ECLI:NL:HR:2010:BK7671
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Toerekening van schijn van volmachtverlening in verbintenissenrechtelijke context
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, staat de vraag centraal of ING Bank N.V. in strijd heeft gehandeld met de tussen partijen bestaande overeenkomst door bedragen over te maken zonder daartoe opdracht te hebben gekregen van Bera Holding N.V. De zaak begint met een dagvaarding door Bera Holding, die stelt dat ING onterecht geld heeft overgemaakt naar rekeningen van Bera B.V. en Bera Commercials B.V. zonder dat daartoe een bevoegde vertegenwoordiger opdracht had gegeven. De rechtbank heeft in eerste instantie de vordering van Bera Holding gedeeltelijk toegewezen, maar ING heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te Amsterdam heeft het hoger beroep van ING niet-ontvankelijk verklaard voor het tussenvonnis en het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd.
ING heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de zaak heeft beoordeeld op basis van de vraag of ING gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de volmachtverlening aan [betrokkene 2], die niet bevoegd was om namens Bera Holding te handelen. De Hoge Raad oordeelt dat ING zich had moeten vergewissen van de bevoegdheid van de persoon die de opdrachten gaf. Het hof had ten onrechte geoordeeld dat ING slechts onder 'zeer bijzondere omstandigheden' een beroep kon doen op de schijn van volmachtverlening. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De Hoge Raad concludeert dat de omstandigheden die ING aanvoert niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van een gerechtvaardigd vertrouwen in de volmachtverlening aan [betrokkene 2]. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van banken om zorgvuldig om te gaan met volmachtverlening en de noodzaak om de bevoegdheid van vertegenwoordigers te verifiëren.