Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 8 maart 2016 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij hij werd veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat J.L. Baar, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de raadsman schriftelijk heeft becommentarieerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 3 oktober 2017 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L. Nuy. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.