Uitspraak
zetelende te Dronten,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], tegen de Gemeente Dronten. De zaak betreft de vraag of de Gemeente gebonden is aan een vaststellingsovereenkomst die was gesloten door een vertegenwoordiger die niet bevoegd was om de Gemeente te vertegenwoordigen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder een arrest van 12 januari 2001, waarin werd vastgesteld dat de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid ook kan voortvloeien uit feiten en omstandigheden die zich na de rechtshandeling hebben voorgedaan.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 9 november 2009 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente, waarbij de overeenkomst werd getekend door [A], die later werd ontslagen vanwege zijn handelen in deze kwestie. Op 29 november 2010 werd een bindend advies uitgebracht, waarna eisers de Gemeente verzochten om betaling van het vastgestelde schadebedrag. De Gemeente heeft in kort geding een veroordeling gekregen tot betaling, maar in hoger beroep werd dit vonnis vernietigd en werden eisers veroordeeld tot terugbetaling.
De Gemeente stelde in de procedure dat de vaststellingsovereenkomst en het bindend advies haar niet binden, omdat [A] niet bevoegd was om het college te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door te stellen dat feiten die zich na de rechtshandeling hebben voorgedaan niet relevant zijn voor de beoordeling van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.