ECLI:NL:PHR:2025:1364

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
25/01956
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het niet voorafgaand toezenden van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling aan partijen in een meervoudig te beslissen zaak

In deze zaak, V-Wave Shipping S.A. tegen Haven Klup B.V. en anderen, heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van V-Wave. De zaak betreft een geschil over de vraag of het zeeschip de 'Vantage Wave' al dan niet 'on hire' was gedurende een charterperiode. V-Wave had eerder conservatoir beslag gelegd op de activa van Haven Klup en andere verweerders. De voorzieningenrechter in Rotterdam had in een eerdere beschikking geoordeeld dat V-Wave summierlijk aannemelijk had gemaakt dat zij een vordering had op Haven Klup en de andere verweerders. V-Wave ging in hoger beroep tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, waarin de rechtbankbeschikking werd bekrachtigd en V-Wave in de kosten werd veroordeeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2025, die plaatsvond ten overstaan van een raadsheer-commissaris, werd het proces-verbaal niet voorafgaand aan de uitspraak aan partijen gezonden. V-Wave stelde dat dit in strijd was met het recht, omdat het proces-verbaal essentieel is voor de waarborging van het onmiddellijkheidsbeginsel en het recht op hoor en wederhoor. De Hoge Raad oordeelde dat het niet toezenden van het proces-verbaal voorafgaand aan de uitspraak een schending van deze beginselen inhield, waardoor de beschikking van het hof niet rechtsgeldig was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak voor verdere behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/01956
Zitting12 december 2025
CONCLUSIE
B.F. Assink
In de zaak
V-Wave Shipping S.A. (hierna:
V-Wave)
tegen

1.Haven Klup B.V. (hierna: Haven Klup)

2. Three Seas Services B.V.
3. Nepa Shipping B.V.
4. Med Asia Shipping B.V.
5. Nepa Beheer B.V.
6. Nepa Holding B.V.
7. [Beheer] B.V.
8. [verweerder 8]
(hierna tezamen:
verweerders)
Inleiding
In deze zaak hebben partijen bij mondelinge behandeling in hoger beroep hun stellingen toegelicht ten overstaan van een raadsheer-commissaris in plaats van de meervoudige kamer. In cassatie wordt geklaagd dat het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling níet voorafgaand aan de uitspraak aan partijen was gezonden en ter beschikking was gesteld van de meervoudige kamer. M.i. treft deze klacht doel.

1.Feiten

In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten, ontleend aan rov. 2.1-2.4 en 2.9 van de bestreden beschikking (hierna: de
beschikking). [1]
1.1
In 2021 is tussen V-Wave en Three Seas Shipping B.V., thans Haven Klup, een geschil ontstaan over de vraag of het zeeschip de ‘Vantage Wave’ al dan niet ‘on hire’ was gedurende een charterperiode.
1.2
V-Wave en Haven Klup hebben ter beslechting van hun geschil een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt in Londen op 19 november 2021.
1.3
V-Wave heeft, nog vóór de naamswijziging van Haven Klup, beslagen gelegd ten laste van Haven Klup. Die hebben (nagenoeg) geen doel getroffen.
1.4
Bij V-Wave is het vermoeden gerezen dat de bestuurders van Haven Klup in december 2021 de exploitatie van de vennootschap hebben gestaakt om te voorkomen dat V-Wave, bij succes, verhaal zou kunnen nemen op het vermogen van de vennootschap.
1.5
De verweerders onder 2 t/m 8 hebben na de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: de
voorzieningenrechter) van 31 mei 2024 (zie onder 2.4 hierna) aan V-Wave aangeboden een bankgarantie te stellen ter grootte van USD 130.000. V-Wave heeft geweigerd om de beslagen op te heffen, omdat volgens V-Wave de bankgarantie ook door Haven Klup moest worden afgegeven.

2.Procesverloop

In eerste aanleg

2.1
Bij verzoekschrift van 8 mei 2024 heeft V-Wave de voorzieningenrechter (nogmaals) verlof gevraagd conservatoir beslag te mogen leggen, maar nu ten laste van (onder meer) verweerders (waaronder groepsvennootschappen en bestuurders van Haven Klup), onder de in het verzoekschrift genoemde derden en op onroerend goed toebehorend aan de verweerder onder 8.
2.2
Bij beschikking van 14 mei 2024 [2] heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof voorwaardelijk verleend. De vordering van V-Wave op verweerders is daarbij voorlopig begroot op USD 1.566.400, inclusief rente en kosten. Daarbij is bepaald dat V-Wave en verweerders worden opgeroepen voor een zitting, onder meer voor een nadere toetsing van de proportionaliteit van het beslag, voordat een finale beslissing zal worden genomen op het beslagrekest.
2.3
Op 29 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter. Hiervan is geen proces-verbaal opgemaakt.
2.4
Bij beschikking van 31 mei 2024 [3] heeft de voorzieningenrechter mede als volgt geoordeeld. [4]
- Gelet op de omstandigheid dat er een bevrachtingsovereenkomst was, en daarmee een verplichting om huur te betalen, is summierlijk aannemelijk dat V-Wave een vordering van USD 1.292.549,90 heeft op Haven Klup.
- Het is verder summierlijk aannemelijk dat V-Wave op de verweerders onder 2 t/m 8 een vordering uit onrechtmatige daad heeft. Op zitting is gebleken dat de activiteiten van Haven Klup vanwege het geschil met V-Wave zijn overgegaan naar een of meerdere verweerders zonder dat daarvoor een vergoeding is betaald. Gegeven het feit dat Haven Klup in 2021 een lopende onderneming had, is de overgang zonder goodwillvergoeding potentieel onrechtmatig jegens V-Wave. Het is aan de bodemrechter om de vraag te beantwoorden welke vennootschappen/verweerders daarbij precies betrokken zijn geweest.
- Het schadebedrag voor de vordering op de verweerders onder 2 t/m 8 heeft de voorzieningenrechter herbegroot op USD 100.000, USD 130.000 inclusief rente en kosten. Daarbij heeft de voorzieningenrechter de waarde van de onderneming van Haven Klup bepaald (mede) aan de hand van het eigen vermogen, ter grootte van USD 100.000, ten tijde van de (gestelde) verhaalsfrustratie (ultimo 2021).
- Omdat verweerders onvoldoende inzicht hadden gegeven in welke mate de beslagen doel hadden getroffen, heeft de voorzieningenrechter de gelegde beslagen niet deels opgeheven.
2.5
Bij vonnis in (een separaat) kort geding van 29 augustus 2024 [5] heeft de voorzieningenrechter, op vordering van de verweerders onder 2 t/m 8, de door V-Wave ten laste van de verweerders onder 2 t/m 8 gelegde beslagen opgeheven. [6]
In hoger beroep
2.6
Bij beroepschrift van 30 augustus 2024 is V-Wave in hoger beroep gekomen van de onder 2.4 hiervoor genoemde rechtbankbeschikking van 31 mei 2024 bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het
hof). Zij heeft het hof verzocht - kort gezegd - de rechtbankbeschikking te vernietigen voor zover haar vordering daarin is herbegroot op USD 130.000 (inclusief rente en kosten), en de oorspronkelijke begroting ten opzichte van verweerders in stand te laten conform het verlof van 14 mei 2024, zijnde een bedrag van USD 1.566.400, met veroordeling van verweerders in de kosten.
2.7
Op 7 januari 2025 hebben verweerders een verweerschrift ingediend, waarin zij hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden rechtbankbeschikking.
2.8
Op 31 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof, ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarover hierna meer.
2.9
Bij de beschikking heeft het hof de rechtbankbeschikking van 31 mei 2024 bekrachtigd en V-Wave veroordeeld in de kosten.
2.1
Daartoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
- Verweerders hebben geen grieven tegen de rechtbankbeschikking geformuleerd. Bij de beoordeling van de grieven van V-Wave gaat het hof daarom ervan uit (dat summierlijk gebleken is) dat V-Wave een vordering heeft op de verweerders onder 2 t/m 8 op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en/of onrechtmatig handelen in groepsverband. (rov. 3.1)
- Haven Klup heeft haar onderneming na 31 december 2021 niet voortgezet. Volgens haar balans had zij per die datum een eigen vermogen van USD 99.000. Daarin is de vordering van V-Wave niet meegenomen. (rov. 3.4)
- Niet in geschil is dat de hoogte van de door V-Wave gewenste schadevergoeding in de bodemzaak begroot zal moeten worden door een vergelijking te maken met de situatie dat het schadeveroorzakende feit - het beweerdelijk onttrekken van gelden aan Haven Klup - zich niet zou hebben voorgedaan. (rov. 3.5)
- De voorzieningenrechter heeft bij de waardebepaling van die vordering aansluiting gezocht bij het eigen vermogen van Haven Klup per 31 december 2021: USD 99.000. (rov. 3.6)
- In
grief Ivoert V-Wave aan dat de waarde van Haven Klup (veel) hoger ligt, maar dat deze zonder nadere gegevens niet is vast te stellen, hetgeen voor rekening van Haven Klup dient te komen omdat zij geen inzage geeft in haar administratie/boekhouding. (rov. 3.7)
- Eerst zal de vraag moeten worden beantwoord of de waardering van Haven Klup op basis van
going concern- of liquidatiewaarde moet plaatsvinden. (rov. 3.8)
- V-Wave heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan, niet summierlijk aannemelijk kunnen maken dat (de onderneming van) Haven Klup
going concernte gelde had kunnen worden gemaakt. (rov. 3.9)
- Bij deze stand van zaken ligt het voor de hand dat een eventuele waardering van Haven Klup in de bodemprocedure zal plaatsvinden op basis van haar liquidatiewaarde, zoals ook in eerste aanleg was geoordeeld. (rov. 3.10)
- V-Wave heeft betwist dat de (verkorte) balans per ultimo 2021 een juist beeld geeft van het toen in Haven Klup aanwezige vermogen, omdat verweerders geen complete boekhouding ter inzage hebben gegeven. Deze omstandigheid dient niet voor het risico van V-Wave te komen, aldus V-Wave. (rov. 3.11)
- Dat de juistheid van de balans/jaarcijfers van Haven Klup niet valt te verifiëren, is in dit geval onvoldoende om uit te gaan van de onjuistheid daarvan. Er ontbreken objectieve aanwijzingen voor een substantieel hogere liquidatie- of
going concern-waarde, terwijl er een waarderingsrapport is waarin gemotiveerd wordt uitgekomen op een lagere waarde. Vooralsnog wordt daarom ervan uitgegaan dat ultimo 2021 een vermogen van hooguit USD 99.000 voor verhaal beschikbaar zou zijn geweest. (rov. 3.12)
- In
grief IIklaagt V-Wave dat de voorzieningenrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat haar vordering op grond van bestuurders- en/of groepsaansprakelijkheid ziet op de verweerders onder 2 t/m 8 en niet (ook) op Haven Klup. Deze grief faalt, omdat wat de voorzieningenrechter op dit punt heeft overwogen juist en dragend is en omdat V-Wave onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welk belang zij heeft bij deze klacht. (rov. 3.15)
- In
grief IIIklaagt V-Wave dat in de rechtbankbeschikking in het dictum, gelezen in combinatie met de laatste zin van rov. 2.3.5, onvoldoende duidelijk wordt gemaakt welke samenhang er is tussen “de herbegroting van de vordering” enerzijds en de belangenafweging gecombineerd met de mogelijkheid om zekerheid te stellen anderzijds. V-Wave maakt echter niet op een voldoende navolgbare wijze duidelijk waarom zij meent dat de voorzieningenrechter hier is tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht. Terzijde geldt nog het volgende. (rov. 3.18)
- De voorzieningenrechter heeft geen oordeel willen of kunnen geven over de vraag welke van de gelegde beslagen zouden kunnen vervallen. Hij heeft nog ten overvloede overwogen dat dit vraagstuk zichzelf oplost indien zekerheid wordt gesteld. (rov. 3.19)
- De verweerders onder 2 t/m 8 hebben inmiddels zekerheid gesteld, zodat de vraag welke beslagen eventueel zouden kunnen vervallen inmiddels is achterhaald. Het hof voegt nog toe (i) dat V-Wave in dit hoger beroep niet kan opkomen tegen het vonnis in kort geding van 29 augustus 2024 en (ii) dat uit het bovenstaande volgt dat er geen genoegzame inhoudelijke gronden zijn voor een begroting van de vordering uit hoofde van bestuurders-/groepsaansprakelijkheid op USD 1.566.400. (rov. 3.20)
2.11
Via de griffie van de Hoge Raad heb ik navraag gedaan bij de griffie van het hof of daar hoger beroep is ingesteld van het in rov. 3.20 onder (i) hiervoor bedoelde vonnis in kort geding van 29 augustus 2024 (zie ook onder 2.5 hiervoor). [7] Het op 28 november 2025 ontvangen antwoord zijdens het hof luidt, voor zover relevant:
Onder deze partijnamen is bij ons geen zaak bekend. Het kan echter zijn dat er een dagvaarding is betekend tegen een latere roldatum en de zaak nog bij ons moet worden aangebracht. [8]
Nader griffiecontact op 11 december 2025 leert dat deze situatie onveranderd is.
In cassatie
2.12
Bij procesinleiding van 23 mei 2025 heeft V-Wave (tijdig) cassatieberoep ingesteld.
2.13
Er is geen verweer gevoerd.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
De procesinleiding vangt aan, onder 1, met een inleiding zonder (zelfstandige) klachten.
3.2
Daarna volgt, onder 2, een weergave van de processuele gang van zaken bij het hof. Deze weergave bevat, voor zover van belang, de volgende informatie.
(i) Op 2 december 2025 heeft het hof een brief aan de advocaten van partijen gestuurd, waarin onder meer werd aangekondigd dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 31 januari 2025 voor de “hierbij benoemde raadsheer-commissaris A.J.P. Schild”.
(ii) Tijdens die mondelinge behandeling hebben partijen hun zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. De raadsheer-commissaris heeft vragen gesteld.
(iii) Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de raadsheer-commissaris gemeld dat op 25 maart 2025 beschikking zal worden gegeven.
(iv) Op 20 februari 2025 heeft de advocaat van V-Wave het volgende bericht gestuurd aan het hof:
In bovengenoemde verzoekschriftprocedure heeft op 31 januari 2025 om 09.30 uur een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Omdat appellante op afstand (via videoverbinding) met tolk aanwezig is geweest, verneem ik graag of er proces verbaal beschikbaar is van de zitting, en zo niet, of deze vooralsnog kan worden opgemaakt.
(v) Op 21 februari 2025 heeft een medewerker van het hof, als antwoord op die e-mail van de advocaat van V-Wave, bericht als volgt:
In deze zaak - waarin een mondelinge behandeling is gehouden op 31 januari jl - zal op 25 februari a.s. bij vervroeging een beschikking worden gegeven.
Het proces verbaal van de zitting van 31 januari 2025 zal worden opgemaakt en nadien aan partijen worden nagezonden.
(vi) Op 25 februari 2025 is de beschikking gegeven door een meervoudige kamer, waarvan ook de raadsheer-commissaris onderdeel was.
(vii) Op 11 maart 2025 ontving de advocaat van V-Wave (en naar wordt aangenomen de advocaat van verweerders) het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 januari 2025 (hierna: het
p-v).
(viii) Per brief van 17 maart 2025 heeft de advocaat van V-Wave gereageerd op het p-v, en opmerkingen en voorgestelde aanpassingen naar voren gebracht.
(ix) Op deze brief heeft het hof niet gereageerd. Het heeft, anders dan verzocht door de advocaat van V-Wave in deze brief, evenmin een aangepast/definitief proces-verbaal opgemaakt en aan de advocaten van partijen verzonden.
3.3
Vervolgens wordt, onder 3, de volgende klacht geformuleerd: door te handelen zoals weergegeven onder 2 heeft het hof gehandeld in strijd met het recht en de regels zoals de Hoge Raad heeft geformuleerd in zijn arrest van 22 december 2017. [9] In dat arrest heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat van een mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten en die plaatsvindt in een meervoudig te beslissen zaak ten overstaan van een rechter- of raadsheer-commissaris (hierna tezamen:
r-c), een proces-verbaal dient te worden opgemaakt, en dat dit proces-verbaal voorafgaand aan de uitspraak dient te worden gezonden aan partijen en ter beschikking dient te worden gesteld van de meervoudige kamer. Anders is volgens de Hoge Raad onvoldoende gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen bij de totstandkoming van de uitspraak door de meervoudige kamer wordt meegewogen. Indien het hof deze rechtsregel niet heeft miskend, heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom de door hem betrachte processuele gang van zaken in dit geval niet strijdig zou zijn met die rechtsregels.
3.4
Ter ondersteuning van deze klacht worden in de procesinleiding nog drie aspecten toegelicht. Ik vat samen.
(i) Het p-v is niet gedateerd, de ‘briefdrager’ (die was toegevoegd aan het p-v) evenmin. De ontvangstdatum van 11 maart 2025 staat vermeld in de brief van de advocaat van V-Wave van 17 maart 2025, genoemd onder 3.2 sub (viii) hiervoor. Ook zonder datum blijkt uit de gang van zaken dat het hof het p-v heeft opgesteld
nadathet de beschikking heeft gegeven. In de e-mail van het hof van 21 februari 2025 staat immers dat de beschikking op 25 februari 2025 wordt gegeven en dat het proces-verbaal
zal worden opgemaakt en nadien aan partijen zal worden nagezonden. Op 21 februari 2025 was het p-v dus nog niet opgemaakt. Het is zeer onwaarschijnlijk dat in een tijdspanne van vier dagen (de beschikking is immers gegeven op 25 februari 2025):
- het p-v is opgemaakt;
- het p-v is gedeeld met de andere twee raadsheren (die niet bij de mondelinge behandeling waren);
- de meervoudige kamer tot een beslissing is gekomen;
- een beschikking is opgesteld en vervolgens door alle raadsheren is goedgekeurd.
De conclusie kan niet anders zijn dan dat het p-v is opgemaakt
nadatde beschikking is gegeven. Hierdoor kan V-Wave niet controleren op basis waarvan de andere twee raadsheren (die niet bij de mondelinge behandeling aanwezig waren) hun oordeel hebben gevormd.
(ii) V-Wave heeft niet alleen voorafgaand aan de beschikking om toezending van het proces-verbaal gevraagd, maar na ontvangst van het p-v ook nog eens inhoudelijke klachten daarop geuit. Dus ook al zouden de andere twee raadsheren hebben beschikt over een concept-proces-verbaal (wat dus niet het geval lijkt te zijn), dan zouden zij alsnog onvoldoende op de hoogte zijn geweest van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
(iii) Het slot van het p-v vermeldt dat indien er onjuistheden worden geconstateerd, partijen per brief kunnen reageren, welke berichten aan het dossier zullen worden toegevoegd. Het nut hiervan is volstrekt onduidelijk indien er al beschikking is gegeven.
3.5
Aldus klaagt V-Wave, samengevat, dat het p-v níet voorafgaand aan het geven van de beschikking aan partijen was gezonden en ter beschikking was gesteld van de meervoudige kamer.
Juridisch kader
3.6
Voordat ik toekom aan de behandeling van de klacht (zie vanaf 3.24 hierna), schets ik het volgende juridische kader.
3.7
Bij het gerechtshof worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, [10] behandeld en beslist door een meervoudige kamer (art. 16 lid 1 Rv). Dit geldt voor zowel dagvaardings- als verzoekschriftprocedures.
3.8
De meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een, zoveel als mogelijk uit haar midden aangewezen, raadsheer-commissaris. [11] De raadsheer-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan het gerechtshof toegekend (art. 16 lid 5 Rv). Het gaat hier om ‘behandeling’ van de zaak. De ‘beslissing’ ervan blijft voorbehouden aan de meervoudige kamer. [12] De raadsheer-commissaris wordt dan belast met het uitvoeren van bewijsverrichtingen of het houden van een mondelinge behandeling. [13] Zo’n enkelvoudige behandeling van zaken die zich daarvoor lenen, moet bijdragen aan een eenvoudigere en snellere afdoening van die zaken en moet leiden tot een ontlasting van de gerechtshoven. [14] Behandeling en beslissing door de meervoudige kamer blijft evenwel de hoofdregel, omdat dit een goede rechtsbedeling bevordert. [15]
3.9
In rechtspraak van de Hoge Raad over rechterswisseling heeft het onmiddellijkheidsbeginsel aan belang gewonnen. [16] Zo overwoog de Hoge Raad: [17]
Het - niet onbegrensde - recht van partijen hun standpunten mondeling ten overstaan van de rechter uiteen te zetten, is een fundamenteel beginsel van burgerlijk procesrecht, dat is neergelegd in art. 134 Rv en ook voortvloeit uit art. 6 EVRM (zie bijvoorbeeld HR 15 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2013, NJ 1997/341). (…)
Een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling (daaronder begrepen een comparitie van partijen of pleidooi in dagvaardingszaken), behoort, behoudens bijzondere omstandigheden, te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing. Deze regel heeft in de afgelopen decennia aan betekenis gewonnen door het toegenomen gewicht van de mondelinge behandeling in de civiele procedure. (…) Mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting kan van wezenlijke invloed zijn op de oordeelsvorming van de rechter, en kan niet altijd volledig in een proces-verbaal worden weergegeven, nog daargelaten dat het opmaken van een proces-verbaal niet in alle gevallen wettelijk is voorgeschreven.
Met dit arrest wordt, kort gezegd, beoogd dat alle partijen in voldoende en gelijke mate in staat worden gesteld in het mondelinge contact met de rechter diens oordeel te beïnvloeden. [18] Het betreft in wezen waarborging van het onmiddellijkheidsbeginsel.
3.1
Relevant voor de onderhavige zaak is dat de Hoge Raad in twee beschikkingen van 22 december 2017 (waarin sprake was van een meervoudig te beslissen zaak met een mondelinge behandeling ten overstaan van een raadsheer-commissaris) heeft overwogen dat de strekking van de onder 3.9 hiervoor geciteerde rechtsoverweging meebrengt dat “een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen.” [19] Deze door de Hoge Raad geformuleerde hoofdregel is niet van toepassing in een meervoudig te beslissen zaak indien de mondelinge behandeling niet mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten. [20] Meer concreet moet dan gedacht worden aan het inwinnen van inlichtingen, het beproeven van een schikking, [21] of - in hoger beroep - de comparitie na aanbrengen. [22]
3.11
In de beschikkingen van 22 december 2017 heeft de Hoge Raad nog als volgt overwogen. Indien in een meervoudig te beslissen zaak wordt bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden ten overstaan van een r-c en die mondelinge behandeling mede tot doel heeft partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten, dient uiterlijk bij de oproeping van partijen voor die mondelinge behandeling hen te worden meegedeeld dat is bepaald dat zij zal plaatsvinden ten overstaan van een r-c. Partijen moet de gelegenheid worden geboden te verzoeken dat de mondelinge behandeling alsnog meervoudig wordt gehouden, [23] welk verzoek, indien gedaan, in beginsel zal moeten worden ingewilligd. [24]
3.12
Verder geldt dat een proces-verbaal dient te worden opgemaakt van een mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten en die plaatsvindt in een meervoudig te beslissen zaak ten overstaan van een r-c. Dat proces-verbaal dient voorafgaand aan de uitspraak te worden gezonden aan partijen en ter beschikking te worden gesteld van de meervoudige kamer. Anders is onvoldoende gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen bij de totstandkoming van de uitspraak door de meervoudige kamer wordt meegewogen, aldus de Hoge Raad onder verwijzing naar “rov. 3.4.4 van het arrest van 31 oktober 2014”. [25]
3.13
Laatstgenoemde rechtsoverweging (die “rov. 3.4.4”) bepaalt dat bij een rechterswisseling het verzoek tot een nadere mondelinge behandeling niet mag worden afgewezen indien geen proces-verbaal is opgemaakt van de eerdere mondelinge behandeling en uiterlijk tegelijk met de mededeling over de rechterswisseling aan partijen en belanghebbenden ter beschikking is gesteld. Want “[a]nders is onvoldoende gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen, wordt meegewogen bij de totstandkoming van de uitspraak.” [26]
3.14
Of een mondelinge behandeling mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, zal in veel gevallen volgen uit de oproeping van partijen om te verschijnen voor die mondelinge behandeling. Hiermee is echter niet alles gezegd. Een mondelinge behandeling met (aanvankelijk) een ander doel kan immers (alsnog) worden benut om partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen toe te lichten. [27] Dit wordt beoordeeld aan de hand van de stukken van het geding, waaronder, indien beschikbaar, het proces-verbaal van die mondelinge behandeling. [28] In de literatuur is overigens opgemerkt dat het onderscheid tussen bewijsverrichtingen, inlichtingen verstrekken en het beproeven van een schikking enerzijds en het toelichten van stellingen anderzijds in de praktijk niet altijd even gemakkelijk is vast te stellen. [29] Nu dit voor de onderhavige zaak geen rol speelt (zie onder 3.25 hierna), laat ik dit onderwerp rusten.
3.15
Meer in algemene zin wens ik nog op te merken dat niet ter discussie staat dat de mondelinge behandeling als “hart” [30] van de civiele procedure een niet te onderschatten plaats inneemt in het civiele proces. Een goede verslaglegging van hetgeen is voorgevallen ter mondelinge behandeling is gelet daarop evenzeer van groot belang, niet alleen voor partijen of de hogere rechter, maar ook voor de oordeelsvorming van andere leden van de meervoudige kamer. [31] In de woorden van Asser: [32]
Een rechter die de mondelinge behandeling niet heeft meegemaakt maar wel over de zaak moet oordelen, kan qua informatie op achterstand staan in verhouding tot zijn collega’s die wel op de zitting achter de tafel zaten. Ten aanzien van de eerstgenoemde verloopt het proces van beïnvloeding niet meer mede direct via de eigen waarneming op de zitting maar indirect via de kennisneming van bijvoorbeeld het proces-verbaal van de zitting en - in een meervoudige kamer - via wat de collega’s over hun waarneming ter zitting aan die rechter meedelen.
3.16
De Hoge Raad wijst in zijn arrest van 31 oktober 2014 al op het “toegenomen gewicht van de mondelinge behandeling in de civiele procedure”. [33] In zijn annotatie onder dit arrest merkt Asser op dat met de betekenis die in dit arrest wordt gehecht aan de aanwezigheid van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling, impliciet de inrichting en inhoud van het proces-verbaal belangrijker wordt. [34] Uit die rechtspraak van 31 oktober 2014 leidt A-G Wesseling-van Gent op haar beurt af dat een proces-verbaal een zekere (en onder omstandigheden voldoende) waarborg biedt dat hetgeen ter zitting is voorgevallen, bij de totstandkoming van de uitspraak wordt meegewogen, met dien verstande dat de Hoge Raad in dat arrest wel de kanttekening plaatste dat een mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting niet altijd volledig in het proces-verbaal kan worden weergegeven. [35]
3.17
Verder wil ik in algemene zin nog de volgende opmerkingen maken over nut en functie van het verstrekken van het proces-verbaal aan partijen voorafgaand aan de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak van 22 december 2017 aan dit vereiste ten grondslag gelegd dat bij gebreke aan toezending aan partijen en ter beschikking stelling van de meervoudige kamer onvoldoende gewaarborgd is dat hetgeen ter zitting is voorgevallen bij de totstandkoming van de uitspraak door de meervoudige kamer wordt meegewogen. Hieruit volgt dat ook toezending aan partijen het doel dient van het informeren van de meervoudige kamer over hetgeen ter zitting is voorgevallen. Het ligt m.i. in de rede dat hiermee (onder meer) is beoogd dat partijen nog kunnen reageren op de inhoud van het proces-verbaal indien dit (deels) geen waarachtige weergave zou zijn van hetgeen ter zitting is voorgevallen, althans volgens partijen. Zij krijgen aldus nog de mogelijkheid het proces-verbaal inhoudelijk bij te sturen, hetgeen de informatieverstrekking aan de meervoudige kamer mogelijk ten goede komt.
3.18
In dit verband trek ik een parallel met rechtspraak van de Hoge Raad over het recht van hoor en wederhoor (art. 19 Rv, art. 6 EVRM) op, kort gezegd, het procesdossier. Aan een geval waarin het gerechtshof recht had gedaan op onder meer het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, waar partijen niet over beschikten en waarover zij zich niet hebben kunnen uitlaten, heeft de Hoge Raad de volgende principiële overweging gewijd: [36]
Bij de beantwoording van de vraag of het hof, aldus handelende, het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden, dient het volgende tot uitgangspunt. Het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op hoor en wederhoor, zoals ook neergelegd in art. 19 Rv, omvat het recht van partijen om kennis te nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming van de rechter te worden betrokken. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is de grondslag van dit recht mede het vertrouwen dat rechtzoekenden dienen te kunnen stellen in het goed functioneren van de rechtspraak (vgl. onder meer EHRM 26 juli 2011, no. 58222/09 (Juricic), § 75, en EHRM 18 februari 1997, no. 18990/91, LJN AD2686, NJ 1997/590, § 29).
Hieruit volgt dat het voor de beantwoording van de hier aan de orde zijnde vraag in beginsel niet van belang is of - en zo ja, in welke mate - gegevens en bescheiden waarvan partijen geen kennis hebben genomen, al dan niet nieuwe feiten of argumenten behelzen dan wel daadwerkelijk van invloed zijn (geweest) op de beslissing van de rechter. Gelet op voormeld uitgangspunt is het immers niet aan de rechter, maar aan partijen om te beoordelen of de desbetreffende gegevens of bescheiden nopen tot een reactie. Dit is anders indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij van enig belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak, maar van dit laatste is in het onderhavige geval geen sprake.
3.19
Hieruit volgt mede: (i) dat recht op hoor en wederhoor het recht omvat van partijen om kennis te nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming van de rechter te worden betrokken; en (ii) dat het in beginsel niet van belang is of - en zo ja, in welke mate - gegevens en bescheiden waarvan partijen geen kennis hebben genomen, al dan niet nieuwe feiten of argumenten behelzen dan wel daadwerkelijk van invloed zijn (geweest) op de beslissing van de rechter. [37] M.i. strekt dit uit naar processen-verbaal van een mondelinge behandeling die mede ten doel heeft dat partijen hun stellingen kunnen toelichten ten overstaan van een r-c in een meervoudig te beslissen zaak.
3.2
In dit verband wijs ik nog op (art. 362 Rv in verbinding met) art. 290 lid 2 Rv, dat bepaalt dat de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de verzoeker en aan in de procedure verschenen belanghebbenden verstrekt. Dit strekt onder meer ertoe dat een partij de inhoud van een proces-verbaal kan betrekken bij haar beslissing of, en zo ja op welke gronden, zij een rechtsmiddel zal instellen. [38] Niet-naleving van deze regel kan overigens niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. [39] Art. 90 lid 6 Rv bevat een overeenkomstige regel voor dagvaardingsprocedures. In commentaren op de voorloper van deze bepaling - art. 91 Rv (oud) - wordt opgemerkt dat in gevallen waarin het proces-verbaal wordt opgemaakt buiten aanwezigheid van partijen, zij na ontvangst van het afschrift desgewenst de rechter per brief of akte kunnen laten weten dat zij het met de inhoud van het proces-verbaal niet eens zijn, of dat zij bepaalde punten missen in de verslaglegging. [40] (In de praktijk leidt dit overigens zelden tot aanpassing van het proces-verbaal; in de regel worden eventuele reacties aan het proces-verbaal gehecht.) [41] Ook hieruit leid ik af dat toezending van het proces-verbaal aan partijen voorafgaand aan de uitspraak dienstig is aan het recht van hoor en wederhoor en het waarborgen van een juiste vastlegging van hetgeen ter zitting is voorgevallen.
3.21
M.i. is het vereiste in de rechtspraak van 22 december 2017 om het proces-verbaal voorafgaand aan de uitspraak aan partijen te zenden goed inpasbaar in het recht van hoor en wederhoor (zie de onder 3.18-3.19 hiervoor besproken rechtspraak) en de mogelijkheid voor partijen om te kunnen reageren op het (buiten hun aanwezigheid opgemaakte) proces-verbaal (zie onder 3.20 hiervoor).
3.22
Ik heb mij nog afgevraagd of vernietiging zou moeten volgen van een uitspraak volgend op een mondelinge behandeling ten overstaan van een r-c waarvan ten onrechte geen proces-verbaal voorafgaand aan de uitspraak aan partijen is gezonden en/of ter beschikking is gesteld van de meervoudige kamer, ingeval andere gronden aanwezig zijn die de beslissing zelfstandig kunnen dragen. [42] De situatie is immers denkbaar dat de uitspraak niet op de inhoud van het proces-verbaal is gebaseerd, maar op een andere - zelfstandig dragende - grond. De vraag is of degene die zich beroept op een verzuim ten aanzien van het proces-verbaal in dat geval belang heeft bij vernietiging van de bedoelde uitspraak. [43] De vraag beantwoord ik in ieder geval positief in gevallen waarin, zoals hier, sprake is van een mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten en die plaatsvindt ten overstaan van een r-c in een meervoudig te beslissen zaak. De eventuele aanwezigheid van een andere zelfstandige grond doet niet af aan het onmiddellijkheidsbeginsel en het daaraan verwante belang van het zo volledig mogelijk voorlichten van de meervoudige kamer van hetgeen ter zitting is voorgevallen. Ook zou een andersluidend antwoord moeilijk te verenigen zijn met de onder 3.18-3.19 hiervoor besproken rechtspraak.
3.23
Tegen deze achtergrond behandel ik de klacht.
Behandeling van de klacht
3.24
De klacht slaagt, gelet op het volgende.
3.25
De klacht gaat ervan uit dat de rechter (meer specifiek: de raadsheer-commissaris) partijen op de mondelinge behandeling van 31 januari 2025 in de gelegenheid heeft gesteld hun stellingen toe te lichten. Dat komt mij ook juist voor. Zonder hierover onnodig uit te wijden: uit de inhoud van de spreekaantekeningen van partijen en het p-v heb ik kunnen afleiden dat partijen hun stellingen hebben toegelicht. Bovendien volgt uit rov. 2.13 van de beschikking dat partijen op de mondelinge behandeling hun standpunten hebben uiteengezet, mede aan de hand van de spreekaantekeningen die zij hebben overgelegd.
3.26
In deze zaak wordt onder meer geklaagd dat het p-v niet voorafgaand aan de uitspraak is gezonden aan partijen. Volgens de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad is zulks niet toelaatbaar, omdat anders onvoldoende is gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen bij de totstandkoming van de uitspraak door de meervoudige kamer wordt meegewogen. Ik heb hiervoor toegelicht dat m.i. tevens het recht van hoor en wederhoor hier in het geding is.
3.27
Uit stukken die zien op de procedure bij het hof die V-Wave in deze cassatieprocedure heeft gefourneerd, blijkt genoegzaam dat het p-v aan partijen is gezonden nadat het hof de beschikking heeft gegeven. Ik wijs op de e-mail van 27 juni 2025 waarin zijdens het hof, in reactie op vragen van de (beoogd cassatie)advocaat van verweerders gesteld bij e-mail van 20 juni 2025, [44] onder meer het volgende is gemeld:
1. Wanneer is het proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgemaakt?
Antwoord: Op de zitting - waar de advocaten zich hebben bediend van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd - heeft de griffier het besprokene digitaal genoteerd (concept-proces-verbaal). Aan het einde van de zitting is desgevraagd een datum bepaald voor de meervoudig te geven beschikking.
Het digitale concept-proces-verbaal is direct na de zitting opgeslagen in een binnen het hof beschikbare, op zaaknummer en datum geregistreerde, digitale map. Het na de uitspraak toegestuurde, getekende proces-verbaal, is, na de uitspraak, op basis van het concept-proces-verbaal van de griffier vastgesteld.
2. Wanneer is het proces-verbaal van de mondelinge behandeling aan de meervoudige kamer ter
beschikking gesteld?
[Antwoord:] Ten tijde van het geven van de beschikking waren intern - wat de mondelinge behandeling betreft - alleen de vooraf toegestuurde stukken, de overgelegde spreekaantekeningen en het concept-proces-verbaal beschikbaar, dus niet het getekende proces-verbaal zoals dat na de uitspraak is toegestuurd.
3. Wanneer is het proces-verbaal van de mondelinge behandeling aan partijen toegestuurd?
Antwoord: op 10 maart 2025.
3.28
Ik wijs daarnaast op de e-mail van 21 februari 2025, ook aangehaald onder 3.2 sub (v) hiervoor, waarin zijdens het hof aan (de advocaten van) partijen onder meer het volgende is gemeld:
In deze zaak - waarin een mondelinge behandeling is gehouden op 31 januari jl - zal op 25 februari a.s. bij vervroeging een beschikking worden gegeven.
Het proces verbaal van de zitting van 31 januari 2025 zal worden opgemaakt en nadien aan partijen worden nagezonden.
3.29
Tot slot wijs ik op de brief van de advocaat van V-Wave aan het hof van 17 maart 2025, ook aangehaald onder 3.2 sub (viii) hiervoor, waarmee zijdens V-Wave is gereageerd op het p-v. Daarin is onder meer het volgende gemeld:
Appellante V-Wave Shipping S.A. (“V-Wave”) reageert hierbij op het concept proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 januari 2025, dat zij per post heeft ontvangen op 11 maart 2025 (zijnde na de datum van de gewezen beschikking op 25 februari 2025).
(…)
V-Wave verzoekt het hof om bovenstaande punten in behandeling te nemen en zij ziet een definitief proces-verbaal graag tegemoet.
3.3
Helder is dat het p-v aan partijen is gezonden nadat de beschikking is gegeven. Hiermee is reeds gegeven dat de beschikking voor cassatie vatbaar is.
3.31
Dan resteert de klacht dat het p-v niet voorafgaand aan de uitspraak ter beschikking was gesteld van de meervoudige kamer.
3.32
Uit de onder 3.27 hiervoor aangehaalde e-mail zijdens het hof van 27 juni 2025 blijkt dat ten tijde van het geven van de beschikking alleen “het concept-proces-verbaal” beschikbaar was. Er was dus nog geen (finaal) proces-verbaal dat is ondertekend door de rechter (in de zin van art. 362 Rv in verbinding met art. 279 lid 4 Rv). In dezelfde e-mail valt te lezen dat het na de uitspraak toegestuurde, getekende proces-verbaal (dus: het p-v), na de uitspraak is vastgesteld op basis van het concept-proces-verbaal van de griffier.
3.33
Onduidelijk is of wijzigingen hebben plaatsgevonden tussen het concept-proces-verbaal en het (finale) p-v. Dat maakt voor het oordeel in deze cassatieprocedure ook niet uit. Het staat vast dat het p-v niet voorafgaand aan de uitspraak ter beschikking is gesteld van de meervoudige kamer. Hiermee wordt afbreuk gedaan aan het uitgangspunt dat door het ter beschikking stellen van het proces-verbaal voorafgaand aan de uitspraak voldoende is gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen wordt meegewogen door de meervoudige kamer bij de totstandkoming van de uitspraak. Hiermee valt niet te controleren of de meervoudige kamer adequaat is voorgelicht voordat zij de beslissing nam. Ook dit verzuim vormt op zichzelf reeds reden voor cassatie.
Tot slot
3.34
Het cassatiemiddel van V-Wave is derhalve terecht voorgesteld.
3.35
Ik merk nog het volgende op.
3.36
Deze zaak draait in de kern om de begroting van de vordering op de verweerders onder 2 t/m 8 waarvoor V-Wave verlof had gekregen conservatoir beslag te laten leggen. Het beslag ten laste van de verweerders onder 2 t/m 8 is evenwel opgeheven bij het kortgedingvonnis van 29 augustus 2024. Zie onder 2.5 hiervoor.
3.37
Dat V-Wave geen belang heeft bij vernietiging van de beschikking (en verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing) valt m.i. zonder méér niet in te zien, ook niet in het licht van 2.11 hiervoor. Daarbij betrek ik tevens dat indien V-Wave dit belang zou ontberen, daarop, naar valt aan te nemen, zijdens verweerders wel zou zijn gewezen in deze cassatieprocedure. Verweerders hebben evenwel, en kennelijk vanuit een welbewuste keuze, geen verweer gevoerd. [45]
3.38
Het staat V-Wave natuurlijk vrij bij schriftelijk commentaar op de voet van art. 44 lid 3 Rv haar licht (mede) hierover te laten schijnen. Verweerders kunnen dit ook doen bij zulk commentaar hunnerzijds, wat in ieder geval vergt dat zij alsnog verschijnen in deze cassatieprocedure.
3.39
Mocht de Hoge Raad behoefte hebben aan een nadere conclusie in deze zaak, in het bijzonder in het licht van een eventueel schriftelijk commentaar op de voet van art. 44 lid 3 Rv, dan ben ik daartoe gaarne bereid.
3.4
Bij deze stand van zaken bereik ik de volgende conclusie.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 25 februari 2025, en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie Hof Den Haag 25 februari 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1176.
2.Zie Rb. Rotterdam (vzr.) 14 mei 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5021.
3.Zie Rb. Rotterdam (vzr.) 31 mei 2024, zaak-/rekestnr. C/10/678735 / KG RK 24-548 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
4.Ontleend aan rov. 2.8 van de beschikking.
5.Zie Rb. Rotterdam (vzr.) 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8242.
6.Dienaangaande bevat rov. 2.10 van de beschikking de volgende toelichting: “De voorzieningenrechter heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd - verkort weergegeven - dat gelet op de belangen van V-Wave enerzijds (bij handhaving van de beslagen) en de belangen van verweerders sub 2 tot en met 8 (bij opheffing) anderzijds, V-Wave niet redelijkerwijze haar medewerking heeft mogen weigeren aan het opheffen van de beslagen. Over het oogmerk van V-Wave om onder de bankgarantie ook aanspraak te kunnen maken op betaling van haar vordering op grond van de bevrachtingsovereenkomst op Haven Klup, heeft de voorzieningenrechter - verkort weergegeven - overwogen als volgt. De vordering van V-Wave jegens verweerders sub 2 tot en met 8 betreft een te onderscheiden vordering, gestoeld op een andere (onrechtmatige daad-) grondslag, terwijl het onder Haven Klup gelegde beslag niet of nauwelijks doel heeft getroffen. Met een bankgarantie van Haven Klup waarvan V-Wave ook gebruik zou kunnen maken na toewijzing van haar vordering op Haven Klup in de arbitrageprocedure, zou V-Wave in een aanmerkelijk betere positie komen te verkeren. De omstandigheid dat wellicht - zoals V-Wave stelt - de (onrechtmatige daad-) vordering niet alleen toewijsbaar is jegens verweerders sub 2 tot en met 8, maar ook jegens Haven Klup, doet daaraan onvoldoende af.”
7.De procesinleiding zwijgt daarover, gelijk de aanbiedingsbrief. In het procesdossier in feitelijke instanties lees ik het antwoord niet, wel dat volgens verweerders geen hoger beroep is ingesteld van
8.Toevoeging A-G: een eerder (op 25 november 2025) ontvangen antwoord zijdens het hof komt erop neer dat de desbetreffende medewerker alleen “ECLI:NL:GHDHA:2025:1176” kan vinden, dus de beschikking.
9.Noot 1 van de procesinleiding verwijst naar “HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259, r.o. 3.7.”
10.Zie in het bijzonder art. 16 lid 2 Rv.
11.De wettekst rept kennelijk abusievelijk van “rechter-commissaris”. Zie mede
12.Zie bijv. A.I.M. van Mierlo,
13.Zie bijv. A. Hammerstein,
14.Zie bijv.
15.Zie bijv. HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264,
16.Zie hierover bijv. Van Mierlo 2025, afd. 2 Rv, aant. 3; Asser Procesrecht/F.B. Bakels, A. Hammerstein & E.M. Wesseling-van Gent,
17.Zie HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076,
18.Illustratief is annotator W.D.H. Asser onder
19.Zie HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264,
20.Zie bijv. HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264,
21.Zie bijv. HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264,
22.Zie bijv. HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:726,
23.Zie HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264,
24.Zie HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264,
25.Zie HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264,
26.Zie HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076,
27.Zie bijv. HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:726,
28.Zie bijv. HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:271,
29.Zie bijv. annotator W.D.H. Asser onder
30.Zie
31.Zie bijv. T. van Malssen, ‘Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in civiele zaken’,
32.Zie annotator W.D.H. Asser onder
33.Zie HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076,
34.Zie annotator W.D.H. Asser onder
35.Zie A-G Wesseling-van Gent (ECLI:NL:PHR:2018:164) voor HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819,
36.Zie HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882,
37.Zie bijv. in zaak 24/03667 plv. P-G Wissink (ECLI:NL:PHR:2025:1071), onder 3.2 (er is nog geen uitspraak van de Hoge Raad in deze zaak). Vgl. mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2024:104) voor HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:628,
38.Zie bijv. HR 18 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1476,
39.Zie bijv. HR 22 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:413,
40.Zie bijv. R.H. de Bock,
41.Zie bijv.
42.Vgl. Van Malssen 2022, p. 40, die schrijft: “Het ten onrechte niet voldoen aan een verzoek om p-v-toezending binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de uitspraak moet in mijn optiek verder tot gevolg hebben dat voorvallen ter zitting niet meer ten grondslag mogen worden gelegd aan de op die zitting volgende beslissing. Dit betekent concreet dat de uitspraak zal moeten worden vernietigd als andere gronden de beslissing niet zelfstandig kunnen dragen.”
43.Zie voor het geval dat geklaagd wordt dat het gerechtshof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, omdat het een partij niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg: HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3012,
44.Die vragen staan ook vermeld in deze e-mail van 27 juni 2025.
45.Verweerders hebben, zoals gezegd, via hun (beoogd cassatie)advocaat per e-mail van 20 juni 2025 (dus ruim nadat het onderhavige cassatieberoep door V-Wave was ingesteld) navraag gedaan bij het hof naar de gang van zaken met betrekking tot het p-v. Zie onder 3.27 hiervoor. In die e-mail schrijft de advocaat ook: “Het verweerschrift in de cassatieprocedure dient op uiterlijk 29 juli a.s. te worden ingediend. Ik verneem daarom graag zo spoedig mogelijk.” Er is geen verweerschrift ingediend.