Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het procesverloop
2.De feiten
worden gepland om de voortgang op het functioneren van [verweerder] te monitoren en te bespreken;
3.Het inleidende verzoek van het ministerie en het verweer van [verweerder]
4.De beoordeling
geengebruik maakte van uitrijkaarten, maar het in dat kader gedane beroep op de onschuldpresumptie gaat niet op. De onschuldpresumptie als zodanig heeft geen afzonderlijke betekenis in een procedure als deze. Het gaat erom of aan de hand van de bewijsregels en op basis van de stellingen en verweren van partijen tot de overtuiging kan worden gekomen dat [verweerder] de hem verweten gedraging heeft begaan, en dat is mede gelet op (de bijlagen bij) het onderzoeksrapport Prunus het geval. Daarbij geldt dat [verweerder] , indien juist, tegenover de bevindingen en aannames van het Prunus-rapport eenvoudig zijn stelling dat hij zelf de parkeerkosten betaalde had kunnen aantonen.
an sichniet als zodanig ernstig beoordeelt dat de arbeidsovereenkomst per definitie behoort te eindigen.
passendefuncties, dat wil zeggen functies die aansluiten bij de opleiding, ervaring en capaciteiten van een werknemer. Volgens het ministerie behoort herplaatsing in een dergelijke functies niet tot de mogelijkheden en de kantonrechter ziet, mede vanwege het ontbreken van een gedegen betwisting van [verweerder] en gelet op de hoge functie die [verweerder] binnen de Rijksoverheid bekleedt, geen reden om aan de juistheid van de stelling van het ministerie te twijfelen dat op korte termijn geen functie van vergelijkbaar niveau beschikbaar zal komen.
ernstigverwijtbaar heeft gedragen. [verweerder] heeft, ook omdat hij aan de overige wettelijke vereisten voldoet, derhalve recht op een transitievergoeding. [verweerder] heeft aangevoerd dat bij ontbinding per 1 augustus 2024 de transitievergoeding € 13.113,40 bruto bedraagt. Het ministerie heeft tegen dit bedrag geen verweer gevoerd, zodat dit bedrag zal worden opgenomen in het dictum. De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding wordt daarbij eveneens toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd conform artikel 7:686a lid 1 BW.