In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] B.V. en [verweerder]. [verzoekster] verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van disfunctioneren van [verweerder] en een verstoorde arbeidsverhouding. De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoekster] op 24 februari 2020, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder] op 3 april 2020. Na een mondelinge behandeling op 24 juni 2020, waarin beide partijen hun standpunten toelichtten, heeft de kantonrechter de zaak beoordeeld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen voldragen ontslaggrond was op basis van disfunctioneren, omdat [verzoekster] onvoldoende concrete verbeterkansen aan [verweerder] had geboden en hem te weinig tijd had gegeven om zijn functioneren te verbeteren. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsverhouding onlosmakelijk verbonden was met het vermeende disfunctioneren van [verweerder]. Ondanks de mislukte mediation tussen partijen, was er onvoldoende grond om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding).
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat er wel sprake was van een combinatie van omstandigheden die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst leidde, en heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 september 2020 ontbonden. Tevens is [verzoekster] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 38.502,12 aan [verweerder], vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.