Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) [verweerster] is een bedrijf dat is gespecialiseerd in het drukken van boeken.
- ii) [verzoeker] is op 1 mei 2006 in dienst getreden van [verweerster] in de functie van medewerker binderij.
- iii) Medewerkers van de binderij kunnen met toestemming van de leidinggevende een boek van het werk meenemen naar huis. In dat geval moet de leidinggevende een stempel of handtekening in het boek plaatsen. Gemiddeld genomen zijn er maximaal vijf boeken per titel beschikbaar voor liefhebbers onder het personeel.
- iv) Door [verweerster] zijn in de jaren 2006 tot en met 2013 diverse memo’s aan haar medewerkers verstuurd waarin wordt meegedeeld dat het zonder toestemming meenemen van boeken niet wordt getolereerd en dat daarop een ontslag op staande voet zal volgen.
- v) Op 7 oktober 2015 heeft [verzoeker] drie boeken meegenomen van een stelling/pallet, in zijn rugzak gedaan en in de kofferbak van zijn auto gelegd.
- vi) Op verzoek van de chef eindproduct en de manager binderij bij [verweerster] heeft [verzoeker] de kofferbak van zijn auto geopend, waarin de drie boeken werden aangetroffen. De boeken waren niet voorzien van een stempel of een handtekening van de leidinggevende.
- vii) Na een gesprek is [verzoeker] door [verweerster] bij brief van 7 oktober 2015 op staande voet ontslagen wegens diefstal van boeken.
afgewezen, kan hij de arbeidsovereenkomst – en daarmee de loonaanspraak van de werknemer – met terugwerkende kracht herstellen (art. 7:683 lid 3 BW). Indien de rechter in hoger beroep oordeelt dat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet in eerste aanleg ten onrechte is
toegewezen, kan hij echter niet de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht beëindigen (zie hiervoor in 3.5.2). Als in de laatste situatie loon moet worden doorbetaald, loopt de werkgever een voor de loonbetaling doorslaggevend procesrisico dat de werknemer in de spiegelbeeldige situatie niet loopt en waarvoor geen behoorlijke rechtvaardiging lijkt te bestaan.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat de wetgever dit aspect onder ogen heeft gezien. De voor 1 juli 2015 geldende regeling van ontslag op staande voet is nagenoeg ongewijzigd overgenomen in de nieuwe wet en de parlementaire geschiedenisvan de Wwz bevat geen aanwijzingen dat bij de invulling of toepassing van de vereisten voor en de gevolgen van een ontslag op staande voet materiële wijzigingen zijn beoogd ten opzichte van het voordien geldende arbeidsrecht.
Volgens onderdeel 1b is de beslissing van het hof in strijd met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, in het bijzonder met art. 7:683 lid 6 BW. Deze klachten stuiten af op het voorgaande.
4.Beslissing
13 juli 2018.