Conclusie
[verzoeker]respectievelijk
Profoto.
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten
[betrokkene 1]), heeft de vakantieaanvragen van [verzoeker] van 23 tot en met 31 december 2022 en van 16 tot en met 27 januari 2023 geaccordeerd. Op 4 december 2022 heeft [verzoeker] zijn vakantieaanvraag gewijzigd door de week van 23 tot en met 31 december te ruilen voor de week van 12 tot en met 18 december 2022. [betrokkene 1] heeft deze wijziging op 6 december 2022 geaccordeerd.
de camera), terug te brengen, zodra [verzoeker] weer beter was. [verzoeker] heeft [betrokkene 1] daarop laten weten dat hij de camera heeft meegenomen naar Iran om daarmee op afstand te kunnen werken, waarop [betrokkene 1] [verzoeker] heeft geschreven dat hij niet wist dat [verzoeker] op afstand zou werken. [betrokkene 1] heeft [verzoeker] gewezen op de regel dat hij zonder toestemming geen apparatuur mag meenemen op vakantie. Daarop heeft [verzoeker] laten weten dat hij al in Iran was en dat hij op 27 januari 2023 terug zou vliegen, maar dat dit om medische redenen misschien later zou worden. [verzoeker] heeft [betrokkene 1] verzocht om een alternatief te vinden voor de camera, of hem de tijd te geven om de camera via DHL terug te sturen naar kantoor. Partijen hebben overleg gevoerd over verschillende wijzen van terugbrengen van de camera.
3.Procesverloop
de kantonrechter) verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen en om Profoto te veroordelen tot het wedertewerkstellen van hem en tot doorbetaling van zijn loon vanaf 30 januari 2023, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.
de e-grond), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 onder g BW, hierna:
de g-grond), meer subsidiair op grond van een combinatie van ontslaggronden (art. 7:669 lid 3 onder i BW, hierna:
de i-grond). Verder heeft Profoto de kantonrechter verzocht om te bepalen dat [verzoeker] geen recht heeft op de transitievergoeding of enige andere vergoeding en om een verklaring voor recht dat [verzoeker] schadeplichtig is jegens Profoto, zodat de gefixeerde schadevergoeding verrekend mocht worden met de eindafrekening en Profoto per saldo niks meer verschuldigd is aan [verzoeker] voor wat betreft de eindafrekening.
het hof), onder aanvoering van drie grieven.
de bestreden beschikking) heeft het hof, kort gezegd, [5] geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter in stand blijft, onder aanvulling van gronden (de i-grond, in plaats van de door de kantonrechter bij de ontbinding gehanteerde e-grond).
4.Bespreking van het principaal cassatiemiddel van [verzoeker]
ontbindingvan de arbeidsovereenkomst, [6] ook al spreekt art. 7:669 BW van ‘opzeggen’. De kantonrechter kan een werkgeversverzoek tot ontbinding slechts inwilligen indien is voldaan aan de in art. 7:669 BW neergelegde voorwaarden voor opzegging en geen opzegverbod van toepassing is (art. 7:671b lid 2 BW).
Wwz) is het ontslagrecht per 1 juli 2015 grondig herzien. Dit heeft onder meer geleid tot de invoering van het grondenstelsel.
wegens gewichtige redenen’, veelal bestaande uit ‘
veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen’ (art. 7:685 BW (oud)). Hierbij kon de kantonrechter, zo het hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkwam, een vergoeding toekennen.
Wab) in werking getreden. Daarbij is de lijst met redelijke gronden uitgebreid met de i-grond. Met dit onderdeel van de Wab werd tegemoetgekomen aan het in de praktijk gebleken knelpunt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd wordt geacht, hoewel niet is voldaan aan een van de redelijke gronden genoemd in art. 7:669 lid 3 onder a t/m h BW. [8] Het gaat meer specifiek om omstandigheden die afzonderlijk onvoldoende zijn om een redelijke grond te vormen, maar waarbij gezien het geheel van omstandigheden het redelijk wordt geacht dat de arbeidsovereenkomst eindigt. [9] Het is aan de rechter om te beoordelen of de door de werkgever aangevoerde omstandigheden
in combinatiemet elkaar een redelijke grond vormen die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Met de introductie van de i-grond werd beoogd het ontslagrecht te verruimen, zonder te breken met het stelsel van gesloten ontslaggronden. [10]
aanvullende vergoeding,soms aangeduid als ‘cumulatievergoeding’). De aanvullende vergoeding is neergelegd in art. 7:671b lid 8 BW dat als volgt luidt:
rechtsklachthoudt in dat het hof heeft miskend dat voor ontbinding op de i-grond slechts ruimte bestaat wanneer de werkgever precies heeft gesteld en onderbouwd
welke omstandighedenuit twee of meer van de c, d, e, g en h-grond ertoe hebben geleid dat in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, en
waaromdie combinatie van omstandigheden tot ontbinding moet leiden. [18] Profoto heeft immers in het geheel niet concreet aangegeven en onderbouwd welke omstandigheden zij aan haar beroep op de cumulatiegrond ten grondslag legde, aldus het subonderdeel. [19]
motiveringsklachtwordt opgeworpen voor het geval het hof op dit punt niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. In dat geval is zijn impliciete oordeel dat Profoto in rechte voldoende precies heeft gesteld waaruit de i-grond die ontbinding van het dienstverband van [verzoeker] rechtvaardigde in dit geval bestond, onbegrijpelijk in het licht van de (enkel) blote en algemene stellingen van Profoto, waarin – zonder enige nadere toelichting, die in de bestreden beschikking ontbreekt – de rechtens vereiste concretisering in het geheel niet te lezen valt.
faalthet subonderdeel.
Het stelsel van gesloten ontslaggronden, dat is ingevoerd teneinde juridisering van ontslag tegen te gaan en werkgever en werknemer zoveel mogelijk rechtszekerheid vooraf te bieden, blijft daarmee intact.De werkgever kan om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoeken op een van de ontslaggronden c tot en met h en subsidiair, voor het geval de rechter tot het oordeel komt dat deze gronden onvoldragen zijn of onvoldoende onderbouwd, op grond van de cumulatiegrond. De werkgever kan ook de cumulatiegrond primair ten grondslag leggen aan het ontbindingsverzoek, waarbij dan wel omstandigheden uit twee of meer gronden (c-h) moeten worden aangevoerd. Voor de werknemer kan daar wel een hogere gemaximeerde, door de rechter te bepalen, vergoeding naast de transitievergoeding tegenover staan, hetgeen in de volgende paragraaf nader wordt toegelicht.”
primairop de i-grond beroept wordt verwezen naar het aanvoeren van omstandigheden uit meerdere van de overige redelijke gronden. Ook volgt hieruit niet dat de werkgever die zich
subsidiairof (zoals in het voorliggende geval)
meer subsidiairop de i-grond beroept, hij niet aan zijn stelplicht ter zake zou kunnen voldoen door te verwijzen naar omstandigheden die in het kader van andere ontslaggronden zijn aangevoerd.
zwaarderestelplicht zou gelden dan voor de overige redelijke gronden genoemd in art. 7:669 lid 3 BW.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het risico ziet dat de cumulatiegrond juist als een meer open grond gaat gelden, met het risico dat werkgevers verschillende slecht onderbouwde gronden bij elkaar zullen «verzamelen».
dient de werkgever immers precies aan te geven en te onderbouwenwelke omstandigheden uit twee of meer van de gronden c tot en met h tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ertoe hebben geleid dat in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De rechter beoordeelt of sprake is van een redelijke grond en zal, wanneer daarvan geen sprake is, niet overgaan tot ontbinding. Voor een gerechtvaardigd beroep op de cumulatiegrond is dan ook vereist dat in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Enkele slecht onderbouwde gronden die bij elkaar zijn gesprokkeld om op eenvoudige wijze tot beëindiging te komen zijn daarvoor niet voldoende.”
nieteen strengere stelplicht bij de i-grond zou bepleiten dan bij de overige redelijke gronden, zie ik de klachten van dit eerste subonderdeel ook niet slagen. Dit laat zich als volgt toelichten.
het feit dat [verzoeker] , hoewel toen niet arbeidsongeschikt, niet had verzocht of gevorderd om bij voorlopige maatregel, uitvoerbaar bij voorraad, toegelaten te worden tot het verrichten van de bedongen arbeid”. Dat argument komt enkel en alleen uit de spreekwoordelijke koker van het hof, aldus de steller van het middel. [26]
rechtsklachthoudt in dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door in rov. 5.15 klaarblijkelijk te oordelen dat de kantonrechter de vrijheid heeft om de aanwezigheid van een cumulatiegrond, buiten de feitelijke stellingen van de werkgever om, (mede) te baseren op door de kantonrechter zelf bijgebrachte feiten en omstandigheden, althans heeft het hof zelf – in strijd met het bepaalde in art. 24 Rv – de feitelijke grondslag van het ontbindingsverzoek, voor zover gebaseerd op de cumulatiegrond, aangevuld. [27]
motiveringsklachtwordt opgeworpen voor het geval de bestreden beschikking zó zou moeten worden gelezen dat het hof ook heeft beslist dat het de kantonrechter vrijstond om het vervuld zijn van de cumulatiegrond (mede) te baseren op het uitblijven van een verzoek of vordering van [verzoeker] om bij wijze van voorlopige maatregel tot zijn werk te worden toegelaten, omdat Profoto zich daarop ter onderbouwing van haar beroep op de i-grond had beroepen. Die beslissing getuigt dan van een onbegrijpelijke uitleg van de stellingen van Profoto, aldus de klacht. [28]
faalt, gelet op het volgende.
onvoldoende weersproken” is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, [30] welke verstoring Profoto aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Art. 24 Rv staat hieraan niet in de weg. Het middel klaagt overigens niet dat het hof op dit punt een verrassingsbeslissing zou hebben gegeven.
slaagtom de volgende reden.
herplaatsing binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt”. Daar is het hof echter niet op ingegaan.
nietop de e-grond kon worden ontbonden, moest het – in het kader van door hem terecht opgeworpen vraag of de ontbindingsbeschikking wel in stand zou kunnen blijven op de i-grond – alsnog beoordelen of in dat geval herplaatsing van [verzoeker] destijds niet mogelijk was of niet in de rede lag, ook al hebben partijen het hof niet attent gemaakt op het herplaatsingsvereiste. Het subonderdeel klaagt met recht dat het hof dit ten onrechte heeft nagelaten.
rechtsklachtkomt erop neer dat het hof klaarblijkelijk heeft miskend dat de rechter, bij een beroep op de cumulatiegrond, in zijn beschikking deugdelijk zal moeten motiveren niet alleen (i) uit welke gedeeltelijk vervulde wettelijke ontslaggronden de cumulatiegrond is samengesteld, maar ook (ii) uit welke feiten en omstandigheden die gedeeltelijk voldragen gronden dan bestaan en waarom die combinatie meebrengt dat het dienstverband in redelijkheid niet langer kan worden voortgezet. Dit ligt in het verlengde van de stelplicht van de werkgever, die bij een beroep op de cumulatiegrond ‘precies’ zal moeten stellen en onderbouwen welke feiten en omstandigheden vallend in het domein van de relevante ontslaggronden (c, d, e, g en h-grond) samen de cumulatiegrond vormen, maar ook gelet op de zwaarwegende belangen die in het algemeen voor een werknemer betrokken zijn bij de beëindiging van het dienstverband. Zo’n deugdelijke motivering is eens te meer vereist nu de cumulatiegrond – blijkens de wetsgeschiedenis – niet beoogt te breken met het fundamentele uitgangspunt van het met de Wwz geïntroduceerde ontslagrecht dat voor beëindiging van het dienstverband pas ruimte bestaat als sprake is van een voldragen wettelijke ontslaggrond als vermeld in art. 7:669 lid 3 BW en ook de rechterlijke toets van het vervuld zijn van de cumulatiegrond geen lichtere beoogt te zijn dan de toetsing aan de overige redelijke gronden voor ontslag, aldus het middel.
motiveringsklacht onder ahoudt in dat uit de bestreden beschikking niet, althans in elk geval niet op voldoende begrijpelijke wijze, valt af te leiden waaruit het verwijtbare gedrag zijdens [verzoeker] dat onderdeel uitmaakt van de i-grond, zou bestaan.
enig verwijtbaar handelen”. In rov. 5.15 wordt niet verduidelijkt waaruit dat verwijtbare gedrag precies bestond; partijen zullen dat moeten distilleren uit rov. 5.13, waarin het hof is ingegaan op de vraag of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden op de e-grond. De motiveringsklacht komt erop neer dat ook uit rov. 5.13 niet – althans in elk geval niet zonder nadere toelichting – valt af te leiden dat de e-grond op enige, voor ontslag relevante wijze, vervuld is.
slaagtde klacht.
van enig verwijtbaar handelen” van [verzoeker] (dat op zichzelf onvoldoende was voor de gevraagde ontbinding). Zie rov. 5.15, vierde zin. Dat lijkt mij te onbepaald, ook indachtig de rest van de bestreden beschikking.
welk verwijtbaar handelenvan [verzoeker] het hof precies het oog heeft bij het oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op
de i-grondhad kunnen ontbinden.
op de i-grondzou hebben kunnen ontbinden, in het bijzonder daar waar het gaat om het ‘enig verwijtbaar handelen’ van [verzoeker] .
Ad (i). Met de steller van het middel veronderstel ik dat het verwijt van op afstand werken Profoto niet helpt. Het hof overweegt immers dat [verzoeker] in alle, althans diverse eerdere jaren voor en na de jaarwisseling periodes van (vastgestelde) vakanties afwisselde met aansluitende periodes van werken op afstand, ofwel vanuit Mexico (waar zijn vriendin woont) ofwel vanuit Iran (zijn geboorteland), welke informatie ook bekend was bij de direct leidinggevende [betrokkene 1] , waarbij het hof ervan uitgaat dat deze wist of zich ten minste had kunnen realiseren dat [verzoeker] ook rond de jaarwisseling 2022/2023 op vergelijkbare wijze als in eerdere jaren op afstand zou werken en tegen welke achtergrond het hof overweegt dat het van [betrokkene 1] (handelend namens Profoto) verwacht had mogen worden dat hij hierover een vraag had gesteld toen hij aanvankelijk toestemming gaf voor twee vakanties met een tussenliggende periode van twee weken, dan wel nadien na wijziging van de data van de eerste vakantieperiode. [40] Als [betrokkene 1] daar als nieuwe leidinggevende van [verzoeker] een probleem mee had, dan had [betrokkene 1] dat zelf tijdig aan de orde kunnen stellen, aldus het hof. [41] Gelet op deze voorgeschiedenis beoordeelt het hof het verwijt onder (i) “
niet als zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] dat dit een ontslag op die grondslag mede zou kunnen dragen”. [42] Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, meen ik dat het hof op dit eerste punt
geen verwijtmaakt aan [verzoeker] , maar eerder wijst op de gebruikelijke gang van zaken en op de verantwoordelijkheid van [betrokkene 1] als leidinggevende. [43]
Ad (ii). Het hof oordeelt dat dit verwijt van Profoto hetzelfde lot deelt als het verwijt onder (i). [44] Ook wat dit tweede aspect betreft houd ik het ervoor dat het hof
geen verwijtmaakt aan [verzoeker] .
Ad (iii).Ik begrijp het zo dat het hof ook dit verwijt van Profoto niet beschouwt als verwijtbaar gedrag van [verzoeker] . Het hof overweegt immers dat de kantonrechter het (niet communiceren over) het ondergaan van tijdrovende tandheelkundige behandelingen ten onrechte heeft gekwalificeerd als verwijtbaar handelen ter onderbouwing van de ontbinding. [45] Met de lezing dat hier van verwijtbaar gedrag geen sprake is, strookt mijns inziens dat het hof overweegt dat [verzoeker] redenen had om de behandelingen in Iran te ondergaan, in beginsel na werktijd, en dat het feit dat één van de behandelingen op een middag zou hebben plaatsgevonden onvoldoende gewicht in de schaal kan leggen om te kunnen spreken van een voor ontslag relevant verwijt. [46] Ook op dit derde punt kan in hetgeen het hof overweegt
geen verwijtaan [verzoeker] worden gelezen.
Ad (iv). Op dit punt vind ik de gedachtegang van het hof niet zo makkelijk te volgen. Enerzijds overweegt het hof dat op zichzelf juist en relevant is het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] vóór zijn vertrek (in plaats van twee dagen daarna) had moeten meedelen dat hij mogelijk later dan 30 januari 2023 weer terug zou kunnen zijn, [47] waarin besloten lijkt te liggen dat [verzoeker] volgens het hof op dit punt een verwijt valt te maken (dat dan weer onvoldoende gewicht in de schaal legt om een ontbinding op de e-grond te kunnen dragen). Anderzijds sluit het hof aan bij zijn uitkomst ten aanzien van het verwijt onder (iii), daar waar het overweegt dat dit vierde verwijt ook van onvoldoende gewicht is om van een voor ontslag relevant verwijtbaar handelen te kunnen spreken. [48] Al met al lijkt het erop dat het hof hier [verzoeker] inderdaad een verwijt maakt, waarvan het tegelijkertijd de ernst dusdanig relativeert dat in het vage blijft wat het gewicht daarvan zou zijn in het kader van de beoordeling of is voldaan aan de i-grond.
welke gedragingenhet hof daarbij op het oog heeft.
Ten aanzien van het niet terugsturen van de camera overweegt het hof dat dit weliswaar aan [verzoeker] kan worden verweten(de opdracht was immers stellig en duidelijk), maar dat de (persoonlijke) omstandigheden waarin [verzoeker] toen verkeerde (midden in een langdurige tandheelkundige behandeling, in zijn geboorteland, van waaruit een veilig terugsturen per koerier of via een landgenoot ook in de ogen van Profoto te risicovol was, terwijl Profoto [verzoeker] slechts de kosten van een enkele reis zou vergoeden) ook meegewogen dienen te worden en het hof tot het oordeel leiden dat dit verwijt geen dringende reden in de zin van de wet oplevert. (…)”
onder aterecht is voorgesteld: zonder nadere toelichting geeft de bestreden beschikking onvoldoende inzicht in de door het hof gevolgde gedachtegang betreffende het oordeel in rov. 5.15 dat de kantonrechter had kunnen vaststellen dat sprake was van enig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . Het subonderdeel klaagt met succes dat onduidelijk blijft om welk gedrag het hier gaat.
motiveringsklacht onder bwordt opgeworpen voor het geval de overweging van het hof in rov. 5.13, voorlaatste zin, zó moet worden begrepen dat het hof daar heeft beslist dat het vierde verwijt dat de kantonrechter aan haar beslissing dat sprake was van een voldragen e-grond ten grondslag heeft gelegd, wél een voor ontslag relevant verwijtbaar handelen opleverde. In dat geval is die beslissing onbegrijpelijk, want evident innerlijk tegenstrijdig met de beslissing van het hof in rov. 5.13, vijftiende zin, die niet anders kan worden uitgelegd dat ook voor verwijt (iv) geldt dat het van onvoldoende gewicht is om van een voor ontslag relevant verwijtbaar handelen te kunnen spreken,
eerste rechtsklachtklaagt dat onjuist is de beslissing van het hof dat voor toewijzing van de aanvullende vergoeding op grond van art. 7:671b lid 8 BW aan [verzoeker] geen ruimte bestaat, nu het in eerste aanleg gedane verzoek tot toekenning van zo’n vergoeding in hoger beroep “
niet meer aan de orde is” omdat [verzoeker] in hoger beroep niet om toekenning van die vergoeding heeft verzocht, ook niet in voorwaardelijke zin. Het hof miskent hiermee dat, zelfs wanneer [verzoeker] in hoger beroep niet opnieuw expliciet om toekenning van die additionele vergoeding heeft gevraagd, die vergoeding wel
ambtshalvedoor het hof toegekend kon worden (wanneer, zoals in dit geval, in hoger beroep wordt geoordeeld dat de ontbinding die is uitgesproken in eerste aanleg niet op de e-grond, maar op de i-grond gebaseerd had moeten worden).
tweede rechtsklachtkeert zich tegen de beslissing van het hof dat er geen ruimte is voor toekenning van de in art. 7:671b lid 8 BW bedoelde vergoeding voor zover die beslissing erop berust dat naar de “
verwachting” van het hof “
het oordeel van de kantonrechter op dit punt niet toewijzend zou zijn geweest”. Het hof heeft met die beslissing miskend dat het voor de beantwoording van de vraag of, in geval als het onderhavige, waarin de kantonrechter de arbeidsovereenkomst volgens het hof ten onrechte heeft ontbonden op de e-grond en het hof beslist dat de kantonrechter die ontbinding had moeten baseren op de i-grond, niet beslissend is wat de kantonrechter – die een onjuiste beslissing op het punt van de te hanteren ontslaggrond heeft genomen – naar verwachting
zou hebben beslistomtrent de vergoeding (als hij de juiste ontslaggrond zou hebben gehanteerd), maar of het hof oordeelt dat wanneer de ontbinding in de eerste aanleg gebaseerd zou zijn op de i-grond, volgens
hem(dus: volgens het hof zelf) daarbij destijds een additionele vergoeding in de zin van art. 7:671b lid 8 BW toegekend had moeten worden.
derde rechtsklachtvan onderdeel 2 klaagt dat het hof de devolutieve werking van het appel heeft miskend. Nu [verzoeker] met succes is opgekomen tegen de beslissing van de kantonrechter dat zich een e-grond voordeed voor ontbinding op de voet van art. 7:671b BW, kwam het hof – gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep – toe aan de overige gronden voor ontbinding die Profoto in eerste aanleg subsidiair (de g-grond) en meer subsidiair (de i-grond) had aangevoerd. Dat betekende echter tegelijkertijd ook dat het hof, op grond van diezelfde devolutieve werking, tevens rekening diende te houden met de stellingen die [verzoeker] in prima tegen die subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen van het ontbindingsverzoek van Profoto heeft ingebracht, waaronder de stelling dat hem, bij ontbinding op de cumulatiegrond, de in art. 7:671b lid 8 BW bedoelde vergoeding toekwam [51] , welke stelling hij in hoger beroep niet heeft prijsgegeven. Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van die aanvullende vergoeding van in hoger beroep wel degelijk nog actueel en de beslissing van het hof dat dit verzoek niet langer aan de orde was, is onjuist.
behoeven geen behandeling. Het oordeel van het hof over de aanvullende vergoeding als bedoeld in art. 7:671b lid 8 BW bouwt immers voort op het oordeel van het hof dat (kort gezegd) de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Profoto terecht heeft ontbonden (omdat dit mogelijk was op de i-grond). Dat oordeel wordt succesvol bestreden met onderdeel 1, zodat [verzoeker] geen belang heeft bij behandeling van onderdeel 2. Dat belang heeft hij echter wél, indien het oordeel van het hof dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden (zij het op de e-grond in plaats van de hier geëigende i-grond) in cassatie stand houdt en onderdeel 1 dus, anders dan ik hiervoor heb betoogd, zou falen. Ik zal daarom toch, althans gedeeltelijk, op de klachten van onderdeel 2 ingaan.
billijke vergoedingeen vergoeding die de rechter
kantoekennen indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding dient ter compensatie van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De hoogte van de billijke vergoeding zal aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden vastgesteld. [56]
aanvullende vergoedingis een vergoeding die de rechter, net als de billijke vergoeding,
kantoekennen indien hij de arbeidsovereenkomst op de i-grond ontbindt. De aanvullende vergoeding dient als compensatie voor ontslag op de i-grond. [57] Zij moet niet worden gezien als een verhoogde transitievergoeding (zie reeds hiervoor 4.14). Omwille van de rechtszekerheid is de aanvullende vergoeding gemaximeerd: zij bedraagt ten hoogste de helft van de transitievergoeding. Voor het overige heeft de rechter speelruimte om maatwerk te bieden. [58] Hij bepaalt de hoogte aan de hand van de omstandigheden van het geval [59] en zal het toegekende bedrag dus moeten motiveren. [60]
billijke vergoeding, maar is ook van toepassing als de rechter voornemens is in verband met een ontbinding op de i-grond aan de werknemer een
aanvullende vergoedingtoe te kennen. [62]
transitievergoeding, zo heeft de Hoge Raad beslist. De rechter die voornemens is de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van een billijke vergoeding maar met – tegen het verzoek van de werkgever in – veroordeling van de werkgever tot betaling van een transitievergoeding aan de werknemer, mag dus niet ambtshalve de werkgever in de gelegenheid stellen om zijn ontbindingsverzoek in te trekken. [63] In dezelfde beschikking oordeelde de Hoge Raad dat art. 23 Rv meebrengt dat de rechter een voorwaardelijke beslissing als in die zaak aan de orde was [64] niet ambtshalve mag geven, maar slechts indien een dergelijke beslissing is gevorderd of verzocht, dan wel in de vordering of het verzoek besloten ligt. [65]
ten onrechte is toegewezen. [68] Het hof kan de ontbindingsbeschikking niet vernietigen, [69] maar wel de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen [70] ofaan de werknemer een
billijke vergoedingtoekennen, zo volgt uit art. 7:683 lid 3 BW. Stel dat de appellerende werknemer verzoekt om (veroordeling tot) herstel van de arbeidsovereenkomst, maar het hof tot het oordeel komt dat herstel inmiddels niet meer in de rede ligt. Dan lijkt niets eraan in de weg te staan dat het hof, in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst, aan de werknemer de billijke vergoeding toekent als bedoeld in art. 7:683 lid 3 BW, ondanks het ontbreken van een daartoe strekkend verzoek van de werknemer. Met deze regeling is immers beoogd dat het hof de mogelijkheid heeft om – ambtshalve – in plaats van herstel een billijke vergoeding toe te kennen, bijvoorbeeld in verband met het tijdsverloop sinds de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [71] Voor een adequate bescherming van de werknemer is dat noodzakelijk te achten. Mijns inziens is goed verdedigbaar dat het zelfde geldt voor de rechterlijke mogelijkheid tot toekenning van de
aanvullende vergoeding: als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op de i-grond ontbindt, kan hij aan de werknemer de aanvullende vergoeding toekennen op de voet van art. 7:671b lid 8 BW, ongeacht of de werknemer om die aanvullende vergoeding heeft verzocht. Recent werd door kantonrechters ook in die zin geoordeeld. [72]
tweede klachtvan het subonderdeel in te gaan.
derde klacht. Het is juist dat op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep het hof heeft miskend door te oordelen dat het verzoek van [verzoeker] om een aanvullende vergoeding “
in hoger beroep niet meer aan de orde” was (want daar niet was herhaald), terwijl het hof nu juist het bekrachtigen van de ontbinding heeft gebaseerd op de i-grond. Daarbij ga ik ervan uit, in lijn met het voorgaande en anders dan Profoto betoogt in haar voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep (nr. 3.5), dat in een geval zoals hier aan de orde de aanvullende vergoeding in hoger beroep op zichzelf toewijsbaar is, ook al ontbindt het hof niet zelf de arbeidsovereenkomst omdat de kantonrechter dat al heeft gedaan.
slaagt. Met het slagen van onderdeel 1 kunnen de drie oordelen die de voortbouwklacht bestrijdt niet in stand blijven.
5.Bespreking van het voorwaardelijk incidenteel cassatiemiddel van Profoto
slaagt.
onderdeel 3bestrijden de juistheid en de motivering van de wél door het hof gegeven oordelen in het kader van de e-grond in rov. 5.13.
onderdeel 2dat een werknemer die voornemens is om (voor langere tijd) naar het buitenland te gaan (mede) om vanuit daar te werken, uit oogpunt van goed werknemerschap vóór vertrek hiervoor toestemming dient te vragen en/althans afstemming dient te zoeken over dat voornemen en/althans minst genomen zijn werkgever daarvan op de hoogte stelt, waarbij het hof zou hebben miskend dat het nalaten hiervan zodanig verwijtbaar is dat dit een ontslag op de e-grond (mede) kan dragen. [90] Onderdeel 3betoogt dat in elk geval van een werknemer die voornemens is om apparatuur
van een klant(voor langere tijd) naar het (verre)
buitenlandmee te nemen, uit oogpunt van goed werkgeverschap mag worden verwacht dat hij daarover ten minste overleg voert met zijn werkgever/leidinggevende, en klaagt dat het hof heeft miskend dat het nalaten hiervan zodanig verwijtbaar is dat dit een ontslag op de e-grond (mede) kan dragen.
onbesproken. Gelet op het slagen van onderdeel 1 kan rov. 5.13 reeds niet in stand blijven. Na vernietiging van de bestreden beschikking door de Hoge Raad zal het verwijzingshof opnieuw dienen te beoordelen of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen terecht heeft ontbonden.