.s. heeft aan de hand van een vergelijking van de afspraken in het koopbriefje met die in de Licentieovereenkomst toegelicht dat de Licentieovereenkomst de in het koopbriefje vervatte afspraken wel degelijk heeft bevestigd, op enkele essentiële onderdelen zelfs in het voordeel van Dutch Lilies [31] . Volgens CNB c.s. zijn de punten 1. t/m 5. niet nadelig voor Dutch Lilies, omdat 1., 2. en 5. standaardbepalingen in een licentieovereenkomst zijn, punt 3. onjuist is en punt 4. ook geen nadeel voor Dutch Lilies oplevert, omdat Dutch Lilies alleen in Chili actief is en niet in andere delen van het zuidelijk halfrond [32] . Nu [eiseres] vervolgens niet inhoudelijk heeft gereageerd op deze gemotiveerde betwisting door CNB c.s., maar bij pleidooi in hoger beroep alleen heeft verwezen naar haar eerdere (hiervoor uiteengezette) stellingen [33] , was het hof niet gehouden om expliciet op deze stellingen te responderen (in gelijke zin s.t. CNB c.s. 53-55). Daar ketst de motiveringsklacht uit subonderdeel 7.2 ook inhoudelijk op af.