ECLI:NL:GHDHA:2024:1158

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
200.310.035/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bemiddelaar bij verkoop van sub-licenties Dalian en vertegenwoordigingsbevoegdheid

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale U.A. (CNB) als bemiddelaar bij de verkoop van sub-licenties voor de teelt van de leliesoort Dalian. HVV-Lelie Holding B.V. (HVV Holding) stelt dat CNB niet gerechtigd was om de verkoop te bemiddelen, omdat de persoon die CNB namens de verkoper opdracht gaf daartoe niet gemachtigd was. HVV Holding vordert schadevergoeding van CNB en de bestuurder [geïntimeerde]. De rechtbank heeft de vorderingen van HVV Holding afgewezen, waarna HVV Holding in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de rol van CNB als bemiddelaar voor zowel de verkoper als de koper. Het hof oordeelt dat CNB in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat [persoon C] bevoegd was om namens [bedrijf 1] de bemiddelingsopdracht te geven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het hof concludeert dat CNB niet tekort is geschoten in haar zorgplicht als bemiddelaar. De vorderingen van HVV Holding worden afgewezen, en HVV Holding wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.310.035/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/592391 / HA ZA 20-456
Arrest van 2 april 2024
in de zaak van
HVV-Lelie Holding B.V.,
gevestigd in Bodegraven,
appellante,
advocaat: mr. F. Arts, kantoorhoudend in Doetinchem,
tegen

1.Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale U.A.,

gevestigd in Lisse,
2.
[geïntimeerde] ,
wonende in [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. T. van den Bergh, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna HVV Holding, CNB en [geïntimeerde] noemen. CNB en [geïntimeerde] zal het hof gezamenlijk ook CNB c.s. noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
CNB is opgetreden als bemiddelaar (voor zowel de verkoper als de koper) bij totstandkoming van een overeenkomst tot verkoop van sub-licenties voor de teelt van een leliesoort op het zuidelijk halfrond. In deze zaak stelt HVV Holding zich op het standpunt dat de persoon die CNB namens de verkoper opdracht tot bemiddeling bij deze verkoop heeft gegeven daartoe niet gemachtigd was en dat CNB in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat een toereikende volmacht was verleend. Verder is HVV Holding van mening dat CNB niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar had mogen worden verwacht. HVV Holding houdt zowel CNB als haar bestuurder [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade die de verkoper volgens haar heeft geleden. De verkoper heeft zijn vorderingsrechten ter zake aan HVV Holding overgedragen. HVV Holding vordert in deze procedure, onder meer, een verklaring voor recht dat CNB en [geïntimeerde] op de genoemde gronden jegens haar aansprakelijk zijn en vergoeding van de als gevolg hiervan geleden schade, deels op te maken bij staat.
1.2
De rechtbank heeft de vorderingen van HVV Holding afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 19 april 2022, waarmee HVV Holding in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2022;
- de memorie van grieven van HVV Holding, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van CNB c.s., met bijlagen;
- de bijlagen 3 tot en met 9, die HVV Holding ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de bijlagen 38 en 39, die CNB c.s. ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling hebben overgelegd.
2.2
Op 19 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
CNB is een bemiddelaar tussen verkopers en kopers voor de handel in
bloembollen, knollen en vaste planten. Bij CNB zijn ongeveer 1.250 leden aangesloten, bestaande uit kopers en verkopers in de bloemenwereld. CNB heeft als doel die kopers en verkopers met elkaar in contact te laten komen. Als koper en verkoper een overeenkomst sluiten, zorgt CNB voor betalingszekerheid. Per jaar worden via CNB ongeveer 50.000 transacties gesloten. De afspraken die koper en verkoper maken, worden vastgelegd in een zogeheten koopbriefje. CNB heeft ongeveer 40 bemiddelaars die allen zijn gespecialiseerd in een eigen productgroep. Voor haar werkzaamheden vraagt CNB aan zowel koper als verkoper een provisie. De provisie die bij een koper in rekening gebracht wordt bedraagt 2,25% van de koopprijs. De verkoper betaalt een provisie van 2,50%.
3.2
CNB hanteert bij de overeenkomsten die via haar bemiddeling tot stand komen algemene voorwaarden. In die algemene voorwaarden is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald:
‘(…)
4.4. Indien CNB een Opdracht tot Bemiddeling of Veiling uitvoert, komt een overeenkomst pas tot stand nadat de directie van CNB daarvoor toestemming heeft verleend. Deze toestemming wordt geacht te zijn verleend indien de directie van CNB niet binnen tien dagen na de datum vermeld op een door CNB opgestelde bevestiging schriftelijk aan Opdrachtgevers kenbaar heeft gemaakt dat geen overeenkomst tot stand is gekomen.
(…)
12.1 CNB is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van door haar verleende Bemiddeling en overige werkzaamheden of op welke andere grondslag ook, behoudens in het geval van opzet of grove schuld.
(…)
23.1 Geschillen met betrekking tot de handel in- of teelt van Bloembollen die samenhangen met door CNB tot stand gebrachte overeenkomsten tussen CNB en een Opdrachtgever of tussen Opdrachtgevers onderling zullen worden beslecht door het Scheidsgerecht Bloembollenhandel en zo nodig met inachtneming van de voorwaarden zoals omschreven in het Handelsreglement.’
3.3
Ten aanzien van artikel 23.1 geldt dat alleen leden van de branchevereniging van de bloembollensector (de Koninklijke Algemeene Vereniging voor Bloembollensector, hierna: KAVB) een geschil aanhangig kunnen maken bij de het Scheidsgerecht Bloembollenhandel (hierna: het Scheidsgerecht). De algemene voorwaarden bepalen verder dat als een geschil niet kan worden aangebracht bij het Scheidsgerecht, de rechtbank Den Haag bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
3.4
[geïntimeerde] is bestuurder van CNB. [bemiddelaar] (hierna: [bemiddelaar] ) is een van de bemiddelaars en vertegenwoordigers van CNB en is gespecialiseerd in lelies.
3.5
[bedrijf 1] Lelie B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) is een onderneming die is gespecialiseerd in de handel in bloembollen. [bedrijf 1] maakt ook gebruik van de bemiddelingsdiensten van CNB.
3.6
HVV Holding was tot 18 oktober 2018 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] .
3.7
[naam] Holding B.V. was bestuurder en enig aandeelhouder van HVV Holding. [persoon A] (hierna: [persoon A] ) en mevrouw [persoon B] (hierna: [persoon B] ) waren bestuurders van [naam] Holding B.V. [persoon A] was enig aandeelhouder van [naam] Holding. [persoon A] en [persoon B] waren dus indirect bestuurder van [bedrijf 1] .
3.8
[persoon C] (hierna: [persoon C] ) was namens [bedrijf 1] het aanspreekpunt voor CNB bij transacties waarin CNB ten behoeve van [bedrijf 1] bemiddelde.
3.9
In 2012 heeft [bedrijf 1] de exclusieve hoofdlicentie (teeltrechten) van de teelt van de leliesoort ‘Dalian’ (hierna: de Dalian) op het zuidelijk halfrond van [bedrijf 2] Breeding B.V. (hierna: [bedrijf 2] Breeding) gekocht. Als hoofdlicentiehouder kon [bedrijf 1] sub-licenties aan derden uitgeven.
3.1
[lelieteler] (hierna: [lelieteler] ) is een lelieteler. Hij verricht zijn werkzaamheden via diverse vennootschappen, waaronder de vennootschap [lelieteler] Chile B.V. (hierna: [lelieteler] Chili), [lelieteler] Lelies B.V. (hierna: [lelieteler] Lelies) en Dutch Lilies B.V. (hierna: Dutch Lilies). Sinds 2014 teelt [lelieteler] Chile in opdracht van [bedrijf 1] de Dalian in Chili.
3.11
Begin 2015 is bij [persoon A] een dodelijke ziekte geconstateerd.
3.12
Per e-mail van 12 juli 2016 heeft [persoon C] namens [bedrijf 1] aan [bemiddelaar] van CNB laten weten dat [bedrijf 1] sub-licenties van de Dalian wil verkopen. Meer specifiek heeft hij het volgende – voor zover hier relevant – geschreven:
‘ [bemiddelaar] .
Wil je hier alvast even naar kijken? nog niet aanbieden, ik krijg vanavond groen licht van [persoon A] [hof: [persoon A] ]. Pas als dat zo is kunnen we aanbieden. Wat vindt je er van?
Beste [bemiddelaar]
Dalian. zuidelijk halfrond.
Wil jij het volgende aanbieden bij [lelieteler] :
Licentie voor 5 hectare leverbaar.
(…)
Totaal prijs € 200.000,00
(…)
Wil jij het volgende aanbieden aan [bedrijf 3] flowerbulbs:
Dalian zuidelijk halfrond.
Licentie voor 8 hectare leverbaar (...)’
3.13
Bij e-mail van 13 juli 2016 heeft hij hier aan toegevoegd:
‘ [bemiddelaar] .
Er moet nog bij dat als er uitbreiding nodig is, er per extra 700 plus 200 rr. € 15.000,00 betaald moet worden.’
3.14
Vlak daarna heeft [persoon C] in afwijking van deze e-mail aan CNB laten weten dat er toch niks aan de daarin genoemde vennootschap [bedrijf 3] Flowerbulbs (hierna: [bedrijf 3] ) moest worden aangeboden, maar dat CNB in plaats daarvan 7,5 sub-licenties aan [lelieteler] moest aanbieden.
3.15
Op [dag] 2016 heeft [bemiddelaar] namens CNB een conceptkoopbriefje opgesteld voor de verkoop van 7,5 sub-licentie Dalian voor de prijs van € 262.500. Dit conceptkoopbriefje vermeldt dat [lelieteler] Lelies de koper is en [bedrijf 1] de verkoper, dat het aantal van 7,5 sub-licenties 50 % van de in totaal 15 porties bedraagt, dat de 15 Dalianlicenties exclusief voor het zuidelijk halfrond zijn en dat de hoofdlicentie in het bezit van [bedrijf 1] blijft. Verder staat in het koopbriefje dat mocht er behoefte zijn aan extra sub-licenties, beide partijen gezamenlijk kunnen besluiten dat er extra sub-licenties verkocht worden en dat de opbrengst van die licenties wordt verdeeld volgens de sleutel 60/40 (60 voor [bedrijf 1] en 40 voor [lelieteler] Lelies). Tot slot staat erin dat indien één van de twee partijen een deel van de oorspronkelijke 7,5 licenties wil verkopen, hij verplicht is om dit aan de andere partij kenbaar te maken en dat de andere partij het recht heeft om voor 50% van de desbetreffende licentie te participeren.
3.16
Op [datum] is [persoon A] overleden.
3.17
Op enig moment na het overlijden van [persoon A] heeft [persoon C] geen werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf 1] meer verricht.
3.18
Op 27 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] namens CNB het koopbriefje definitief gemaakt. In het definitieve koopbriefje (hierna: het koopbriefje) is als kopende partij vermeld Dutch Lilies in plaats van [lelieteler] Lelies. Verder volgt uit dat koopbriefje dat Dutch Lilies meer sub-licenties kan bijkopen voor een bedrag van € 15.000 per sub-licentie en dat mocht er behoefte bestaan aan meer sub-licenties, koper en verkoper gezamenlijk kunnen besluiten om extra licenties uit te geven. Op het koopbriefje zijn de algemene voorwaarden van CNB van toepassing verklaard.
3.19
CNB heeft voor haar bemiddelingswerkzaamheden een provisie van 2,5% van de totale koopsom van [bedrijf 1] en 2,25 % van Dutch Lilies ontvangen.
3.2
Op 25 november 2016 is de zwager van [persoon A] , [zwager persoon A] (hierna: [zwager persoon A] ) bestuurder geworden van HVV Holding (en dus indirect van [bedrijf 1] ).
3.21
In maart 2017 heeft [persoon C] namens [bedrijf 1] aan CNB opdracht gegeven tot verkoopbemiddeling van een sub-licentie voor de Trudy-lelie. Deze sub-licentie is op 13 april 2017 verkocht.
3.22
Bij brief van 7 april 2017 aan CNB heeft [zwager persoon A] als (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] laten weten dat hij de voorwaarden en bepalingen uit het koopbriefje niet accepteert en dat hij met de koper (Dutch Lilies) zal proberen om de problemen die volgens hem als gevolg van deze transactie zijn ontstaan te beperken door in goed overleg tot afspraken te komen die voor beide partijen wel aanvaardbaar zijn, maar dat als zij daar niet in slagen, [zwager persoon A] genoodzaakt is om een officieel standpunt in te nemen en vast te stellen dat de genoemde overeenkomst niet rechtsgeldig is. [zwager persoon A] heeft in die brief verder geschreven:
‘(…)
Mijn zwager – indertijd alleen bevoegd – is op [datum] overleden. Ten tijde dat de conceptovereenkomst is gemaakt, lag hij reeds op sterven, en was er al geen communicatie meer mogelijk. Hij heeft dus geen toestemming kunnen geven, om tot een rechtsgeldige overeenkomst over te gaan. Desondanks heeft u 2 dagen na zijn begrafenis de bovenstaande definitieve overeenkomst opgesteld. Het was niet alleen “in no time” bij het CNB bekend dat mijn zwager was overleden, maar – vanwege zijn bekendheid in de branche – in de hele bollenwereld. Het had daarom voor de hand gelegen dat u bij een dergelijke deal zorgvuldig te werk was gegaan, door na te gaan wie er op dat moment namens [persoon C] en [persoon A] bevoegd was tot het aangaan van een dergelijke overeenkomst.
(…)’
3.23
Op 24 oktober 2017 heeft de heer [persoon D] op verzoek van [zwager persoon A] de waarde van de sub-licenties van de Dalian getaxeerd op € 100.000 per sub-licentie per 10 oktober 2017.
3.24
Op 1 januari 2018 is [zwager persoon A] bestuurder geworden van [naam] Holding B.V.
3.25
Op 9 februari 2018 hebben [bedrijf 1] en HVV Holding een akte van cessie getekend, waarbij is vermeld dat de partijen bij de cessie de rechtsgeldigheid van het koopbriefje betwisten. Verder is in die akte bepaald dat [bedrijf 1] het recht om schadevergoeding van CNB te claimen overdraagt aan HVV Holding. Beide vennootschappen werden daarbij vertegenwoordigd door [zwager persoon A] .
3.26
Op 18 oktober 2018 zijn de aandelen in [bedrijf 1] overgedragen aan Lily Export ‘t Zand B.V. en is HVV Holding afgetreden als bestuurder van de [bedrijf 1] .
3.27
Op 12 december 2018 hebben [bedrijf 1] , Dutch Lilies en [bedrijf 2] Breeding een nieuwe licentieovereenkomst met betrekking tot de Dalian gesloten (hierna: de Licentieovereenkomst). Dutch Lilies wordt in die overeenkomst de licentienemer genoemd. In de Licentieovereenkomst staat onder meer en voor zover hier relevant het volgende vermeld:
‘(…)
F. HvV en Licentienemer [zijn] sinds 2016 met elkaar in gesprek over de verkoop en levering aan Licentienemer van 7,5 porties met daarbij behorende (sub)licenties ten behoeve van de vermeerdering en teelt van het Ras door Licentienemer in Chili, hetgeen heeft geleid tot vastlegging van afspraken in koopbriefje CNB (…);
G. HvV en Licentienemer [spreken] hierbij af dat HvV 7,5 porties met daarbij behorende (sub)licenties ten behoeve van de vermeerdering en teelt van het Ras aan Licentienemer verkoopt en levert, dat uitsluitend hetgeen in koopbriefje CNB (...) tussen HvV en Licentienemer ter zake de bedragen (...) blijft gelden, en dat ten aanzien van de aan Licentiegever verleende (sub)licenties de navolgende voorwaarden, bepalingen, bedingen en restricties gelden.
(…)’
3.28
Verder staat in de Licentieovereenkomst dat – in afwijking van wat in het koopbriefje is bepaald – de opbrengst bij verkoop van licenties wordt verdeeld volgens de verdeelsleutel van 50/50.
3.29
Bij brief van 31 januari 2019 heeft HVV Holding CNB laten weten dat zij onderzoek- en adviesbureau Ebben (hierna: Ebben) heeft ingeschakeld om onderzoek te doen naar de gang van zaken rondom het koopbriefje.
3.3
Op 27 september 2019 heeft HVV Holding de rapportage [onderzoeker] aan CNB toegestuurd. Ebben schrijft onder meer dat het naar haar mening vaststaat dat het koopbriefje niet rechtsgeldig en integer tot stand is gekomen en dat CNB schadeplichtig is.
3.31
Op 11 februari 2020 heeft HVV Holding bij de accountantskamer een klacht ingediend tegen [geïntimeerde] . Bij beslissing van 20 juli 2020 heeft de accountantskamer de klacht afgewezen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
HVV Holding heeft CNB c.s. gedagvaard en gevorderd, samengevat:
I. een verklaring voor recht dat CNB jegens HVV Holding aansprakelijk is voor de
schade die HVV Holding heeft geleden als gevolg van de door tussenkomst van
CNB tot stand gebrachte overeenkomst van 27 oktober 2016;
II. veroordeling van CNB tot betaling van € 1.207.755,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 oktober 2016;
III. verwijzing naar de schadestaat ter vaststelling van de gederfde
aandelenopbrengst als gevolg van het gewijzigde toekomstperspectief door de
omstreden tussenkomst van CNB tot stand gebrachte overeenkomst van 27
oktober 2016;
IV. een verklaring voor recht dat het verdienmodel van CNB, waarbij CNB zowel
voor de koper als verkoper optreedt als bemiddelaar en vertegenwoordiger en
bij beide partijen provisie in rekening brengt, in strijd is met de wet en de
rechtspraak;
V. een verklaring voor recht te dat [geïntimeerde] jegens HVV Holding aansprakelijk is voor de onderzoekskosten [onderzoeker] en de daadwerkelijk gemaakte kosten veroorzaakt door de herhaalde weigering van [geïntimeerde] om het geschil voor te leggen aan het Scheidsgerecht;
Vl. hoofdelijke veroordeling van CNB c.s. om de onderzoekskosten [onderzoeker] van € 70.000 te betalen;
VII. veroordeling van CNB c.s. in de kosten van deze procedure.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van HVV Holding afgewezen en haar in de kosten veroordeeld. Zij heeft daartoe, samengevat en voor zover in hoger beroep relevant, het volgende overwogen. CNB heeft er niet aan hoeven twijfelen dat [persoon C] bevoegd was om [bedrijf 1] te binden, waaraan niet af doet dat het bij eerdere transacties ging om bloembollen en niet om licenties (rov. 4.6). Wat betreft de koopprijs mocht CNB ervan uitgaan dat [bedrijf 1] – een professionele partij – wist wat zij deed en ook niet gebleken is dat [bedrijf 1] CNB om advies heeft gevraagd over de marktwaarde van de sub-licenties (rov. 4.8). Daarnaast heeft [bedrijf 1] onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een te lage koopprijs. Bovendien heeft noch [bedrijf 1] , noch HVV Holding ervoor gekozen de overeenkomst met [lelieteler] Chile te ontbinden (rov. 4.9). Al in juli 2016 heeft [bedrijf 1] de eerste stappen gezet tot verkoop van de sub-licenties. De gewijzigde partijnamen zijn een gevolg van een later besluit de licenties alleen nog aan een vennootschap van [lelieteler] te verkopen. HVV Holding heeft onvoldoende onderbouwd dat het koopbriefje met opzet rond de periode/datum van het ziekbed en het overlijden van [persoon A] is opgesteld om de gestelde nadelige gevolgen voor [bedrijf 1] onder het tapijt te kunnen vegen, terwijl ze ook niet concreet heeft gemaakt welk belang CNB daarbij had. In ieder geval is de transactie niet uitzonderlijk lucratief voor CNB te noemen (rov. 4.11). Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij CNB geen aanleiding bestond om vraagtekens te zetten bij de inhoud van het koopbriefje. Noch bij de bevoegdheid van [persoon C] om [bedrijf 1] bij deze transactie te vertegenwoordigen (rov. 4.12). Nu HVV Holding geen terugbetaling van de provisiekosten heeft gevorderd, heeft zij geen belang bij vordering IV (rov. 4.13). Op [bedrijf 1] rustte geen verplichting het geschil voor te leggen aan het Scheidsgerecht. Hiermee stranden ook de vorderingen tegen [geïntimeerde] (rov. 4.15). De stellingen en weren ten aanzien van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder van CNB kunnen dan ook onbesproken blijven (rov. 4.16).

5.Beoordeling in hoger beroepGrieven; eiswijziging

5.1
HVV Holding is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft vijf grieven hiertegen aangevoerd en haar eis in hoger beroep vermeerderd met een bedrag van € 28.510,25, in verband met kosten voor aanvullend onderzoek door Ebben.
5.2
CNB c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering, zodat het hof uitgaat van de vordering zoals gewijzigd.
5.3
Grief 1 is gericht tegen enkele van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
5.4
De grieven 2 tot en met 4 komen erop neer dat, volgens HVV Holding, CNB als bemiddelende instantie redelijkerwijze had moeten weten dat [persoon C] niet bevoegd was om [bedrijf 1] te vertegenwoordigen bij het sluiten van de overeenkomst met Dutch Lilies en CNB, althans dit had moeten verifiëren. CNB verwijt HVV Holding dat zij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar had mogen worden verwacht door bij HVV Holding de bevoegdheid van [persoon C] niet te controleren. Onder de gegeven omstandigheden – het ging om een voor [bedrijf 1] cruciaal bedrijfsmiddel, de overeengekomen prijs stemde niet overeen met de marktwaarde en de (indirect) bestuurder, [persoon A] , was reeds ernstig ziek en het koopbriefje dateert van vier dagen na het overlijden van [persoon A] (hetgeen direct algemeen bekend was binnen de bollenwereld) – had CNB bij [persoon A] moeten verifiëren of [persoon C] wel bevoegd was namens [bedrijf 1] opdracht te geven tot verkoop van de sub-licenties Dalian. Ook verwijt HVV Holding CNB dat zij een eigen belang had bij de transactie, namelijk de ontvangst van provisie en het verwerven van klandizie. HVV Holding meent althans – subsidiair – dat CNB [bedrijf 1] bewust heeft benadeeld en dat zij aldus onzorgvuldig, dus onrechtmatig jegens [bedrijf 1] heeft gehandeld.
5.5
Grief 5 is gericht tegen, kort gezegd, de afwijzing van de vorderingen van HVV Holding tegen zowel CNB als [geïntimeerde] en haar veroordeling in de proceskosten (rov. 4.2, 4.12-5.3, 4.14-4.15 en 4.17-5.3 van het bestreden vonnis). De grief bestrijdt ook de overweging dat HVV Holding geen terugbetaling van de provisiekosten heeft gevorderd en daarom geen belang heeft bij haar vordering IV (rov. 4.13).
5.6
Het hof zal de grieven hierna per onderwerp beoordelen.
Feitenvaststelling
5.7
Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat CNB ongeveer 175.000 transacties per jaar sluit (rov. 2.1 van het bestreden vonnis) en dat CNB, in plaats daarvan, jaarlijks bij ongeveer 50.000 transacties bemiddelt. Het hof heeft dit feit hiervoor onder 3.1 verbeterd. De grief is in zoverre gegrond, maar dit kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
5.8
De grief is verder gericht tegen de overwegingen dat [persoon C] in loondienst was van [bedrijf 1] (rov. 2.8 van het bestreden vonnis) en dat hij na het overlijden van [persoon A] uit dienst is getreden (rov. 2.17). HVV Holding stelt dat [persoon C] niet bij Lelie B.V. in loondienst was, maar dat hij als zzp’er werkzaamheden voor Lelie B.V. verrichtte en daarmee is gestopt na het overlijden van [persoon A] . HVV Holding verwijst in dit verband naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 oktober 2021.
5.9
Deze grief hangt samen met de vraag of [persoon C] bevoegd was namens [bedrijf 1] de sub-licenties te verkopen. Zoals hierna onder 5.13 wordt overwogen, maakt het voor de beantwoording van deze vraag geen verschil of [persoon C] bij [bedrijf 1] in dienst was dan wel als zzp’er voor [bedrijf 1] opdrachten uitvoerde. In de feitenvaststelling kan dit daarom in het midden blijven. Het hof heeft de feiten in die zin aangepast (zie rov. 3.8 en 3.17).
Vertegenwoordigingsbevoegdheid [persoon C] ; toerekenbare schijn
5.1
Tussen partijen is in geschil of CNB verweten kan worden te hebben bemiddeld bij de totstandkoming van een overeenkomst terwijl zij wist of redelijkerwijze heeft moeten weten dat [persoon C] niet bevoegd was namens [bedrijf 1] een overeenkomst aan te gaan strekkende tot verkoop van de sub-licenties Dalian tussen [bedrijf 1] en Dutch Lelies, zoals HVV Holding stelt en CNB betwist. Daarbij gaat het onder meer om de vraag of [persoon C] door [persoon A] , de toenmalige (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] , was gemachtigd om deze opdracht tot bemiddeling te geven. [persoon A] is overleden en schriftelijke bewijs dat [persoon A] [persoon C] heeft gemachtigd, ontbreekt. Ongeacht of die machtiging is verleend, geldt evenwel dat als CNB op grond van verklaringen of gedragingen (‘toedoen’) van [persoon A] heeft aangenomen, en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen aannemen, dat [persoon C] bevoegd was namens [bedrijf 1] de sub-licenties Dalian aan Dutch Lilies te verkopen, [bedrijf 1] – in deze procedure: haar rechtsopvolger HVV Holding – zich op de onjuistheid van die veronderstelling niet kan beroepen (artikel 3:61 lid 2 BW). Maar ook als geen sprake is geweest van ‘toedoen’ van [persoon A] , kan plaats zijn voor toerekening van de schijn van volmachtverlening, namelijk in het geval dat CNB gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat [persoon C] hiertoe bevoegd was op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [bedrijf 1] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (o.m. HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR2010:BK7671; HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909). Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is wanneer het gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van [persoon C] zelf (o.m. HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:142; HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1456). De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook berusten op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het (vermeend) onbevoegdelijk verrichten van een rechtshandeling (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:119).
5.11
Het hof is van oordeel dat CNB in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat [persoon C] bevoegd was namens [bedrijf 1] te bemiddelen bij de verkoop van sub-licenties Dalian aan Dutch Lilies. Daarbij kan in het midden blijven of [persoon C] handelde als werknemer van [bedrijf 1] of als zzp’er in opdracht van [bedrijf 1] . Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
5.12
Voorop wordt gesteld dat CNB via het door haar geëxploiteerde platform is optreden als bemiddelaar voor beide partijen. Gesteld noch gebleken is dat CNB bij de onderhandelingen over de verkoop van sub-licenties van de Dalian betrokken is geweest, in die zin dat zij ook als deskundig adviseur van één of van beide partijen is opgetreden. De enkele omstandigheid dat aan [bemiddelaar] bepaalde vragen zijn voorgelegd, maakt dit – ook indien door [bemiddelaar] op deze vragen antwoord is gegeven – niet anders. CNB heeft ook veelvuldig in opdracht van [bedrijf 1] bemiddelingswerkzaamheden verricht bij de verkoop van bloembollen. Deze opdrachten tot bemiddeling zijn altijd door [persoon C] gegeven. Niet gesteld of gebleken is dat [bedrijf 1] CNB op enig moment mededelingen heeft gedaan over de (beperkte) volmacht van [persoon C] . Evenmin is gesteld of gebleken dat [bedrijf 1] zich bij een andere opdracht dan die tot bemiddeling bij de verkoop van de sub-licenties Dalian heeft beroepen op onbevoegdheid van [persoon C] . Hieruit volgt dat CNB ervan heeft mogen uitgaan dat, voor zover [persoon C] formeel niet (voor derden niet kenbaar) was gemachtigd bemiddelingsopdrachten te geven, [bedrijf 1] het verstrekken van opdrachten aan CNB tot bemiddeling bij de verkoop van althans bloembollen welbewust aan [persoon C] heeft overgelaten. Op grond van deze gedraging, die aan [bedrijf 1] moet worden toegerekend, heeft CNB redelijkerwijs mogen aannemen dat [persoon C] gemachtigd was namens [bedrijf 1] deze bemiddelingsopdrachten te geven.
5.13
Dit oordeel luidt niet anders vanwege de omstandigheid dat het in dit geval niet ging om de verkoop van bloembollen, maar om sub-licenties voor de teelt van de Dalian op het zuidelijk halfrond, volgens HVV Holding ‘een waardevol en essentieel bedrijfsmiddel’. In de eerste plaats waren er voor CNB wel degelijk aanwijzingen dat [bedrijf 1] (lees: [persoon A] ) de sub-licenties Dalian wilde verkopen: [persoon C] maakte bij de opdrachtverlening aan [bemiddelaar] aanvankelijk een voorbehoud van ‘groen licht’ van [persoon A] en berichtte hem vervolgens dat de aanbieding niet mocht worden gedaan aan een partij met wie [persoon A] , zoals CNB c.s. stellen, onenigheid had. Deze verklaringen, die weliswaar afkomstig zijn van (uitsluitend) [persoon C] , staan niet op zichzelf. Zij moeten worden bezien in onderlinge samenhang met de volgende gedragingen van [bedrijf 1] dan wel omstandigheden die voor haar risico komen.
(a) Voor zover de machtiging van [persoon C] was beperkt tot bepaalde opdrachten (bloembollen, zoals HVV Holding stelt) of tot een maximum prijs, had het in de gegeven omstandigheden – het overlaten van het geven van bemiddelingsopdrachten aan [persoon C] – op de weg van [bedrijf 1] gelegen CNB hiervan op de hoogte te stellen. Gesteld noch gebleken is dat zij dit heeft gedaan.
(b) CNB heeft gesteld, onder aanbieding van bewijs daarvan, dat [persoon C] namens [bedrijf 1] opdrachten heeft gegeven waarbij aanmerkelijk grotere bedragen dan de koopprijs voor de sub-licenties Dalian waren betrokken, en dat het geldelijk belang van deze transactie dus niet opmerkelijk was. HVV Holding heeft dit niet betwist, zodat het hof daarvan uitgaat.
(c) [persoon C] heeft in april 2017, voordat [zwager persoon A] zich namens [bedrijf 1] op de onbevoegdheid van [persoon C] om de opdracht te geven tot bemiddeling bij de verkoop van de sub-licenties Dalian had beroepen, aan CNB opdracht gegeven tot bemiddeling bij de verkoop van (eveneens) sub-licenties van [bedrijf 1] voor een andere leliesoort: de Trudy-lelie. Niet in geschil is dat [persoon C] hierbij vertegenwoordigingsbevoegd handelde. Hieruit volgt dat de enkele omstandigheid dat het om sub-licenties in plaats van bloembollen ging, geen reden was om aan de bevoegdheid van [persoon C] om CNB opdracht te geven tot verkoopbemiddeling, te twijfelen. Daaraan doet niet af dat in dit geval, zoals HVV Holding stelt, [bemiddelaar] telefonisch contact heeft opgenomen met [zwager persoon A] en heeft gevraagd of [bedrijf 1] inderdaad de sub-licenties wilde verkopen. Naar het oordeel van het hof is dit alleszins begrijpelijk, gelet op de overgelegde schriftelijke verklaring van [bemiddelaar] dat hij, nadat hij van [persoon C] opdracht tot bemiddeling bij de verkoop van de sub-licenties Dalian had gekregen, met [persoon A] zelf hierover heeft gesproken. In dat geval had hij dus al bevestiging van [persoon A] dat [persoon C] bevoegd was deze opdracht namens [bedrijf 1] te verstrekken. Hieruit blijkt eveneens dat [persoon C] wel degelijk door het bestuur van [bedrijf 1] (inmiddels: [zwager persoon A] ) was gemachtigd ook opdrachten tot bemiddeling bij de verkoop van sub-licenties te geven, en dus niet op eigen houtje handelde.
(d) Ook de vermelding van [persoon C] in de naam van [bedrijf 1] is een omstandigheid die aan [bedrijf 1] is toe te rekenen en die heeft bijgedragen aan de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon C] . Hoewel uit het handelsregister kenbaar is geweest dat [persoon C] niet als vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder stond ingeschreven, geldt anderzijds ook dat in dit geval, waarin een vennootschap de naam heeft van twee personen ( [bedrijf 1] ), CNB er niet op bedacht hoefde te zijn dat slechts één naamgever ( [persoon A] ) volledig bevoegd (indirect) bestuurder is, en dat de andere naamgever ( [persoon C] ) iemand is die niet bij die vennootschap in dienst is, maar als zzp’er werd ingehuurd en die slechts beperkt bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen. Tegen de achtergrond van al het voorgaande had het veeleer op de weg van [bedrijf 1] gelegen om de beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon C] aan CNB kenbaar te maken.
5.14
De omstandigheid dat, zoals HVV Holding aanvoert, de bestuurder van [bedrijf 1] , [persoon A] , ernstig ziek was en ten tijde van het opstellen van de conceptovereenkomst ‘op zijn sterfbed lag’ (en een paar dagen voor het tekenen van het koopbriefje was overleden), had naar het oordeel van het hof voor CNB geen reden hoeven zijn om in dit geval (toch) te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon C] . De bemiddelingsopdracht aan CNB is gegeven een half jaar voordat [persoon A] overleed. [persoon A] was toen nog actief bij de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] betrokken en gesteld noch gebleken is dat op dat moment (al) sprake was van een verzwakking van het bestuur dan wel een risico op het ontbreken van intern toezicht binnen [bedrijf 1] , laat staan dat dit voor CNB kenbaar was. Dat het onderhandelingsproces ongeveer een half jaar heeft geduurd en dat overeenstemming werd bereikt op [dag] 2016, vijf dagen nadat [persoon A] – plotseling – een hersenbloeding kreeg en vlak voordat [persoon A] op [datum] overleed, kan worden toegeschreven aan louter toeval. HVV Holding acht dat ‘volstrekt ongeloofwaardig’, daarmee implicerend dat [persoon C] en de beoogde koper welbewust hebben gewacht met het bereiken (of bekend maken) van overeenstemming tot [persoon A] in coma raakte en vervolgens overleed. Het hof overweegt dat dit slechts een vermoeden van HVV Holding betreft. Hieraan ligt kennelijk de gedachte ten grondslag dat sprake was van een vooropgezet plan van [persoon C] en [lelieteler] om de sub-licenties Dalian buiten [persoon A] tegen ongunstige voorwaarden aan [lelieteler] over te dragen, een en ander ter ondersteuning van haar standpunt dat [persoon C] zonder machtiging van [bedrijf 1] ( [persoon A] ) handelde. HVV Holding heeft haar vermoeden niet met feiten onderbouwd, zodat dit op louter speculatie berust, terwijl de hersenbloeding en het overlijden van [persoon A] – het tijdstip waarop [persoon C] en de koper in de visie van HVV Holding zouden hebben gewacht – voor niemand te voorzien was. CNB heeft bovendien een verklaring gegeven voor het tijdsverloop: [lelieteler] was in verband met de financiering van de koopprijs op zoek naar een geschikte partner. In dat verband heeft [bemiddelaar] verklaard (schriftelijke verklaring, overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord):
‘In de zomer 2016 was de transactie op de inhoud eigenlijk al rond (zie de inhoud van het koopbriefje), maar het wachten was nog op bericht van de heer [lelieteler] over zijn partner. Daarop heb ik op [dag] 2016 het concept koopbriefje laten veranderen van [lelieteler] lelies in de koper Dutch Lilies, kort daarna is het koopbriefje definitief gemaakt. Het is compleet toeval geweest dat dit net samenliep met het overlijden van [persoon A] op [datum] , aangezien ik niet zelf deze transactie definitief kan maken maar de CNB administratie dit doet. De dames van onze administratie kennen de heren [persoon C] en [persoon A] niet, laat staan dat ze van het overlijden van [persoon A] op de hoogte waren.’
In het licht hiervan is het hof van oordeel dat het tijdstip van het bereiken van overeenstemming over de verkoop van de sub-licenties Dalian voor CNB geen aanleiding had hoeven zijn alsnog aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon C] te twijfelen, nog daargelaten dat ook niet aannemelijk is geworden dat [persoon C] , zoals HVV Holding stelt, onbevoegd was CNB opdracht tot bemiddeling bij deze verkoop te geven.
5.15
Dit oordeel luidt niet anders in het geval dat, zoals HVV Holding stelt, maar CNB c.s. gemotiveerd betwisten, de sub-licenties Dalian werden verkocht ver onder de marktwaarde en tegen zeer onzakelijke condities. Daargelaten de rol die CNB als bemiddelaar bij het verkoopproces had, waarover hierna meer, is het hof van oordeel dat, gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden, CNB in dit stadium van het verkoopproces niet (alsnog) de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon C] in twijfel hoefde te trekken. Naar CNB stelt, heeft zij de historische prijsgegevens van de sub-licenties Dalian opgevraagd en lag de afgesproken prijs binnen de bandbreedte van deze historische gegevens. In dat verband heeft [bemiddelaar] verklaard (schriftelijke verklaring, overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord):
‘De waarde van deze transactie is destijds afgeleid van het feit dat de Nederlandse kwekerij bij (kwekersrechthouder) [bedrijf 2] licenties bij kan kopen voor € 25.000,- per Ha teeltrecht, ook deze waardebepaling is destijds besproken met [persoon C] en [bedrijf 2] . Ik heb er zelf nog met [persoon E] over gebeld in de zomer 2016 om daarover navraag te doen.’
Ook hier geldt dat de tussen [persoon C] en de koper overeengekomen verkoopprijs voor CNB niet (mede) aanleiding had hoeven zijn alsnog aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon C] , voor zover die al ontbrak, te twijfelen. Ook al zou ervan uit moeten worden gegaan dat HVV Holding de sub-licenties voor de Dalian ook voor het in het taxatierapport van [persoon D] genoemde bedrag hadden kunnen verkopen – zie daarover nog meer hierna – dan is door HVV Holding in onvoldoende mate toegelicht waarom dit voor CNB/ [bemiddelaar] kenbaar zou zijn geweest. HVV Holding/ [persoon D] heeft zelf geen inzicht gegeven in de prijzen voor sub-licenties voor het telen van de Dalian die zijn gerealiseerd, noch uitleg verschaft waarom zij dit niet hebben gedaan. In zoverre valt uit het rapport [persoon D] ook niet meer op te maken dan dat sprake is van een inschatting van [persoon D] . Waar die inschatting op is gebaseerd, is niet nader toegelicht. Het gevolg is dat HVV Holding haar stelling dat
ook voor CNBduidelijk kenbaar was dat de sub-licenties werden verkocht door [persoon C] voor een ‘fractie van de marktprijs’ onvoldoende onderbouwd.
Dat de overeenkomst ook voorzag in de mogelijkheid van de verkoop van sub-licenties en de voorwaarden die daarbij golden, maakt dat niet anders. HVV Holding heeft niet betwist dat CNB bij de onderhandelingen over deze voorwaarden niet betrokken is geweest. CNB heeft verder aangevoerd dat deze volgens HVV Holding zeer ongunstige voorwaarden vervolgens door haarzelf op 12 december 2018 zijn bekrachtigd in een nadere overeenkomst tussen HVV Holding en Dutch Lilies. HVV Holding heeft vervolgens onvoldoende toegelicht waarom zij daartoe is overgegaan, althans waarom zij deze zeer ongunstige voorwaarden heeft moeten accepteren dan wel welke concessies zij daarbij heeft bedongen. Bij deze stand van zaken heeft HVV Holding – mede gelet ook op hetgeen CNB ook nog overigens ter betwisting heeft aangevoerd – haar standpunt dat sprake is geweest van zeer ongunstige voorwaarden onvoldoende onderbouwd.
5.16
Het voorgaande geldt evenzeer als ervan zou worden uitgegaan dat [persoon C] om versnelde betaling heeft verzocht. Daargelaten of dit ongebruikelijk zou zijn – CNB c.s. betwisten dat – valt, gelet op de overige omstandigheden, niet in te zien dat en waarom dit aanleiding voor CNB had moeten zijn (achteraf) aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon C] te twijfelen. Hierbij merkt het hof op dat dit een omstandigheid is die zich heeft voorgedaan nadat niet alleen de volgens HVV Holding onbevoegd gegeven opdracht aan CNB tot bemiddeling had plaatsgevonden, maar ook de overeenkomst tussen beide opdrachtgevers (door de bemiddeling van CNB) al tot stand was gekomen.
5.17
Omdat CNB naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat [persoon C] bevoegd was haar de bemiddelingsopdracht te geven, is niet relevant of [persoon A] al of niet op de hoogte was van de (via bemiddeling door CNB tot stand gekomen) aanbieding van de sub-licenties Dalian aan [lelieteler] . Daarom is voor de beoordeling niet van belang dat, zoals HVV Holding aanvoert, [persoon A] over deze transactie nooit heeft gesproken met zijn vrouw, [persoon B] , noch met zijn vertrouwenspersoon [zwager persoon A] , zoals dezen schriftelijk hebben verklaard.
5.18
Tegen de achtergrond van wat hiervoor is overwogen, kunnen de door HVV Holding aangevoerde omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen om tot de conclusie te kunnen komen dat bij CNB ‘de alarmbellen hadden moeten afgaan’ of in elk geval dat van CNB gevergd mocht worden dat zij bij HVV Holding de bevoegdheid van [persoon C] om de sub-licenties voor teelt van de Dalian te mogen verkopen zou hebben geverifieerd.
5.19
Bij deze stand van zaken kan ook in het midden blijven of [bedrijf 1] de overeenkomst tot verkoop van de sub-licenties Dalian heeft bekrachtigd doordat zij op 12 december 2018 met Dutch Lilies en [bedrijf 2] Breeding een nieuwe licentieovereenkomst heeft gesloten.
De norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar
5.2
HVV Holding stelt verder dat CNB jegens haar aansprakelijk is omdat zij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar mag worden verwacht en dat CNB vanwege deze tekortkoming jegens haar aansprakelijk is. Volgens HVV Holding had CNB overeenkomstig deze gedragsnorm bij [bedrijf 1] moeten verifiëren of [persoon C] wel bevoegd was namens [bedrijf 1] opdracht te geven tot verkoop van de sub-licenties Dalian, wat CNB heeft nagelaten. Ook in dat verband voert HVV Holding (onder meer) aan dat de overeengekomen prijs een fractie van de marktwaarde van een sub-licentie – volgens haar destijds € 100.000 – bedroeg. Ter onderbouwing van die stelling verwijst zij naar:
  • i) het taxatierapport van [persoon D] ;
  • ii) een andere, in dat rapport genoemde, maar anoniem gebleven deskundige (tevens ervaren bemiddelaar);
  • iii) de verklaring van [persoon F] van ZABO Plant B.V. (hierna: ZABO);
  • iv) de bereidheid van ZABO en twee andere partijen destijds om € 100.000 per sub-licentie te betalen – ZABO heeft uiteindelijk, nadat bekend werd dat er een ‘klem’ op deze set lag, € 75.000 per sub-licentie betaald, maar dit is nog altijd 2,5 maal de prijs die Dutch Lilies heeft betaald, aldus HVV Holding –, en
  • v) het feit dat Hobaho B.V. ( [persoon D] ) destijds voor € 100.000 per sub-licentie had kunnen bemiddelen.
5.21
CNB c.s. bestrijden dat de marktwaarde van een sub-licentie Dalian destijds € 100.000 bedroeg. Zij stellen zich op het standpunt dat de afgesproken prijs binnen de bandbreedte van de historische prijsgegevens lag. CNB c.s. betwisten ook gemotiveerd dat Zabo Plant in 2018 € 75.000 per sub-licentie heeft betaald. Volgens haar heeft Zabo Plant € 562.500 betaald voor de aandelen in [bedrijf 1] . Daarmee verwierf zij dus niet enkel de 7,5 hoofdlicenties Dalian, maar ook de opbrengst van de 7,5 sub-licenties die zij eerder aan Dutch Lilies had verkocht en het recht om zelf nog 7,5 sub-licenties te telen.
5.22
Bij de beoordeling of CNB onder de gegeven omstandigheden heeft voldaan aan de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar, moeten de rol die CNB in het verkoopproces had en de vergoeding die zij voor haar tussenkomst ontving in aanmerking worden genomen. Daarbij is van belang dat CNB voor beide partijen – verkoper en koper – als bemiddelaar optrad.
5.23
Het hof is van oordeel dat de rol van CNB in het verkoopproces beperkt was: CNB gaf aanbiedingen van [bedrijf 1] door aan potentiële kopers en was niet betrokken bij de onderhandeling over de prijs en de overige voorwaarden van de overeenkomst. Nadat partijen onderling – veelal mondeling – tot overeenstemming waren gekomen, legde CNB de afspraken vast in een koopbriefje. De omstandigheid dat [persoon C] aan [bemiddelaar] heeft gevraagd wat hij van de aanbieding vond en dat [bemiddelaar] ter zitting in eerste aanleg desgevraagd heeft verklaard dat hij ‘best zal hebben geantwoord’, is naar het oordeel van het hof geen aanwijzing dat CNB zich met de prijsstelling heeft gemoeid. In ieder geval is gesteld noch gebleken dat CNB invloed heeft gehad op de vraagprijs voor de sub-licenties. CNB heeft de voor haar bemiddeling verschuldigde provisie (door zowel de koper als de verkoper) aldus toegelicht dat zij betalingszekerheid verstrekt, met andere woorden, enig risico loopt. Namens CNB is ter zitting van het hof verklaard dat CNB, nadat een koopovereenkomst tot stand is gekomen, daarom altijd – naar zij stelt: onverplicht – de historische prijsgegevens opvraagt; zij heeft er belang bij te weten of de door partijen overeengekomen prijs marktconform is. CNB stelt dat zij ook in dit geval de historische gegevens van Dalian(sub-)licenties heeft opgevraagd en dat de afgesproken prijs lag binnen de bandbreedte van de historische gegevens. Hieruit volgt dat, anders dan HVV Holding stelt, [bedrijf 1] in ieder geval niet ermee bekend was met de sub-licenties werden verkocht voor een fractie van marktwaarde. Gelet op de hiervoor omschreven rol van CNB in het verkoopproces, valt niet in te zien dat CNB had moeten onderzoeken of de verkoopvoorwaarden onzakelijk, althans ongunstig waren voor (slechts) één van de partijen, in dit geval de verkoper: [bedrijf 1] .
5.24
Het voorgaande geldt eens te meer omdat CNB, zoals ook bij [bedrijf 1] bekend was, optrad als bemiddelaar voor zowel de verkoper als de koper en ook van beide partijen een provisie ontving. Deze tweezijdige bemiddeling is alleen toegestaan als de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen de belangen van beide opdrachtgevers is uitgesloten (artikel 7:427 jo. 7:417 lid 1 BW). Verder moet een bemiddelaar die direct of indirect belang heeft bij de totstandkoming van een rechtshandeling, de opdrachtgever daarvan in kennis stellen, tenzij de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen beider belangen is uitgesloten (artikel 7:427 jo. 7:418 lid 1 BW). In dit geval trad CNB voor beide partijen – de verkoper en de koper – op als bemiddelaar bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. Dit bracht mee dat zij zich neutraal diende op te stellen. Bovendien had CNB een (eigen) belang bij een zo hoog mogelijke verkoopprijs; haar aan beide partijen in rekening te brengen courtage bestond immers uit een percentage – 2,5 % respectievelijk 2,25% – van die verkoopprijs. Dit was ook voor partijen duidelijk. In het licht hiervan mocht van CNB als redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar niet worden verwacht dat zij zich een oordeel zou vormen over (de marktconformiteit van) de tussen partijen overeengekomen verkoopprijs. Dan valt ook niet in te zien dat de volgens HVV Holding (te) lage verkoopprijs, wat daarvan ook zij, voor [bedrijf 1] aanleiding had moeten zijn bij [bedrijf 1] te informeren of [persoon C] vertegenwoordigingsbevoegd was.
5.25
In dit verband wijst HVV Holding – op zichzelf terecht – erop dat CNB niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, € 6.000 aan deze transactie heeft overgehouden, maar € 12.468. Verder stelt zij dat CNB door de verkoop aan Dutch Lilies in het vervolg zou kunnen bemiddelen bij de jaarlijkse oogst, zodat CNB (wel degelijk) een belang had bij deze transactie. Zij voegt daaraan toe dat als de licenties aan Zabo Plant waren verkocht, CNB niet zou kunnen bemiddelen bij de verkoop van de jaarlijkse oogst omdat Zabo Plant verkoopt zonder tussenkomst van een bemiddelaar.
5.26
Zoals hiervoor overwogen diende CNB zich, gelet op de omstandigheid dat [bedrijf 1] als bemiddelaar voor beide partijen optrad en dat zij een eigen belang had bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, terughoudend op te stellen en hoefde zij als redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar niet te onderzoeken of de tussen partijen overeengekomen verkoopprijs marktconform was. Daarbij moet worden bedacht dat als de sub-licenties Dalian waren verkocht voor € 100.000 per sub-licentie – dit was volgens HVV Holding de marktwaarde – zij, in plaats van € 12.468, een provisie zou hebben ontvangen van (4,75% van € 750.000 =) € 35.625.
5.27
CNB betwist dat Zabo Plant rechtstreeks aan de markt verkoopt en geen gebruik maakt van bemiddelaars. Zij voert aan dat Zabo Plant een van haar grootste opdrachtgevers is en dus wel degelijk gebruik maakt van bemiddelaars. HVV Holding heeft haar andersluidende stelling, ook in hoger beroep, niet onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van CNB gaat het hof daaraan voorbij.
5.28
De conclusie is dat HVV Holding onvoldoende heeft onderbouwd dat CNB verweten kan worden een beroepsfout te hebben gemaakt. Dit geldt eens temeer voor de (subsidiaire) stelling van HVV Holding dat CNB [bedrijf 1] opzettelijk heeft willen misleiden en benadelen.
5.29
De grieven 2 tot en met 4 zijn daarom ongegrond.
Aansprakelijkheid [geïntimeerde] ; terugbetaling provisiekosten
5.3
Grief 5 is gericht tegen, kort gezegd, de afwijzing van de vorderingen van HVV Holding tegen zowel CNB als [geïntimeerde] en haar veroordeling in de proceskosten (rov. 4.2, 4.12-5.3, 4.14-4.15 en 4.17-5.3 het bestreden vonnis). De grief bestrijdt ook de overweging dat HVV Holding geen terugbetaling van de provisiekosten heeft gevorderd en daarom geen belang heeft bij haar vordering IV (rov. 4.13). Wat betreft de provisiekosten voert HVV Holding aan dat zij wel terugbetaling daarvan heeft gevorderd.
5.31
Het hof overweegt dat gezien zijn oordeel dat CNB niet is tekortgeschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst en niet onrechtmatig jegens [bedrijf 1] heeft gehandeld, dus ook niet op die gronden aansprakelijk is jegens HVV Holding, van persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder van CNB geen sprake kan zijn.
5.32
Wat de (vordering tot) terugbetaling van de provisiekosten betreft overweegt het hof dat in geval van schending van artikel 7:427 jo. 7:417 lid 1 BW of artikel 7:427 jo. 7:418 lid 1 BW, de bemiddelaar geen recht heeft op loon (artikel 7:417 lid 3 BW respectievelijk artikel 7:418 lid 2 BW), maar dat niet is gesteld of gebleken dat CNB deze bepalingen heeft geschonden. Aangezien het hof CNB ook overigens niet aansprakelijk acht jegens HVV Holding, bestaat voor terugbetaling van provisiekosten geen grond.
5.33
Dit betekent dat grief 5 eveneens ongegrond is.
Bewijsaanbod
5.34
Het bewijsaanbod van HVV Holding wordt als niet ter zake dienend gepasseerd omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven.
Conclusie en proceskosten
5.35
De conclusie is dat het hoger beroep van HVV Holding niet slaagt. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal HVV Holding als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2022;
  • veroordeelt HVV Holding in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van CNB c.s. begroot op € 13.124,-- aan griffierecht en € 18.651,-- aan salaris advocaat (drie punten, tarief VIII) en € 178,-- aan nakosten;
  • bepaalt dat als HVV Holding niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, HVV Holding de kosten van betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--;
  • verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. Verduyn, mr. A.J.P. Schild en mr. E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.