Conclusie
Nummer23/02070
Inleiding
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod" en onder 2 “
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uur, met aftrek van voorarrest als bedoeld in artikel 27 Sr.
De middelen
Het eerste middel
van het Wetboek van Strafvordering is dan ook geen sprake, zodat reeds hierom geen grond aanwezig wordt geacht voor bewijsuitsluiting. Het verweer wordt derhalve verworpen.”
“naar aanleiding van een poging tot inbraak en een licht zoem geluid bij de voordeur”en
“het aantreffen van condens op de ramen van een leegstaande woning”,
“ten onrechte een machtiging is afgegeven voor het binnentreden van de woning”, omdat dat alles onvoldoende is om daarop een vermoeden te baseren voor het overtreden van de Opiumwet.
NJ2021/169 m.nt. Jörg, rov. 2.4.1 e.v., kan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv slechts leiden tot bewijsuitsluiting ingeval: (i)
“het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen”of (ii)
“sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden”en
“toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk (kan) worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm”. [2] Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren (het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt) en met inachtneming van het uitgangspunt van subsidiariteit. Daarbij moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de negatieve effecten van bewijsuitsluiting, gelet op onder meer de zwaarwegende belangen van de waarheidsvinding en van de vervolging en berechting van strafbare feiten. Voor het bepalen van de ernst van vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat politie en justitie kan worden gemaakt.
Het tweede en het vierde middel
als eigenaar van de woning” als enige verantwoordelijk is voor het telen en het aanwezig hebben van de hennepplanten, ontoereikend gemotiveerd omdat de verdachte naar voren heeft gebracht dat ook anderen toegang hadden tot de woning. In het verlengde hiervan richt het vierde middel zich tegen de motivering van de onder 2 bewezen verklaarde diefstal van elektriciteit, nu de verdachte “
op grond van hetgeen onder middel II (…) naar voren is gebracht niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal van elektriciteit”. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Het bestreden arrest
Beoordelingskader
nietbewezen geacht voor wat betreft het verwijt dat de verdachte het opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennep en de diefstal van elektriciteit (door middel van braak) ‘tezamen en in vereniging met een ander’ heeft begaan. Uit de bewijsvoering moet dus kunnen worden afgeleid dat de verdachte alle delictsbestanddelen zelf heeft vervuld.
kanworden aangenomen indien de verdachte gebruiker is van het pand en de aanwezigheid van de kwekerij (gelet op de omvang, geur en/of locatie binnen het pand) hem niet kan zijn ontgaan. Dit kan anders zijn ingeval de verdachte geen bewoner of gebruiker is van het pand en/of is gebleken van mogelijke betrokkenheid van derden bij de hennep. De gevolgtrekking dat onder die omstandigheden sprake is van wetenschap bij de verdachte van de aanwezigheid van hennep is ook dan afhankelijk van de consistentie en nauwkeurigheid van de bewijsconstructie.
NJ2021/347 m.nt. Vellinga, het volgende overwogen omtrent het illegaal afnemen van elektriciteit (voor hennepteelt):
De beoordeling van de middelen
niet anders kan zijn dan dat er een fictieve offerte[voor de verbouwing van de woning]
is opgemaakt en dat het de verdachte is geweest die deze willens en wetens heeft aangevraagd of in opdracht heeft laten aanvragen teneinde een dekmantel te creëren voor het telen van hennep in haar woning”. Bovendien wijst het hof erop dat de verdachte (slechts) in algemeenheden heeft verklaard en geen openheid van zaken heeft gegeven.
“Ik ken het adresen de vrouw[de verdachte?]
niet.”Bovendien laten de bewijsmiddelen de mogelijkheid open dat derden wezenlijk zijn betrokken bij de hennepkwekerij. Zo schetst bewijsmiddel 3 het beeld dat een ander dan de verdachte, een man genaamd [betrokkene 1] , geregeld bij en in de woning kwam en dat er kort na de verkoop in de woning werd “
geklust”. Daarnaast kan uit de verklaring van de aannemer (bewijsmiddel 5) worden afgeleid dat bij de aanvraag van de fictieve offerte voor de verbouwing van de woning in elk geval “
jongens” betrokken zijn geweest. Gelet op het voorgaande en met inachtneming van het ontbreken van zelfstandige aandacht voor de diefstal van de elektriciteit in de bewijsvoering, behoeft het bewijs van opzettelijk telen en gekwalificeerde diefstal in elk geval nadere motivering. De middelen slagen in zoverre.