ECLI:NL:PHR:2025:1113

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
23/04895
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewoontewitwassen en drugshandel met betrekking tot bitcoins en harddrugs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Den Haag is veroordeeld voor gewoontewitwassen en meermalen medeplegen van de uitvoer, verkoop, aflevering en vervoer van harddrugs. De verdachte is bij arrest van 14 december 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. De Hoge Raad behandelt de klachten van de verdachte, waaronder schending van de inzendtermijn, schending van het recht op het laatste woord, en de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de klachten over de bewezenverklaring van gewoontewitwassen en de onttrekking aan het verkeer falen, maar dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof voor wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde feit, de strafoplegging en de onttrekking aan het verkeer van bepaalde voorwerpen, en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04895
Zitting14 oktober 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 14 december 2023 door het gerechtshof Den Haag (parketnr. 22-002128-19) voor (1) gewoontewitwassen (2) meermalen medeplegen van de uitvoer van harddrugs en (3) meermalen medeplegen van het verkopen, afleveren en vervoeren van harddrugs veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof een groot aantal in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard respectievelijk onttrokken aan het verkeer respectievelijk teruggegeven aan de rechthebbenden dan wel de bewaring van die voorwerpen gelast.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 23/04894 P. In deze zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 14 december 2023 ingesteld namens de verdachte. J.C. Reisinger en M.N. Greeven, beiden advocaat in Utrecht, hebben bij schriftuur en aanvullende schriftuur tien middelen van cassatie voorgesteld.
1.4
In het eerste middel wordt geklaagd over schending van art. 301 lid 4 Sv, het tweede middel bevat de klacht dat de uitleg van het hof van de tenlastelegging onverenigbaar is met de bewijsvoering, het derde middel betreft een bewijsklacht over het bewezen verklaarde gewoontewitwassen, het vierde middel betreft een bewijsklacht over het onder 2 bewezen verklaarde ‘over de grens brengen van drugs’, in het vijfde middel wordt geklaagd over afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de bewezen verklaarde drugshandel, het zesde middel betreft een klacht over de afwijzing van een drietal getuigenverzoeken, het zevende middel bevat een klacht over de verbeurdverklaring van een aantal voorwerpen, in het achtste middel wordt geklaagd dat het recht op laatste woord is geschonden, in het negende middel wordt geklaagd over de onttrekking aan het verkeer van een aantal voorwerpen en het tiende middel bevat een klacht over schending van de inzendtermijn.
1.5
De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit (middel 3), de strafoplegging (middel 10) en de beslissing tot onttrekking aan het verkeer (middel 9) en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Het eerste middel

2.1
In het middel wordt geklaagd dat art. 301 lid 4 Sv is geschonden, aangezien het hof ten bezware van de verdachte acht heeft geslagen op stukken die tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud overeenkomstig art. 301 lid 3 Sv niet is medegedeeld.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2023 houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de voorbereidende onderzoeken en alle overige stukken van de onderzoeken, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing.
(…)
De voorzitter deelt mede dat het dossier bij de rechtbank volledig is besproken en dat tijdens deze terechtzitting niet meer alles uitdrukkelijk aan de orde komt. De voorzitter deelt verder mede dat na een korte pauze nog enkele aspecten worden besproken. De verdachte en de raadsman stemmen hiermee in.
(...)
De raadsman deelt het volgende mede:
U vraagt mij of het dossier voldoende is voorgehouden. Ik heb daar principieel gezien moeite mee, aangezien het dossier erg omvangrijk is. Ik ga er niet mee akkoord dat alles als voorgedragen kan worden beschouwd. Ik heb geen concrete stukken die ik nog wil voorhouden.”
2.3
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat een heel aantal (in de cassatieschriftuur concreet aangeduide) voor het bewijs van de feiten 1, 2 en 3 gebezigde stukken niet (voldoende) zijn voorgehouden tijdens de behandeling ter zitting, en evenmin nadrukkelijk zijn voorgehouden in eerste aanleg. De toelichting houdt verder in: “Weliswaar bevat het proces-verbaal de zin dat de voorzitter de korte inhoud van de stukken zou hebben medegedeeld, maar daaruit volgt niet dat (de inhoud van) voornoemde stukken daarbij expliciet zijn besproken – dat is ook daadwerkelijk niet gebeurd – óf dat is ingestemd met het achterwege laten daarvan. Integendeel; uit het voorgaande volgt evident dat de verdediging zich nadrukkelijk heeft verzet tegen de vraag of het dossier als voorgehouden mag worden beschouwd (met opgave van reden).”
2.4
Art. 301 Sv luidt:
“1. Processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken worden op last van de voorzitter, wanneer een van de rechters of de officier van justitie dit verlangt, voorgelezen.
2. Voorlezing heeft ook plaats op verzoek van de verdachte, tenzij de rechtbank ambtshalve of op vordering van de officier van justitie anders beveelt.
3. De voorlezing van de stukken kan, tenzij de officier van justitie of de verdachte zich daar op redelijke gronden tegen verzet, worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud door de voorzitter.
4. Ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken, die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld.”
2.5
De memorie van toelichting bij de wet waarbij het derde en vierde lid van art. 301 Sv in de huidige vorm werden gewijzigd, houdt onder meer in: [1]
“De voorgestelde wijzigingen in artikel 301 Sv zijn bescheiden. Thans wekt de redactie van het vierde lid de suggestie dat, in het geval de verdachte zulks verlangt, de stukken in het dossier integraal moeten worden voorgelezen. Een dergelijk verlangen nu kan in een megazaak, waarin het procesdossier enkele boekenkasten kan beslaan, onmogelijk worden ingewilligd, en zou ook redelijke grond ontberen. Voorgesteld wordt, de wet aldus aan te passen dat daaruit blijkt dat slechts in het geval de verdachte daar redelijke gronden voor heeft, te denken valt met name aan personen die onvoldoende in staat zijn zelf Nederlands te lezen, kan worden verlangd dat stukken uit het dossier integraal worden voorgelezen.”
2.6
Het kennelijke oordeel van het hof dat de mededeling van de raadsman dat hij er – “aangezien het dossier erg omvangrijk is” – “principieel moeite” mee heeft om het dossier als voldoende voorgehouden te beschouwen, niet als een verzet op redelijke gronden als bedoeld in art. 301 lid 3 Sv kan worden beschouwd, is, mede gelet op de weergegeven wetsgeschiedenis, in het geheel niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering. Het oordeel berust evenmin op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft derhalve zonder schending van art. 301 Sv kunnen volstaan met een mededeling van de korte inhoud van de stukken.
2.7
Het middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat de artikelen 420bis en 420ter Sr en 404 lid 2 en lid 5 en 407 lid 2 Sv zijn geschonden, “aangezien het hof [de verdachte] in zijn beroep ontvankelijk heeft verklaard wat betreft het verwijt van het witwassen van 59,48 bitcoins, terwijl dit een impliciet cumulatief tenlastegelegd feit is waarvan [de verdachte] in eerste aanleg is vrijgesproken, tegen welke beslissing het openbaar ministerie (in het geheel) geen beroep heeft ingesteld”.
3.2
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegd dat:
“hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 juli 2016 tot en met 29 november 2017 te [plaats] , althans in Nederland, en/of [plaats] , althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a) (telkens) van één of meerdere voorwerpen, te weten
- een hoeveelheid van 831,50 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 714.282,43 euro, althans een of meer (grote) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) één of meerdere voorwerpen, te weten
- een hoeveelheid van 831,50 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 714.282,43 euro, althans een of méér (grote) geldbedrag(en)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.”
3.3
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 3 mei 2019 geoordeeld:

Partiële vrijspraak
Op de tablet die op 29 november 2017 in beslag is genomen in de woning van [betrokkene 1] gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] is een Gmail-account aangetroffen met de [gebruikersnaam] en het [e-mailadres] In het e-mailaccount zijn e-mailberichten aangetroffen, afkomstig van blockchain.info en gericht aan [e-mailadres] . Uit deze e-mailberichten kan worden afgeleid dat de ontvanger van die berichten een bitcoinwallet heeft op blockchain.info en geïnformeerd wordt over bij- of afschrijvingen van bitcoins in en/of uit deze wallet. Aan de hand van de aangetroffen emailberichten heeft de FIOD twee bitcoinwallets, met in totaal 59,48 bitcoins, toegeschreven aan de verdachte. De verdachte heeft gesteld dat dit e-mailadres niet van hem is. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel deze usernaam en dit e-mailadres óók zijn aangetroffen op de tablet die in de woning van de verdachte aan de [b-straat 1] te [plaats] in beslag is genomen, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat dit e-mailadres (enkel) de verdachte toebehoort.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het witwassen van de 59,48 bitcoins, en de samenhangende gelden, die zijn ontvangen via de bitcoinadressen en -wallets die zijn te relateren aan genoemd e-mailadres.”
3.4
Op 15 mei 2019 is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam. De stukken van het geding houden niet in dat ook de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis.
3.5
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2023 heeft de raadsman van de verdachte aldaar aangevoerd:
“Mijn cliënt dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de deelvrijspraak van de 59,48 bitcoins uit de twee bitcoinwallets die zouden zijn gekoppeld aan het e-mailaccount met de [gebruikersnaam] en het [e-mailadres] .”
3.6
Het hof heeft dit verweer in zijn arrest als volgt samengevat en verworpen:

Ontvankelijkheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de deelvrijspraak van de 59,48 bitcoins uit de twee bitcoinwallets die zouden zijn gekoppeld aan het e-mailaccount met de [gebruikersnaam] en het [e-mailadres] .
Het hof overweegt als volgt.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen van de 59,48 bitcoins die in twee bitcoinwallets gekoppeld aan het [e-mailadres] zaten. Naar het oordeel van het hof kan de tenlastelegging op dit punt niet worden geïnterpreteerd als een impliciet cumulatieve tenlastelegging, zoals de raadsman stelt. De bitcoins waar de tenlastelegging betrekking op heeft zijn niet telkens apart tenlastegelegd, maar onder een enkel gedachtestreepje bij elkaar genomen. Om die reden is het hof van oordeel dat ook de 59,48 bitcoins waarvan de verdachte partieel is vrijgesproken, in hoger beroep aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het verweer wordt verworpen.”
3.7
Het hof heeft onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 1 juli 2016 tot en met 29 november 2017 te [plaats]
en eldersin Nederland en in Duitsland, meermalen
a) telkens van voorwerpen, te weten
– een groot
aantalbitcoins
de herkomst heeft verhuld, en heeft verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
en
b) telkens voorwerpen, te weten
– een groot
aantalbitcoins
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet,
terwijl hij wist dat bovenomschreven goederen en geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;”
3.8
De stellers van het middel menen dat het bij dit feit om afzonderlijke strafbare feiten gaat en dat het hof daar ook kennelijk vanuit is gegaan door te overwegen dat het gaat om verschillende transacties die hebben geleid tot een totale hoeveelheid (witgewassen) bitcoins, terwijl het arrest verder een opsomming bevat van verschillende momenten waarop verschillende hoeveelheden bitcoins zouden zijn omgezet. Het gaat volgens de stellers van het middel telkens om afzonderlijke feitelijke gedragingen, in tijd en plaats, die elk op zichzelf afzonderlijke strafbare feiten opleveren. Dat wordt volgens hen niet anders door de redactiekeuze in de tenlastelegging om het witwassen onder één nummer en zelfs onder één gedachtestreepje onder te brengen. De vraag of iets een impliciet cumulatief feit is, hangt af van het feitelijk samenstel, niet van de redactie van de tenlastelegging, aldus de stellers van het middel. Gelet op de bewijsvoering van het hof, waaruit blijkt van afzonderlijke, op zichzelf staande momenten en daarmee afzonderlijke, op zichzelf staande witwashandelingen is de uitleg van de tenlastelegging van het hof onverenigbaar met de bewijsvoering.
Het juridisch kader
3.9
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Art. 404 lid 1 en 5 Sv:
“1. Tegen de vonnissen betreffende misdrijven, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.
(…)
5. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.”
- Art. 407 Sv:
“1. Het hooger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.
2. Zijn echter in eersten aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan het hooger beroep tot het vonnis voor zoover dit eene of meer der gevoegde zaken betreft, worden beperkt.”
3.1
In zaken waarin de verdachte hoger beroep heeft ingesteld nadat hij in eerste aanleg is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, is voor de bepaling van de omvang van het hoger beroep van belang of het deel van de tenlastelegging waarvan de verdachte is vrijgesproken een zelfstandig strafbaar feit betreft. Als dat het geval is, heeft de vrijspraak betrekking op een gevoegde zaak/feit en kan in dat opzicht worden gesproken van een integrale vrijspraak van die zaak. Als de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van een gevoegd feit dat deel uitmaakt van een cumulatieve tenlastelegging, kan hij alleen hoger beroep instellen tegen het deel van de tenlastelegging waarvan hij niet is vrijgesproken (art. 404 lid 5 Sv). Als de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld voor verschillende cumulatief tenlastegelegde feiten, kan hij zijn hoger beroep beperken tot een of meer van die feiten (art. 407 lid 2 Sv). Dat is niet mogelijk ten aanzien van een primair/subsidiaire tenlastelegging. [2]
3.11
Bij een tenlastelegging waarin de verschillende tenlastegelegde feiten elk zijn voorzien van een eigen cijfer is in de regel sprake van een expliciet cumulatieve tenlastelegging. In dat geval gaat het om ‘gevoegde zaken’ als bedoeld in art. 404 lid 5 Sv en art. 407 lid 2 Sv. Er zijn echter ook tenlasteleggingen die eruit zien alsof ze betrekking hebben op één feit, maar waarin in wezen verschillende afzonderlijke feiten/zaken zijn vervat. Dan wordt gesproken van impliciet cumulatieve tenlasteleggingen. Voor die tenlasteleggingen gelden dezelfde regels als voor de expliciet cumulatief tenlasteleggingen. Bij de impliciet cumulatieve tenlasteleggingen kan echter eerder een dispuut ontstaan over de wijze waarop de tenlastelegging moet worden begrepen. Wanneer wordt tenlastegelegd dat de verdachte uit een woning heeft weggenomen een horloge én een portemonnee en de rechter alleen de diefstal van het horloge bewezen acht, dan is de vrijspraak van de portemonnee geen ‘beschermde’ vrijspraak als bedoeld in art. 404 lid 5 Sv. Bij een hoger beroep van de verdachte zal de portemonnee opnieuw ter sprake moeten komen. Wanneer in één feitomschrijving wordt tenlastegelegd dat de verdachte in dezelfde nacht en in dezelfde stad uit een woning aan de a-straat heeft weggenomen een horloge en uit een woning aan de b-straat een portemonnee, en de rechter alleen de diefstal van het horloge uit de woning aan de a-straat bewezen acht, dan is de vrijspraak van de diefstal van de portemonnee uit de woning aan de b-straat wel een ‘beschermde’ vrijspraak. Bij een hoger beroep van de verdachte staat dan dus alleen de diefstal van het horloge uit de woning aan de a-straat op de agenda. Algemeen wordt aangenomen dat het in het eerste geval niet gaat om twee afzonderlijke (cumulatief tenlastegelegde) feiten, maar om een samenstel van gedragingen. Dat is anders in het tweede geval. Dat betreft een impliciet cumulatieve tenlastelegging waarin twee verschillende diefstallen zijn tenlastegelegd.
3.12
De uitleg van de tenlastelegging is in beginsel voorbehouden aan de feitenrechter. Hierbij komt aan hem een grote vrijheid toe. Uitgangspunt is dat de uitleg die de feitenrechter aan de tenlastelegging heeft gegeven in cassatie wordt geëerbiedigd zolang zij niet onverenigbaar is met de bewoordingen van de tenlastelegging. [3]
3.13
Het hof heeft geoordeeld dat de tenlastelegging voor zover deze ziet op de 59.48 bitcoins die in twee bitcoinwallets gekoppeld aan het [e-mailadres] zaten, niet kan worden geïnterpreteerd als een impliciet cumulatieve tenlastelegging, nu de bitcoins waarop de tenlastelegging betrekking heeft niet telkens apart zijn tenlastegelegd, maar onder een enkel gedachtestreepje bij elkaar zijn genomen. Deze aan de feitenrechter voorbehouden uitleg is niet onverenigbaar met de bewoordingen daarvan en moet daarom in cassatie worden geëerbiedigd. Anders dan de stellers van het middel menen acht ik deze uitleg evenmin in strijd met de bewijsvoering van het hof, ook al blijkt daaruit van afzonderlijke, op zichzelf staande momenten. Het middel faalt derhalve.
3.14
Het middel faalt bovendien bij gebrek aan belang. Uit het bestreden arrest blijkt namelijk dat het hof slechts witwassen heeft aangenomen ten aanzien van bitcoins uit de bitcoinwallets die gekoppeld zijn aan Spectrocoin en Cryptopay, terwijl de in het middel bedoelde bitcoins afkomstig zijn uit wallets die gekoppeld zijn aan Blockchain.info. [4] Het hof heeft met andere woorden het gewraakte onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen geacht.
3.15
Het middel faalt.

4.Het derde middel

4.1
In het middel wordt geklaagd over het onder 1 bewezenverklaarde feit. In het bijzonder wordt geklaagd dat “de motivering van het oordeel dat de bitcoins afkomstig zijn uit enig misdrijf getuigt van een onjuiste, want te strenge rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd, in het bijzonder wat betreft ’s hofs overwegingen met de slotsom dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de tenlastegelegde bitcoins onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is”.
4.2
Gemakshalve herhaal ik hier dat het hof onder 1 heeft bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 1 juli 2016 tot en met 29 november 2017 te [plaats]
en eldersin Nederland en in Duitsland, meermalen
a) telkens van voorwerpen, te weten
– een groot
aantalbitcoins
de herkomst heeft verhuld, en heeft verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
en
b) telkens voorwerpen, te weten
– een groot
aantalbitcoins
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet,
terwijl hij wist dat bovenomschreven goederen en geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;”
4.3
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 april 2019 heeft de verdachte onder meer het volgende verklaard – naar welke verklaring het hof in zijn arrest verwijst:
“De door de FIOD aan mij toegeschreven bitcoinadressen en -wallets zijn, incluis de bijbehorende bitcoins en met uitzondering van de bitcoins die worden gelinkt aan [e-mailadres] , van mij. Het klopt dat ik aanvankelijk mijn bitcoins liet verzilveren door [betrokkene 2] bij [A] B.V. Op enig moment schafte ik prepaid creditcards aan en verzilverde ik de bitcoins via Spectrocoin. Het geld werd via Spectrocoin op die prepaid creditcards gestort. Het klopt dat zowel mijn [medeverdachte] als ik gebruik maakten van de prepaid creditcards. [medeverdachte] had een prepaid creditcard in haar bezit en het klopt dat ze daar geld mee heeft opgenomen. Ik vroeg het haar te doen. Ik was zelf of onderweg of druk. U houdt mij voor dat met de kaart die [medeverdachte] in haar bezit had ruim €180.000,- is opgenomen.
U vraagt mij hoe ik aan de bitcoins ben gekomen. Die heb ik in 2012 à 2013 gekocht van [betrokkene 3] . Dat ging via [betrokkene 4] . [betrokkene 3] had geld nodig. [betrokkene 4] vroeg of hij € 12.000,- mocht lenen van mij. Dat bleek voor [betrokkene 3] te zijn. Ik wilde een onderpand voor dat geld. [betrokkene 3] kwam toen met die bitcoins aan. Ik heb 2.000 bitcoins van hem gekocht. Ik heb de stukken van die aankoop gestuurd naar de officier van justitie. U vraagt mij naar de datum van de borgstelling.
(…)
Dit is een borgstelling tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Ik was daar niet bij betrokken. Ik heb de bitcoins gewoon gekocht. De voorzitter houdt mij voor dat [betrokkene 4] heeft verklaard dat het een lening was en dat hij niet heeft verklaard over een koop. U zegt daarnaast dat [betrokkene 3] die bitcoins erg goedkoop van de hand heeft gedaan. Ik geloof dat de aankoopprijs overeenkwam met de waarde. U houdt mij voor dat uit de grafieken van destijds blijkt dat de bitcoins op dat moment het dubbele waard waren. U vraagt mij hoe ik aan die €12.000,- ben gekomen. Ik had dat geld. U houdt mij voor dat uit de verklaringen van mijn echtgenote blijkt dat er sprake was van een forse schuld bij de bank destijds. Dat klopt. U vraagt mij of ik ooit heb overwogen om met het geld waarover ik beschikte mijn schuld bij de bank af te lossen. Ja, dat gebeurde in kleine gedeeltes. U houdt mij voor dat uit de berekeningen volgt dat er ruim € 700.000,- is uitgegeven. U zegt mij dat dat de berekening is van de omgezette bitcoins. U vraagt mij of ik er aangifte van heb gedaan bij de belastingdienst. Nee. U vraagt mij waarom ik dat niet heb gedaan. In die periode woonde ik in Dubai. U houdt mij voor dat een bitcoin vermogen is en dat ik daar aangifte van had moeten doen. Waarom dan? U zegt mij dat dat staat in de Wet op de Inkomstenbelasting.
U vraagt mij waarom ik een deel van de bitcoins heb laten verzilveren via [betrokkene 2] . Omdat ik niet in Nederland woonde. U vraagt mij hoe ik aan die € 12.000,- ben gekomen voor de aanschaf van de bitcoins. Dat geld had ik verdiend met de autohandel. U zegt mij dat u heeft gelezen dat mijn bedrijf failliet was gegaan. Nee, dat klopt niet. Dat liep altijd. Weliswaar niet op papier, maar ik deed het privé.
De officier van justitie wijst mij erop dat mijn verklaring erop neerkomt dat ik dus al sinds 2012 beschikte over 2.000 bitcoins. U wijst mij erop dat er (in totaal) 1081 transacties zijn binnengekomen in mijn bitcoinwallets. U vraagt mij hoe het mogelijk is dat die transacties binnen zijn gekomen als ik die bitcoins al had. Nou, als ik die prepaid betaalkaarten wilde opladen, moest ik bitcoins van de ene bestaande wallet naar de andere wallet, die ik via Spectrocoin had, versturen, de bitcoins verzilveren en dan de kaarten laden met geld. Dat is dus verklaarbaar. Eén bitcoin wordt nooit in één keer bijgeschreven in de wallet, maar in zeven à acht transacties. U zegt mij dat 1081 transacties meer strookt met de gedachte dat ik drugs verkocht op het Darkweb en dat er werd betaald in bitcoins. Een bitcoin is nooit helemaal anoniem. Het is te volgen in de blockchain. Als het van het Darkweb afkomstig zou zijn, is dat herleidbaar. De oudste rechter houdt mij voor dat dat geldt zolang er geen bitcoinmixer wordt gebruikt. Ja, ineens komen ze aanzetten met een bitcoinmixer. U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat ik mijn bitcoins van mijn bestaande bitcoinwallet naar de Spectrocoinwallet verstuurde als ik ze wilde verzilveren. U vraagt mij waarom ik de bitcoins niet direct vanaf mijn bestaande wallet verzilverde. Mij is verteld dat het alleen op deze manier kon. De officier van justitie houdt mij voor dat op deze manier de bron van mijn bitcoins niet herleidbaar is en dat dat maakt dat u vermoedt dat ze van het Darkweb afkomstig zijn. Ze zijn niet afkomstig van het Darkweb. Dat staat in het dossier.”
4.4
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2023 heeft de verdachte aldaar onder meer het volgende verklaard:
“U houdt mij een borgstellingsverklaring van 18 mei 2012 voor. Ik wist niets van die borgstelling. [betrokkene 4] vroeg aan mij of hij € 12.000,00 of € 10.000,00 kon lenen. Later bleek dit voor [betrokkene 3] te zijn. Ik vroeg om een onderpand. [betrokkene 3] had nog bitcoins. [betrokkene 3] wilde eerst het geld hebben en ik wilde eerst de bitcoins hebben. Zodoende hebben [betrokkene 4] en [betrokkene 3] een borgstellingsverklaring opgesteld. Ik ben de eigenaar van de bitcoins geworden. Ik kreeg de bitcoins op een stickje. [betrokkene 3] heeft laten zien hoe het moest. Op een gegeven moment, ik denk in 2015 of 2016, ging ik op zoek naar een manier om mijn bitcoins te verkopen. Ik ben naar [A] gegaan. Ik heb mijn bitcoins overgemaakt en toen kreeg ik daar geld voor terug. Ik kon dat zelf niet doen dus daarom heeft [betrokkene 2] dat gedaan. Ik heb dat geld niet op creditcards gezet. Iemand heeft toen verteld dat ik ook bij Spectrocoin een wallet kon aanvragen. Dan kon ik mijn bitcoins, die in de wallet zaten, verkopen. U houdt mij voor dat er uitvoerig onderzoek is gedaan naar een bitcoinadres beginnend met 1Bpp en dat daaruit blijkt dat er over een langere periode 1.081 transacties zijn geweest. U vraagt mij naar de achtergrond van deze transacties. Ik kan het niet verklaren. Als ik bitcoins ging overmaken naar mijn wallet dan ging het niet in één keer erop. Het ging steeds in kleine gedeelten. U houdt mij voor dat in een wallet verschillende bitcoinadressen kunnen zitten. Ik had maar één stickje en ik had volgens mij maar één bitcoinadres.
U bespreekt met mij het onder 1 tenlastegelegde feit. Ik heb niet witgewassen. In 2012 heb ik afgerond 2.000 bitcoins gekocht. Het Openbaar Ministerie moet aantonen dat ik de bitcoins heb gekregen van criminele activiteiten. Ik heb echter aangetoond dat ik ze gekocht heb. Het Openbaar Ministerie heeft dit kunnen verifiëren, maar dat is niet gebeurd.”
4.5
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2023 heeft de raadsman van de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit het volgende aangevoerd:
“13. Dan het witwassen
(feit 1): ook die bespreking / beoordeling is relatief eenvoudig, als we ons maar gewoon aan het juiste stappenplan houden. Dat stappenplan, dat inmiddels overbekend zal zijn bij elke strafrechtjurist, volgt uiteindelijk dezelfde logica en wetmatigheid als hiervoor uiteengezet: van de verdachte mag een verklaring verlangd worden (de bewijs
voeringslast), maar
nóóitde onderbouwing / het bewijs van die verklaring. Die regel is zonder enige twijfel bij eenieder bekend en door de Hoge Raad zeer goed beschreven in het volgende, sprekende voorbeeld waarbij ondanks – op zichzelf invoelbare irritatie van een collega-feitenrechter – gecasseerd wordt;
Het oordeel van het Hof dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de geldbedragen, is niet zonder meer begrijpelijk, nu de verdachte met een concrete verwijzing naar zijn inkomsten uit arbeid heeft gesteld dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Dat wordt niet anders door de vaststelling van het Hof dat de verdachte, ondanks een door hem gedane toezegging, geen relevante stukken heeft overgelegd, nu die enkele omstandigheid niet afdoet aan de door de verdachte gegeven verklaring en de mogelijkheid daarnaar nader onderzoek te doen. [voetnoot: ECLI:NL:HR:2018:2352; r.o. 2.4.]
14. Toch gaat het in de praktijk nog vaak mis, zo volgt uit de literatuur waarin de (feiten)rechtspraak op dit punt is geanalyseerd:
Hoewel het volgens de Hoge Raad niet aan de verdachte is om diens verklaring aannemelijk te maken, wordt dus soms wel overwogen dat de verklaring onaannemelijk, of niet aannemelijk is.
En
Het onderbouwen van een verklaring kan volgens de Hoge Raad alleen van de verdachte worden verwacht als dat noodzakelijk is voor de controleerbaarheid ervan. In de praktijk lijkt dit soms verder te gaan doordat een gebrek aan onderbouwing de verdachte wordt aangerekend, terwijl die onderbouwing niet noodzakelijk was voor controle en het OM meer onderzoek had kunnen doen. [voetnoot: Zie voor beide citaten: T.J. van der Rijst, L. Stevens & B. Hola, ‘Zwijgen als bewijs in witwaszaken. De rol van het zwijgen van de verdachte in de bewijsconstructie van witwassen’, Delikt en Delinkwent 2022/2.]
15. Deze zaak is, in eerste aanleg, dan ook een goed voorbeeld van hoe het
juridischfout kan gaan: onderzoek doen ter verificatie/falsificatie is in beginsel.
Juistbij bitcoins geldt: het digitale spoor is gewoon te herleiden – dat is hét ‘USP’ van de bitcoin / (betere) ‘cryptocoins’: de blockchain – en dus raakt de overweging dat cliënt geen inzicht heeft gegeven in de niet-criminele herkomst van de bitcoins die hij van [betrokkene 3] heeft gekocht en die uit het FIOD-dossier, althans in de link tussen die twee, kant noch wal. Cliënt
steltdat dat dezelfde zijn en daar houdt zijn ‘last ’ op. Het ligt vervolgens – juridisch én praktijk gezien – op de weg van het OM om daar onderzoek naar te doen.
16. Nota bene, voor zover geen sprake is van herleidbaarheid (denk aan
‘bitcoinmixers’), dan is –
per definitie – sprake van redelijke twijfel / de mogelijkheid die openblijft dat de verklaring van cliënt juist is. Het (bewijs)risico dat het onderzoek
geenbruikbaar resultaat oplevert, ligt namelijk niet bij de verdachte – en terecht / gelukkig maar! Dat is vervelend voor justitie – dat begrijp ik – maar geen reden voor het
de factobestraffen van het gebruik van een (digitaal) middel om anoniem te blijven; denk aan het recente artikel van Huib Modderkolk in de Volkskrant en zijn gesprek in de podcast ‘De Nieuwe Willem ’... Wat daar verder ook van zij, in het kader van de zaak tegen cliënt is slechts sprake van een
vermoedenen hiermee loop ik dus eigenlijk vooruit op het ‘alsdan’ uitvoeren van het
niet-uitgevoerde onderzoek door het openbaar ministerie / de politie.
17. Daar komt bij: sprake
iszelfs van bevestiging / verificatie van de verklaring van cliënt, zoals de rechtbank terecht overweegt
heefthij enige onderbouwing gegeven. We kennen immers de borgstellingsverklaring en de getuigenverklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 2] en [betrokkene 10] en – inmiddels – ook [betrokkene 5] bij de RHC. Cliënt kocht in 2012 voor 12.000 euro zo 'n 2.000 bitcoins (zie voor de exacte getallen de borgstelling). Niet gesteld (in het veroordelend vonnis), noch gebleken (in het procesdossier) is dat cliënt
dieuitgave, in 2012, niet heeft kunnen doen. Integendeel, we kennen inmiddels zijn (financiële) positie in 2012 als autohandelaar (waar hij later weer mee begonnen is, al dan niet succesvol) en die uitgave kon hij toen, in 2012, doen en vervolgens van de vruchten daaruit (al dan niet contant en al dan niet via een bevriende derde) genieten. Getuige [betrokkene 2] verklaarde bij de FIOD al dat hij daar vanuit ging. En cliënt zegt vandaag weer: lange tijd laten liggen. De stelling “geen verklaring gegeven” (p. 13 requisitoir) is onjuist; hooguit: niet geluisterd.
18. Het is pas nu, anno 2023, dat we – (bijna) als feit van algemene bekendheid – de onvoorstelbare, exponentiële waardevermeerdering kennen die de bitcoin vanaf 2012 tot aan het FlOD-onderzoek, eind 2017, heeft doorgemaakt en dat heeft betekenis voor de vraag: kan de verklaring van cliënt worden weerlegd? Of kan die simpelweg kloppen? Het gaat mij er namelijk niet om de juistheid van de verklaring van cliënt aan te tonen, dat zou teveel gevraagd zijn (hoewel – uiteindelijk – wel mogelijk). Daarbij merk ik op dat voor zover het al een feit van algemene bekendheid is dat bitcoins veel werden gebruikt voor illegale, online transacties (zoals de rechtbank overweegt), nog bekender is dat nog veel meer mensen het als Libertarische uitkomst zagen om van de macht van banken af te komen en/of als investeringsobject; met reden en met succes, zo blijkt!
19. Voor cliënt was het allemaal een stuk opportunistischer. Nogmaals, zo verklaart hij vandaag ook weer, inclusief verklaring voor de betrokkenheid van [betrokkene 2] (onder meer vanwege het verblijf van cliënt in het buitenland, waarmee overigens ook het ontbreken van legale inkomsten in Nederland is verklaard).
20. Ook wat betreft de vele, kleine (deel)trans acties geeft cliënt een verklaring: dat doet ‘de bitcoin’ zelf, automatisch. Of dat juist is, kan onderzocht worden, maar dat is niet gebeurd, terwijl het overigens ook niet redengevend is voor de criminele verkrijging / dat het ‘niet anders kan’ dan dat de herkomst van de bitcoin illegaal is. Het past ongetwijfeld bij een criminele werkwijze, maar óók bij regulier gebruik. Ik zie een groter/breder probleem, van ‘beroepsdeformatie’; de kennis bij de FIOD wordt gevoed door ervaringen uit strafdossiers. Zo wordt het gebruik van Signal met het automatisch verwijderen van berichten ook als verdacht gezien ‘door de overheid’, terwijl diezelfde overheid, zij het een ander onderdeel, dit zelf adviseert aan haar ambtenaren/diplomaten (niet alleen nuttig in ‘totalitaire regimes’ – juist niet). Of denk aan een VPN, we moeten het aanmoedigen!
21. Voor de verdediging volstaat de constatering: de verklaring van cliënt is niet nader onderzocht door het OM, laat staan weersproken en dus gebiedt de juiste uitvoering van het stappenplan te concluderen tot vrijspraak. Voor zover uw Hof daar niet in mee zou gaan, wenst de verdediging de
getuige [betrokkene 4]hier nader over te bevragen. Om redenen van het bewaken van de voortgang, zagen wij eerder af van een nieuwe oproep van deze getuige. In zoverre betreft dit dus
een (eerste) voorwaardelijk verzoek.”
4.6
De bewezenverklaring berust op de volgende promis-bewijsvoering [5] :
“De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden veroordeeld voor het onder 1 tenlastegelegde gewoontewitwassen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf', kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen, worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt, het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In november 2017 is informatie ontvangen van Spectrocoin waaruit blijkt dat de verdachte daar een account had. Verder blijkt uit de informatie van Spectrocoin dat door de verdachte verschillende transacties zijn uitgevoerd via zijn account. In totaal zijn er 625,3 bitcoins gestort op het account van de verdachte bij Spectrocoin. Deze bitcoins zijn op verschillende wijzen besteed:
- In de maand oktober 2017 is een totaalbedrag van € 5.412,00 overgeschreven naar een tweetal bankrekeningen. Deze bankrekeningen staan op naam van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] .
- In de maanden oktober 2016 tot en met september 2017 zijn er 193,1 bitcoins, met een tegenwaarde van € 199.326,85, overgeboekt naar bitcoinadressen die behoren bij Cryptopay. De kaart met [nummer] is met deze bitcoins geladen.
- In de maanden november en december 2016 zijn in totaal 107,47 bitcoins met een tegenwaarde van € 76.165,00 naar een onbekend bitcoinadres verstuurd.
- Aan het Spectrocoin account van de verdachte zijn twee Visa prepaid debetkaarten gekoppeld, te weten de prepaid USD kaart met [nummer] en de prepaid EUR kaart met [nummer] . Beide kaarten zijn geladen doordat de bitcoins zijn omgezet in respectievelijk dollars en euro's. Op de kaart met [nummer] hebben in de maanden maart tot en met juni 2017 stortingen plaatsgevonden tot een totaal geldbedrag van $ 20.695,45 (omgerekend in Euro op basis van de slotkoers op de dag van de respectievelijke transacties: € 19.012,30). Op de kaart met [nummer] hebben in de maanden oktober 2016 tot en met november 2017 stortingen plaatsgevonden tot een totaal geldbedrag van € 313. 344 ,77.
In totaal vertegenwoordigen de omgezette bitcoins derhalve een geldwaarde van € 5.412,00 + € 199.326,85 + € 76.165,00 + € 313. 344 ,77 + € 19.012,30 = € 613.260,92.
Er is onderzoek gedaan naar het inkomen, de bezittingen en de eenmanszaak van de verdachte. Daaruit blijkt het volgende. De laatst bekende loongegevens van de verdachte dateren uit 2011. De verdachte ontving toen een UWV-uitkering van € 3.802. Vanaf 2012 zijn er geen loongegevens meer bekend van de verdachte. Verder had de verdachte in de jaren 2014 en 2015 een bankrekening. Het saldo op die rekening bedroeg in beide jaren € 0,-. Sinds 2015 zijn er geen bankrekeningen meer bekend van de verdachte in Nederland. Van de verdachte zijn evenmin andere bezittingen bekend. Weliswaar heeft de verdachte blijkens informatie van de Kamer van Koophandel vanaf 1 april 2000 een eenmanszaak gehad die zich zou bezighouden met de verkoop van auto's, maar de KvK-inschrijving van die eenmanszaak is op 10 januari 2011 ambtshalve doorgehaald wegens opheffing van de onderneming.
Het hof stelt vast dat er geen direct brondelict valt aan te wijzen voor de herkomst van de eerdergenoemde bitcoins. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De verdachte beschikte vanaf 2012 niet over een legale inkomensbron, terwijl hij wel kon beschikken over een groot aantal bitcoins. Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat die bitcoins niet van misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij in de periode 2012 - 2013 door tussenkomst van [betrokkene 4] 1.982 bitcoins van [betrokkene 3] heeft verkregen tegen betaling van € 12.000,00. Ter onderbouwing van deze verklaring wijst de verdachte op een borgstellingsverklaring ondertekend door [betrokkene 4] en [betrokkene 3] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte in aanvulling hierop nog verklaard dat hij de bitcoins heeft ontvangen via een stickje (het hof begrijpt: een USB-stick).
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de verdachte niet voldoen aan de hierboven genoemde vereisten. De verdachte heeft enkel gesteld dat hij bitcoins heeft verkregen. Hij heeft niet inzichtelijk gemaakt om welke bitcoins het ging. Dat had bijvoorbeeld gekund door het verstrekken van informatie over een concreet bitcoinadres of een specifieke wallet. Aldus heeft de verdachte niet inzichtelijk gemaakt wat de relatie is tussen de door hem verkregen bitcoins en de bitcoins die zijn gestort op zijn account bij Spectrocoin. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij de bitcoins heeft ontvangen via een stickje. Het hof begrijpt dat de verdachte hiermee op een hardware-wallet doelt. Hij heeft deze echter niet aan politie en justitie verstrekt teneinde nader onderzoek te kunnen doen naar de herkomst van de bitcoins en daarmee (de onderbouwing van) zijn verklaring te kunnen laten toetsen.
Bij gebrek aan een afdoende verklaring omtrent de legale herkomst van de bitcoins is het hof van oordeel dat de verdachte het gerechtvaardigd vermoeden omtrent een niet-legale herkomst van de bitcoins niet heeft ontzenuwd en dat het niet anders kan dan dat die bitcoins – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn.”
4.7
Ik stel het volgende voorop. Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” als bedoeld in art. 420bis Sr kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Als de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat nadere onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs. [6]
4.8
Het hof heeft overwogen dat “
van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat die bitcoins niet van misdrijf afkomstig zijn”.Het hof heeft vervolgens geoordeeld
“dat de verklaringen van de verdachte niet voldoen aan de hierboven genoemde vereisten”.Het oordeel van het hof dat de verdachte met zijn verklaring – inhoudende dat hij 1.982 bitcoins van [betrokkene 3] heeft verkregen tegen betaling van € 12.000,00 en dat hij de bitcoins heeft ontvangen via een USB-stick, waarbij hij heeft gewezen op een borgstellingsverklaring ondertekend door [betrokkene 4] en [betrokkene 3] – niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de in de bewezenverklaring bedoelde bitcoins niet van misdrijf afkomstig zijn, is naar mijn mening onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd. Voor de onderbouwing van dat oordeel is niet toereikend de enkele overweging van het hof dat de verdachte niet duidelijk heeft gemaakt
“om welke bitcoins het ging”,noch dat de verdachte de USB-stick
“niet aan politie en justitie [heeft] verstrekt teneinde nader onderzoek te kunnen doen naar de herkomst van de bitcoins en daarmee (de onderbouwing van) zijn verklaring te kunnen laten toetsen”.Met die overweging heeft het hof immers nog niet inzichtelijk gemaakt dat en waarom het de verklaring van de verdachte dat de bitcoins niet van misdrijf afkomstig zijn nu hij de 1.982 bitcoins tegen betaling van € 12.000,00 heeft gekocht van [betrokkene 3] en dat hij de bitcoins heeft ontvangen via een USB-stick, ondanks de aan het hof overgelegde borgstellingsverklaring en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat hij dat geld had verdiend met de autohandel en dat zijn bedrijf na het faillissement ‘privé’ doorliep, als hoogst onwaarschijnlijk, niet concreet en/of als niet-verifieerbaar heeft beschouwd. Voor zover in het oordeel van het hof besloten ligt dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat de bitcoins niet van misdrijf afkomstig waren, berust dat oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.
4.9
Gelet op het voorgaande is ook het oordeel van het hof dat,
“bij gebrek aan een afdoende verklaring omtrent de legale herkomst van de bitcoins (…) de verdachte het gerechtvaardigd vermoeden omtrent een niet-legale herkomst van de bitcoins niet heeft ontzenuwd en dat het niet anders kan dan dat die bitcoins – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn”ontoereikend en onbegrijpelijk gemotiveerd.
4.1
Het middel is terecht voorgesteld.

5.Het vierde middel

5.1
In het middel wordt geklaagd “dat het hof heeft geoordeeld dat [de verdachte] zich (onder meer) samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het – kort gezegd – buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs, terwijl dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd en/of onbegrijpelijk is, in het bijzonder nu het “
over de grens overbrengen van drugs” niet zonder meer volgt uit de bewijsvoering”.
5.2
Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 1 juli 2016 tot en met
13 oktober2017 in Nederland en te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander meermalen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, telkens hoeveelheden cocaïne en/of MDMA en/of LSD en/of 2C-B, zijnde cocaïne en MDMA en LSD en 2C-B, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;”
5.3
Deze bewezenverklaring berust op de volgende overwegingen van het hof [7] :

De verklaringen van [betrokkene 1]
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 1] onvoldoende betrouwbaar zijn. [betrokkene 1] heeft niet alleen wisselend, maar meerdere malen ook aantoonbaar leugenachtig verklaard en heeft belangrijke informatie achtergehouden. Hierdoor kan zelfs niet meer worden gezegd dat die verklaringen in de kern voldoende consistent zijn, zodat het hof de verklaringen van [betrokkene 1] niet zal gebruiken voor het bewijs.
Algemene feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van twee meldingen die op 5 augustus 2016 en op 31 januari 2017 bij het meldpunt “Meld Misdaad Anoniem” zijn binnengekomen, waarin steeds werd gemeld dat de verdachte zich bezig hield met de handel in harddrugs, is een strafrechtelijk onderzoek onder de naam […] gestart. In dit onderzoek zijn ook de [medeverdachte] en de getuigen [betrokkene 1] en [getuige 1] in beeld gekomen. Gedurende het onderzoek zijn op verschillende momenten observaties uitgevoerd, zijn gesprekken opgenomen en zijn telefoontaps geplaatst. Daarnaast zijn camera's geplaatst. Op 29 november 2017 is de verdachte aangehouden en zijn zowel de woning van de [medeverdachte] , die de levensgezellin van de verdachte is, aan de [b-straat 1] te [plaats] – in welke woning de verdachte veelvuldig verbleef – (hierna: 'de [b-straat] ’) als de woning van [betrokkene 1] en [getuige 1] aan de [a-straat 1] te [plaats] in Duitsland (hierna: 'de [a-straat ] ') doorzocht.
(…)
Gelet op het bovenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat er vanaf 1 juli 2016 drugs werden verhandeld vanuit de woning aan de [a-straat ] .
De betrokkenheid van de verdachte
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte nauw contact had met [betrokkene 1] en diens partner [getuige 1] , die aan de [a-straat ] woonden. De verdachte beschikte over de sleutels van die woning en de bijbehorende kelder en heeft de woning in de periode waarin het onderzoek plaatsvond, van 16 augustus 2017 tot en met 25 november 2017, drie tot vier keer per week bezocht. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij bijna dagelijks in de woning was, ook met [betrokkene 1] erbij.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [b-straat] is een tablet gevonden (hierna: de [b-straat] -tablet), nummer A.01.01.004 op de beslaglijst. Onderzoek aan deze tablet heeft het volgende opgeleverd. Voor accounts op Gmail, Google Drive en Google+ wordt gebruik gemaakt van de gebruikersnamen [e-mailadres] en [gebruikersnaam] , net zoals op de [a-straat ] -tablet. Op de tablet staat daarnaast een aantal documenten betreffende een advertentietekst, een document met orders en een link naar ‘XTC-fac’. In het document met de Engelse advertentie, dat is aangemaakt op 26 februari 2017 en naar het Nederlands is vertaald door de verbalisant, staat onder andere het volgende:
• De beste kwaliteit MDMA direct vanuit Duitsland met wereldwijde verzending.
• Orders worden dezelfde dag verwerkt en op zijn minst dubbel vacuüm geseald.
• Zijn nieuw op het darkweb, maar hebben veel ervaring in het verkopen van drugs.
• Alles wordt zelf gemaakt, daardoor kunnen ze de beste producten en kwaliteit voor een eerlijke prijs aanbieden.
• Bij iedere nieuwe gemaakte partij wordt de kwaliteit getest in een laboratorium.
• Er wordt niks gemixt, er wordt alleen pure kwaliteit aangeboden.
• Verzending vindt plaats vanuit Duitsland.
Deze tekst komt aldus in relevante mate overeen met de advertentietekst die is gevonden op de [a-straat ] -tablet.
In het document met orders van verdovende middelen, aangemaakt op 9 september 2017, is een aantal orders vermeld. Deze orders zien op "F1", MDMA en XTC-pillen en er worden namen en adressen van afnemers genoemd. Daarnaast zijn encryptieapplicaties, te weten Orbot/Orfox, APG en Sealnote op de [b-straat] -tablet gevonden. De apps Orbot, Orfox en Sealnote zijn eveneens gevonden op de [a-straat ] -tablet. Daarmee vertonen beide tablets specifieke overeenkomsten. Het hof gaat er gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden van uit dat beide tablets zijn gebruikt voor de handel in drugs en dat de verdachte in ieder geval de [b-straat] -tablet tot zijn beschikking had om de drugshandel te organiseren.
Bij de doorzoeking in de [b-straat] op 29 november 2017 zijn in de zak van een spijkerbroek, die in de slaapkamer van de verdachte is gevonden, een briefje met aantekeningen en gripzakjes met daarin 16 rode en 20 roze ruitvormige pillen aangetroffen. De rode pillen, waarop ‘3D‘ stond, en de roze pillen, waarop het Formula 1 logo stond, bevatten MDMA. De verdachte heeft verklaard dat de spijkerbroek wel van hem zal zijn als die in zijn slaapkamer is gevonden. Daarnaast zijn in de [b-straat] onder het tapijt in de slaapkamer twee kleine gripzakjes met witkleurig poeder gevonden. Uit onderzoek blijkt dat dit poeder cocaïne bevat.
Op 21 juni 2017 heeft de verdachte gebeld met [betrokkene 8] , in welk gesprek de verdachte onder andere zegt: "yo yo hee dat dat spul voor hoe heet dat hé, dat hebben we niet meer". Op dezelfde dag ontmoetten beide mannen elkaar bij het [B] restaurant in [plaats] . Het observatieteam heeft onder andere waargenomen dat [betrokkene 8] en [verdachte] met elkaar hebben staan praten op de parkeerplaats en dat ze in de kofferbak van de BMW hebben staan kijken. Na deze ontmoeting heeft de verdachte met [betrokkene 1] gebeld en heeft hij aangegeven dat hij net bij het boertje vandaan komt. Daarnaast vroeg de verdachte aan [betrokkene 1] om hem op te halen bij de benzinepomp, het hof begrijpt om de verdachte te helpen met het veilig over de grens overbrengen van drugs. De telefoon van de verdachte straalde op dat moment een locatie aan in [plaats] in de buurt van [plaats] .[Cursivering door mij, A-G].
Dat [betrokkene 8] de leverancier van de drugs was, blijkt naar het oordeel van het hof ook uit het feit dat de drugs die zijn aangetroffen in de broek van de verdachte uiterlijk sterke overeenkomsten vertonen met de XTC-tabletten die in de woning van [betrokkene 8] zijn gevonden.
Tot slot blijkt de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen nog uit het feit dat op 13 maart 2017 door het observatieteam is waargenomen dat de verdachte vanaf de [a-straat ] naar papiergroothandel [C] te [plaats] is gereden. Bij deze papiergroothandel zijn in de periode an 11 juli 2016 tot 2 oktober 2017 7.000 luchtkussenenveloppen besteld. Op 13 oktober 2017 is de laatste bestelling gedaan, die niet meer is opgehaald. Op 14 december 2017 zijn drie medewerkers van [C] gehoord. Aan hen zijn foto's getoond van de verdachte, [betrokkene 1] en [getuige 1] . De drie medewerkers verklaarden dat zij zonder enige twijfel de verdachte, [betrokkene 1] en [getuige 1] herkenden op de getoonde foto's.
Conclusie
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 juli 2016 tot en met 13 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het tezamen en in vereniging met anderen buiten Nederland brengen en verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne, LSD, MDMA en 20-B.”
5.4
De stellers van het middel menen dat het hof de daadwerkelijke uitvoer van harddrugs uit Nederland heeft gebaseerd op de hiervoor weergegeven gecursiveerde bewijsoverweging beginnende bij
“Op 21 juni 2017”en eindigende met
“in de buurt van [plaats] ”. [8] De stellers van het middel klagen dat uit deze bewijsoverweging, in combinatie met het bewijsmiddel waarnaar hierbij wordt verwezen, niet zonder meer volgt dat de verdachte op 21 juni 2017 drugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, laat staan dat daaruit volgt dat de verdachte dat meermalen heeft gedaan.
5.5
Voor zover geklaagd wordt dat uit deze overweging in combinatie met het bewijsmiddel niet zonder meer volgt dat de verdachte
op 21 juni 2017drugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, mist de klacht relevantie omdat het hof niet heeft bewezenverklaard, noch heeft overwogen, dat specifiek op die datum drugs buiten het grondgebied zijn gebracht, maar dat dit is gebeurd
“in de periode 1 juli 2016 tot en met 13 oktober 2017”. Ook de klacht dat hieruit niet afdoende volgt dat de verdachte dit
meermalenheeft gedaan mist relevantie. Het hof heeft immers niet bewezen verklaard dat
de verdachtede drugs eigenhandig buiten Nederland heeft gebracht, maar dat hij dit
“tezamen en in vereniging met anderen”heeft gedaan, terwijl voor het medeplegen van het buiten Nederland brengen van drugs niet vereist is dat de verdachte hierbij lijfelijk aanwezig is.
5.6
In het middel wordt ten slotte geklaagd
“dat de uitleg die het hof heeft ontleend aan het telefoongesprek naar [betrokkene 1] (het hof begrijpt om de verdachte te helpen met het veilig over de grens overbrengen van drugs) uitsluitend uit de koker van [betrokkene 1] komt”.De stellers van het middel citeren in dat verband de volgende verklaring van [betrokkene 1] :
“ [verdachte] haalde de drugs in Nederland. Ik heb hem tweemaal geholpen. Ik werd door hem opgebeld en moest naar het tankstation [plaats] komen. Ik moest dan vooruit rijden en kijken of er politie bij de grens stond. Hij reed achter mij aan en heeft de drugs naar Duitsland gebracht. Ik heb bij de eerste rit XTC-pillen gezien. Bij de tweede rit was het MDMA.”
De stellers van het middel menen
“dat het hof niet, althans niet zonder nadere motivering, welke ontbreekt, enerzijds kan vaststellen dat de verklaringen van [betrokkene 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs van handel in drugs te worden gebruikt, maar anderzijds de exclusief aan [betrokkene 1] toe te rekenen uitleg over het telefoongesprek (en dat dat gesprek zag op een internationale reisbeweging mét drugs) overnemen om de bewijsredenering voor export sluitend te maken”.
5.7
Anders dan de stellers van het middel (kennelijk) menen, volgt uit de bewijsoverweging van het hof niet dat het hof zijn interpretatie van de bewijsmiddelen, voor zover inhoudende “
het hof begrijpt om de verdachte te helpen met het veilig over de grens overbrengen van drugs”,uitsluitend uit de verklaring van [betrokkene 1] heeft afgeleid of uit die verklaring heeft kunnen afleiden. Het hof heeft deze interpretatie van het telefoongesprek namelijk eveneens kunnen ontlenen aan de overige in zijn bewijsoverweging opgenomen vaststellingen en overwegingen, die erop neerkomen (i) dat er drugs werden verhandeld vanuit de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat ] in [plaats] , Duitsland, (ii) dat de verdachte veelvuldig in de woning van zijn vriendin in [plaats] verbleef en bijna dagelijks met [betrokkene 1] in diens woning in [plaats] was, (iii) dat de in de woning van de vriendin van de verdachte aangetroffen tablet gebruikersnamen bevatte voor accounts op Gmail, Google Drive en Google+ die overeenkomen met de gebruikersnamen voor die accounts die zijn aangetroffen op de tablet in de woning van [betrokkene 1] , (iv) dat op beide tablets een document is aangetroffen met een advertentietekst inhoudende ‘reclame’ voor het verzenden van MDMA vanuit Duitsland, (v) dat op beide tablets de encryptieapplicaties Orbot, Orfox en Sealnote zijn aangetroffen, (vi) dat beide tablets zijn gebruikt voor de handel in drugs en dat de verdachte in ieder geval de in de woning van zijn vriendin aangetroffen tablet tot zijn beschikking had om de drugshandel te organiseren, (vii) dat in de zak van een spijkerbroek van de verdachte – die werd aangetroffen in die laatste woning – een briefje met aantekeningen en drugs, waaronder MDMA, is aangetroffen, (viii) dat [betrokkene 8] de leverancier van de drugs was en dat de verdachte op 21 juni 2017 met hem heeft gebeld met de mededeling dat ze “dat spul” niet meer hebben, (ix) dat [betrokkene 8] en de verdachte elkaar dezelfde dag hebben ontmoet en dat ze in de kofferbak van de BMW hebben staan kijken, (x) dat de verdachte daarna met [betrokkene 1] heeft gebeld en heeft aangegeven dat hij net bij het boertje vandaan kwam en vervolgens aan [betrokkene 1] vroeg om hem op te halen bij de benzinepomp en (xi) dat de telefoon van de verdachte op dat moment een locatie aanstraalde in [plaats] in de buurt van [plaats] . Het middel faalt ook in zoverre.
5.8
Het middel faalt.

6.Het vijfde middel

6.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer uit Nederlands grondgebied van harddrugs en de handel in harddrugs, “terwijl het hof – in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv – heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een namens de verdachte voorgedragen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het hof heeft namelijk de door de verdediging geschetste alternatieve lezing van het dossier onbesproken gelaten, te weten dat [betrokkene 1] met (een) ander(en) dan de verdachte, althans alleen, handelde(n) in verdovende middelen.”
6.2
Het middel ziet op de reeds hiervoor bij de bespreking van het vierde middel in randnr. 5.2 weergegeven bewezenverklaring van feit 2 en op het onder 3 bewezenverklaarde feit, luidende dat:
“hij in de periode 1 juli 2016 tot en met
13 oktober2017 te [plaats] en te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd telkens hoeveelheden cocaïne en MDMA en LSD en 2C-B, zijnde cocaïne en MDMA en LSD en 2C-B telkens een middel
als bedoeld inde bij de Opiumwet behorende lijst I”
6.3
In de toelichting op het middel wijzen de stellers van het middel op het volgende, ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2023 voorgedragen verweer:
“22. Waar mijn betoog zich hiervoor toespitste op de juridische waardering van de feiten die niet zozeer ter discussie staan tussen de verdediging en het OM, gaat het bij de beoordeling van de juistheid van de verdenking jegens cliënt onder de feiten 2 en 3 veel meer om een feitelijk perspectief. Het is verleidelijk om de kernvraag te omschrijven als: wie geloven we, [verdachte] of [betrokkene 1] ? Ik stel evenwel voorop dat het geen kwestie van geloven is. Zoals onze zeer gewaardeerde vakbroeder, mr. Spong, pleegt te zeggen: geloven doet men in de Kerk. In de rechtszaal doen we aan bewijzen en als iets niet met zekerheid valt vast te stellen, dan geldt het adagium: niet inhalen, geen risico nemen op onherstelbare schade. Oftewel, dan geldt:
in dubio pro reo.
23. Zo kort zou ik
willenzijn: sprake is van twee tegengestelde, elkaar uitsluitende verklaringen van getuigen. Sprake is voorts van een klassiek strafdossier, waarin het aankomt op de verklaringen van personen: verdachten en getuigen, die per definitie feilbaar en subjectief zijn en vrijwel altijd eigen belangen hebben om de werkelijkheid anders/mooier voor te spiegelen aan rechters (die over hun lot moeten beslissen). Als dan ten slotte, zoals in deze zaak, geen sprake is van objectief bewijsmateriaal dat het bewijs van één (of geen) van de partijen
zonder meeraantoont, dan rest slechts de droge, maar wel zuivere en (juridisch- én logisch-)correcte vaststelling: we spreken vrij,
in dubio pro reo.
(…)
32. Overigens is het onderscheid maken tussen deze twee getuigen natuurlijk illusoir: zij zijn van tweeën één, juist nu [getuige 1] een
hearsay-getuige betreft. Net als u dat ongetwijfeld zult zien ten opzichte van cliënt en zijn partner. Hun verklaringen en standpunten zijn u duidelijk: zij ontkennen de beschuldigingen uit de tenlasteleggingen en kunnen, terzake de drugs, hooguit een veronderstelling doen die, op basis van het procesdossier, inmiddels zeker een
educated guessgenoemd mag worden: het was al die tijd [betrokkene 1] zelf die ‘in de drugs zat’ / in drugs handelde en dat geheim hield, juist omdat mijn cliënt
anti-drugs was (en is).
33. Die verklaringen / standpunten, vonden reeds bevestiging in het dossier. Ik wijs u, als
ontlastendbewijsmateriaal op
a. de witte ‘drugshandel-tablet’ had met 11 draadloze internetpunten contact gemaakt, waarvan 10 geen enkele link met cliënt hebben en de 11e via een contactpunt waarvan de toegangscode
bij [betrokkene 1]bekend was (zie ook p. 11 requisitoir);
b. de foto’s van verdovende middelen die afkomstig bleken
uit de telefoon van [betrokkene 1](waar actie van de verdediging voor nodig was, want uit het onderzoek van de FIOD bleek dit niet; de moeite die de verdediging in eerste aanleg heeft betracht om, via particuliere wegen (!), nader onderzoek te (laten) doen bewijst
an sichnog niets, maar zegt natuurlijk wel wat);
c. de drugs en aantekeningen die in de woning zijn aangetroffen waar ook cliënt verbleef (deels gevonden in een kledingstuk, deels – letterlijk – onder het tapijt geschoven), bevatten geen (biologische) sporen van cliënt, die hem (in directe zin) aan het ten laste gelegde koppelen. Integendeel, de schriftelijke aantekeningen zijn
in het handschrift van [betrokkene 1]die dat bij cliënt heeft / kan hebben neergelegd... en
d. ten slotte zit er ook
DNA van [betrokkene 1]op de verdovende middelen én zijn er in de
schuur van [betrokkene 1] nog meer drugs aangetroffen! In zijn woning worden ook nog zaken gevonden zoals
‘sealmachine’, maar niet in de kelder / op de begane grond!
34. Voor het overige is sprake van zaken die
geen onderscheidend vermogentoekomen in het schuldige scenario (van de tenlastelegging) versus het onschuldige scenario (de verklaring van cliënt). Ik wijs op
a. nog los van de redengevendheid van één enkele foto, de ‘weerspiegeling’ bij de witte ‘drugshandel-tablet’ kan
nietgeïdentificeerd worden als cliënt – mijn overtuiging is; daar heeft rechtbank echt iets in
willenzien, dat is altijd ingewikkeld met eigen waarnemingen van de rechter – en ook op andere suggesties dat cliënt bij de overdracht van drugs betrokken was, moest de FIOD later terugkomen;
b. ten aanzien van de Samsung tablet is niet gebleken dat deze (direct) betrokken is geweest bij drugshandel. Volgens getuige [betrokkene 4] is deze tablet slechts aangeschaft om bepaalde software te installeren en daarbij zou [betrokkene 1] (mogelijk verkeerd) hebben geholpen;
c. het – ongetwijfeld veelvuldige – bezoek van cliënt aan de woning van [betrokkene 1] in Duitsland, aan de [a-straat ] , had te maken met het werk aan motoren / autohandel en onderdelen, waarbij cliënt onder meer gebruik maakte van de toilet (die hij niet ter beschikking had aan de [c-straat] , zie verder ook de verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 5] bij de RHC) en
d. de observaties, afgeluisterde gesprekken en telefoontaps bevatten geen redengevende feiten en omstandigheden; deze zijn ofwel niet te verstaan óf niet aan cliënt te relateren, terwijl hier wel direct belastend bewijsmateriaal jegens [betrokkene 1] uit naar voren komt (zoals het afleveren van poststukken waarvan de inhoud verdovende middelen betrof).
35. Nota bene, de rechtbank heeft hier anders over geoordeeld, dat is de verdediging uiteraard bekend. Maar ook met de beste wil van de wereld kan de verdediging die redenering niet volgen. De omstandigheid van nauw contact tussen cliënt en [betrokkene 1] , en desnoods met [betrokkene 8] (want zie ook wat de advocaat-generaal op pagina 9 constateert), valt bezwaarlijk als betrokkenheid – en dan ook nog als medepleger (!) – bij drugshandel aan te merken. Althans, dat kan niet zonder meer, terwijl het ‘meerdere’ ontbreekt.
36. Uiteindelijk is het voorgaande allemaal
circumstantial/ indirect en leunt de rechtbank in feite op de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 1] , die om voornoemde redenen niet gevolgd zouden moeten worden. Zoals betoogd getuigen die verklaringen uiteindelijk slechts van het feit dat beiden hebben onderkend dat [betrokkene 1] in elk geval niet meer onder zijn betrokkenheid uit zou kunnen komen en de vlucht naar voren heeft genomen door dan maar het grootste aandeel af te schuiven op cliënt, met wie hij veel omging en die een makkelijk slachtoffer was; niet alleen vanwege de beeldvorming, maar met name vanwege de mogelijkheid om te wijzen op onderlinge relaties (denk aan [betrokkene 8] ). Zo bewijzen de gelijkenissen tussen aangetroffen goederen uiteindelijk ook niets méér dan dat in elk geval [betrokkene 1] daarbij betrokken was...
37. Thans, in hoger beroep, is dit nog maar eens bevestigd. Het bewijsmateriaal dat er in hoger beroep bij is gekomen, betreft met name getuigenverklaringen die cliënt (verder)
ontlasten. Het is eigenlijk zonder uitzondering dat de getuigen die in hoger beroep zijn gehoord in de richting van [betrokkene 1] wijzen, als (enige) pleger van de drugshandel, die overduidelijk heeft plaatsgevonden via de witte tablet, zoals hiervoor genoemd. Op die tablet worden sterke aan wijzingen aangetroffen voor drugshandel en in zijn woning worden concrete sporen gevonden.
38. Dat wil echter niet zeggen dat cliënt daarvan wist. Niemand wist daar van, die daar kwam en die over de woning van [betrokkene 1] heeft verklaard, zo benoemen bijvoorbeeld
[betrokkene 10] senior en juniorin hun verhoor bij de raadsheer-commissaris. Zij kennen cliënt (en de [a-straat ] ) ook vanuit de ‘crosswereld’. De kelder werd veelvuldig gebruikt voor klussen en praten over motoren, onder het drinken van een kop koffie, maar drugs is daar nooit gezien. Zelfs een hint dat sprake was van illegale praktijken ontbrak, voor deze getuigen. Men kon zelfs onaangekondigd langskomen, zelf gereedschap pakken (uit niet-afgesloten kasten) en naar boven lopen om bijvoorbeeld water te halen. Dat op een later moment of één andere plek drugs aanwezig was, kan natuurlijk niet worden uitgesloten en wordt (veel) later zelfs bevestigd, maar dat discrimineert niet ten opzichte van cliënt!
39. Hetzelfde geldt voor de getuigen
[getuige 2]en
[getuige 3], beiden gehoord als getuigen in hoger beroep. Zij verklaren eveneens niet te weten over drugshandel (vanuit de [a-straat ] ), maar uitsluitend over het klussen, aan motoren aldaar / de toeloop van motorcrossers. Dat is allemaal uit eigen waarneming. Gelijkluidend is voorts de verklaring van
[betrokkene 9]. ‘Geenszins een ander licht’? Dat in elk geval
niet.
40. Ook de crossende zoon van cliënt,
[betrokkene 14], legt een verklaring af die van groot belang is. Hij bevestigt niet alleen dat de tablet van zijn vader zwart (en, dus, niet wit) is én dat hij eind 2016 met zijn vader in de VS was (en, dus, niet bezig kon zijn met de ten laste gelegde drugshandel
inNederland en/of Duitsland), hij benoemt eveneens de woning aan de [a-straat ] als plek voor (sleutelende) crossers en dus niet zonder meer wijzen op betrokkenheid bij drugshandel. [betrokkene 14] kwam daar zelfs zeer geregeld en heeft
nooitiets gemerkt van drugshandel, laat staan van betrokkenheid van zijn vader daarbij. Zijn vader was zelfs nadrukkelijk anti-drugs (zoals ook anderen verklaren).
41. Integendeel, het is geen gekke conclusie om te stellen dat de zoon van cliënt toch wel iets gemerkt zou hebben van de handel van zijn vader, als die er zou zijn geweest. Natuurlijk kan dan gezegd worden dat zoon het voor zijn vader opneemt, maar hij is lang niet de enige die met nadruk zegt: cliënt was fel
tegendrugs (zie ook [betrokkene 10] en [betrokkene 2] ). Bovendien is dit twijfelen aan verklaringen nogal gratuit, als dit betekenis wil krijgen in een rechtszaak, zal het gepaard moeten gaan van concrete aanwijzingen dat een verklaring
nietjuist is, zoals ik hiervoor heb gedaan met de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 1] ! Tot die tijd komt een verklaring bij een rechter zelfs méér betekenis toe dan een verklaring die is afgelegd in het opsporingsonderzoek. [9] En dat is volkomen terecht; bij de rechter
moeteen getuige verschijnen én, naar waarheid, verklaren! Dat is door de getuigen in hoger beroep dan ook gedaan, zelfs bij een hogere rechter dan de rechter-commissaris, reden waarom de overwegingen van het EURM alleen nog maar meer gaan gelden:
the notion of a fair and adversarial trial presupposes that, in principle, a tribunal should attach more weight to a witness’s statement in court than to a record of his other pre-trial questioning produced by the prosecution, unless there are good reasons to find otherwise.
42. Uit deze verhoren blijkt zelfs dat cliënt zeer bewust
buitende handel van [betrokkene 1] zijn gehouden, volgens getuige
[betrokkene 2]. De relatie tussen [betrokkene 1] en cliënt was heel goed en ging ver terug, maar vanwege de mening van cliënt over drugs, zou die relatie onherroepelijk stuk zijn gegaan (en [betrokkene 1] zelfs financieel nadeel hebben opgeleverd). Verder verklaart [betrokkene 2] bij de RHC – op vragen die hem eerder door de FIOD
nietgesteld zijn! – dat hij de witte tablet bij [betrokkene 1] heeft gezien, bij hem thuis. Voorts verklaart hij over camera ’s bij de woning van [betrokkene 1] en het gedrag van [betrokkene 1] dat in dat verband ten minste bevreemdend genoemd mag worden. [betrokkene 2] zegt zelfs dat hij nooit met cliënt alleen bij [betrokkene 1] thuis is geweest. Dit geldt ook voor andere getuigen: ten aanzien van cliënt blijkt in het dossier geen eigen, zelfstandige rol bij de [a-straat ] . Alles hangt om [betrokkene 1] heen.
43. Oók
[betrokkene 8], die eerder ter sprake kwam, is als getuige gehoord bij de RHC. Hij geeft aan dat hij nooit in de drugshandel heeft gezeten met cliënt (en legt ook uit waarom dat niet zo kan zijn). Uiteraard kan het OM ook hier weer speculeren over onjuist verklaren en kan deze getuige een eigen belang hebben om anders te verklaren, maar niet méér dan [betrokkene 1] (en [getuige 1] ), wel minder! Wat daar verder ook van zij, op objectief onjuiste uitspraken kunnen we [betrokkene 8] niet betrappen en het illustreert eens te meer wat in eerste aanleg al is betoogd door mr. [betrokkene 11] : nu de getuige zelf bevestigt dat zijn gesprekken met cliënt
nietover drugs gaan (maar over spul voor zijn nagels en/of anabolen), kunnen die gesprekken niet als redengevend bewijs worden gebruikt voor een veroordeling van cliënt terzake de feiten 2 en 3 (of 1 en 4). Dat geldt
juistnu deze gespreksdeelnemer dit expliciteert en de gespreksbijdrage van cliënt niet eens te verstaan is!
44. Aldus staat de ontkennende verklaring van cliënt (en zijn partner) niet alleen lijnrecht tegenover die belastende verklaring van [betrokkene 1] die duidelijk zelf geen kant meer op kon, althans sowieso ‘in de shit ’ zat. Het gaat verder dan dat. Al met al meent de verdediging dat alle reden bestaat om uit te gaan van de juistheid van de ontkenning van cliënt, óók terzake de drugshandel. [betrokkene 1] heeft een uitweg gezien door de schuld (grotendeels) af te schuiven, zij het – gelukkig voor cliënt – op een doorzichtige, ongeloofwaardige en op onderdelen evident onjuist gebleken manier. Daarbij heeft [betrokkene 1] de bestaande relatie tussen hem en cliënt misbruikt. Dat misbruik komt tussen de regels al aan het oppervlak, zoals in de verklaringen van vader en zoon [betrokkene 10] , die hem een vreemd (gedrag) vonden (vertonen). Deze verklaringen zijn controleerbaar, maar dan moet het OM in appèl wel iets doen; het is nog niet te laat, zelfs als iets “uit de hoge hoed” komt (is diskwalificatie).
45. Het meest expliciet komt dit uiteindelijk echter tot uitdrukking in de verklaring van [betrokkene 12] , die dus juist in het voordeel van cliënt is. Deze getuige verklaart bij de RHC over het drugsverleden van [betrokkene 1] en het feit dat hij na diens komst op het vakantiepark in Duitsland ineens drugs vond en daar melding van maakte. Deze [betrokkene 12] , die nota bene zelf is gehoord als
verdachtein Duitsland – in welk verhoor de naam van [betrokkene 1] wel, maar die van cliënt niet is genoemd! – en contact heeft gehad met een ex-agent, noemt [betrokkene 1] expliciet ‘onbetrouwbaar’ en andermaal is gebleken van de betrokkenheid van [betrokkene 1] bij drugshandel,
zondercliënt!
I rest my case
CONCLUSIE (EN VOORWAARDELIJKE VERZOEKEN)
46. Kortom en zonder de eerder aangehaalde overweging van de Hoge Raad te herhalen, dit alles maakt dat de belastende verklaringen van [betrokkene 1] (en [getuige 1] in zijn kielzog) kwalificeren als bewijsmateriaal waarvan de betrouwbaarheid wezenlijk is aangetast, terwijl het overige bewijsmateriaal geen / onvoldoende onderscheidend vermogen heeft tussen het belastende scenario uit de tenlastelegging en het ontkennende scenario van cliënt (waarin cliënt niet, maar [betrokkene 1] wél betrokken is bij drugshandel, met welke derde(n) dan ook...)! Reden om u te verzoeken cliënt ook voor deze feiten vrij te spreken.”
6.4
De overwegingen van het hof die zien op de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen zijn reeds hiervoor, bij de bespreking van het vierde middel, in randnr. 5.3 weergegeven.
6.5
In de cassatieschriftuur wordt gesteld dat de verweren van de verdediging bezwaarlijk anders kunnen worden beschouwd dan als een opgeworpen alternatief, onschuldig scenario [A-G: ik begrijp onschuldscenario].
“De verdediging heeft immers in de eerste plaats betoogd dat de lezingen van [betrokkene 1] en de verdachte elkaar uitsluiten en dat het zo moet zijn dat ofwel (het schuldige scenario) de handel (hoofdzakelijk) door verzoeker werd bedreven ofwel (het onschuldige scenario) dat [betrokkene 1] de handel (volledig) zelf, dan wel met onbekende derde(n), uitvoerde(n). In het verlengde daarvan is betoogd dat het – voor verzoeker onschuldige en voor [betrokkene 1] schuldige – scenario (goed) past bij de bevindingen in het dossier.”
De stellers van het middel menen dat het arrest van het hof niet voldoende voldoet aan de rechtspraak van de Hoge Raad waarin de Raad ingaat op de vraag hoe de feitenrechter het door de verdachte bestrijden van het ten laste gelegde met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, moet weerleggen. [10] Ze menen dat de bewijsvoering van het hof de verdachte weliswaar nadrukkelijk in de directe nabijheid van [betrokkene 1] plaatst, maar dat de mogelijkheid in het midden blijft dat de rollen omgekeerd waren – in die zin dat [betrokkene 1] de drugs ergens betrok en over de grens bracht, en niet dat de verdachte dit deed. Ook voor andere omstandigheden, zoals drugs in een broekzak, is een verklaring gegeven en/of aangegeven dat en waarom dat niet, zonder meer, redengevend is voor de schuld van de verdachte. De verklaring die de onjuistheid van één van de scenario’s kan aantonen is door het hof niet voldoende betrouwbaar geacht en derhalve is objectief bewijsmateriaal nodig, hetgeen ontbreekt – aldus de stellers van het middel. Over blijft het geval dat een alternatief scenario zo onwaarschijnlijk is dat de rechter een uitdrukkelijke weerlegging achterwege kan laten. Het scenario dat de verdachte vaak in de buurt van [betrokkene 1] was omdat hij nou eenmaal goed bevriend was met [betrokkene 1] en dus geregeld bij hem over de vloer kwam, mede in verband met (het klussen aan) de crossmotors, kan volgens de stellers van het middel niet (op voorhand) als zo een onwaarschijnlijk scenario worden aangemerkt. Dat geldt juist nu in hoger beroep is gebleken van verklaringen die nadrukkelijk wijzen op de onschuld van de verdachte omdat hij niets van drugs moest hebben, terwijl overigens minst genomen vastgesteld moet worden dat het belastende bewijs evengoed in de richting van [betrokkene 1] , als in de richting van de verdachte wijst, zo niet meer in de richting van [betrokkene 1] .
6.6
Ik merk op dat in het middel niet wordt geklaagd dat de bewezenverklaringen onder 2 en 3 ontoereikend zijn gemotiveerd.
6.7
Het hof heeft het voorgedragen standpunt niet expliciet verworpen. Voor zover het hof hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet heeft opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat weliswaar een uitgebreid verweer is gevoerd, maar ook dat dit verweer niet meer inhoudt dan dat – kort samengevat – meerdere getuigen ontlastend over de verdachte hebben verklaard in die zin dat zij hebben verklaard (i) dat de verdachte “fel tegen drugs” was, (ii) dat (enkel) [betrokkene 1] in de drugshandel zat, (iii) dat in de [a-straat ] geklust wordt aan motoren en dat daar motorcrossers over de vloer komen, en (iv) dat de getuigen niets weten over drugshandel vanuit de [a-straat ] . Dit alles zou dan tot de conclusie moeten leiden dat het bewijsmateriaal, dat overblijft indien de onbetrouwbare verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 1] terzijde worden geschoven, geen dan wel onvoldoende onderscheidend vermogen heeft tussen het belastende scenario uit de tenlastelegging en het ontkennende scenario van de verdachte.
6.8
Voor zover het hof hetgeen door de verdediging is aangevoerd wel heeft opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv, maar heeft geoordeeld dat dit standpunt geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft nu deze weerlegging besloten ligt in de bewijsvoering, acht ik dat oordeel eveneens niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat het hof van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs mocht bezigen wat het hof uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkwam en terzijde mocht stellen wat het hof voor het bewijs van geen waarde acht, en dat deze beslissing inzake selectie en waardering geen motivering behoefde. Kennelijk heeft het hof de in het standpunt vermelde getuigenverklaringen “die nadrukkelijk wijzen op de onschuld” van de verdachte niet van waarde geacht. Ik neem daarbij voorts in aanmerking dat het voorgedragen ‘alternatieve ontlastende scenario’, inhoudende – in de woorden van de stellers van het middel – dat de verdachte “vaak bij / in de buurt van [betrokkene 1] was omdat hij nou eenmaal goed bevriend was met [betrokkene 1] en dus geregeld bij hem over de vloer kwam – mede – in verband met (het klussen aan) de crossmotors” wel degelijk strijdig is met de bewijsvoering van het hof en daarom geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft, reeds omdat het hof zijn oordeel dat de verdachte de tenlastegelegde drugshandel (met [betrokkene 1] ) heeft medegepleegd niet uitsluitend heeft gebaseerd op zijn vaststelling dat de verdachte beschikte over de sleutels van de woning en de bijbehorende kelder van [betrokkene 1] en dat hij die woning bijna dagelijks bezocht. Het hof heeft immers voorts (onder meer) vastgesteld dan wel geconcludeerd (i) dat de verdachte de beschikking had over de in de woning van zijn vriendin aangetroffen tablet waarmee drugshandel werd georganiseerd, (ii) dat in de zak van een in de woning van de vriendin van de verdachte aangetroffen spijkerbroek van de verdachte een briefje met aantekeningen en drugs zijn aangetroffen, (iii) dat de verdachte vanaf de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat ] naar een papiergroothandel in [plaats] is gereden waar in de periode van 11 juli 2016 tot 2 oktober 2017 7.000 luchtkussenenveloppen zijn besteld, dat drie medewerkers van deze groothandel zijn gehoord en aan hen foto's zijn getoond van de verdachte, [betrokkene 1] en [getuige 1] en dat de drie medewerkers verklaarden dat zij zonder enige twijfel de verdachte, [betrokkene 1] en [getuige 1] herkenden op de getoonde foto’s en (iv) dat door de Duitse opsporingsdienst talloze luchtkussenenveloppen zijn onderschept welke door [betrokkene 1] in brievenbussen waren gepost en waarin verschillende soorten drugs werden aangetroffen. [11]
6.9
Het middel faalt.

7.Het zesde middel

7.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof “het voorwaardelijk verzoek tot het horen van een drietal getuigen heeft afgewezen, terwijl dat oordeel niet (toereikend) is gemotiveerd en/of onbegrijpelijk is, gelet op de daaraan verbonden voorwaarde”.
7.2
In de cassatieschriftuur wordt in dit verband gewezen op de volgende, op de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2023 voorgedragen onderdelen van de pleitnota [12] :
“21. Voor de verdediging volstaat de constatering: de verklaring van cliënt is niet nader onderzocht door het OM, laat staan weersproken en dus gebiedt de juiste uitvoering van het stappenplan te concluderen tot vrijspraak. Voor zover uw Hof daar niet in mee zou gaan, wenst de verdediging de
getuige [betrokkene 4]hier nader over te bevragen. Om redenen van het bewaken van de voortgang, zagen wij eerder af van een nieuwe oproep van deze getuige. In zoverre betreft dit dus een
(eerste) voorwaardelijk verzoek.
(…)
47. Voor het geval u daar onverhoopt anders over zou denken, doet de verdediging u
een tweede en derde voorwaardelijke verzoek.De verdediging wenst dan immers zelf als getuige te ondervragen:
[betrokkene 1]en
[getuige 1]. De reden waarom de verdediging dit wil, mag gezien het voorgaande evident zijn. De verdediging wenst nader te kunnen onderbouwen waarom deze verklaringen
nietvoor het (overtuigende) bewijs van de schuld van cliënt gebruikt kunnen worden. Onder randnummer 76 t/m 88 van de appelschriftuur is reeds concreet aangegeven welke vragen de verdediging nog wil stellen.
48. De vraag kan hooguit zijn: kan van het horen worden afgezien enkel en alleen om de
juridischereden dat deze personen reeds als getuige gehoord zijn door de verdediging? Wij menen dat dat niet (meer) mogelijk is, alleen al omdat wij de getuigen aanvullend willen bevragen over / confronteren met verklaringen van getuigen die pas in hoger beroep en na de eerdere afwijzingen ter regiezitting van 10 maart 2021 zijn afgelegd. Voor een deugdelijke waarheidsvinding is een nader verhoor dus noodzakelijk en niet reeds en uitsluitend op voornoemde (juridische) grond af te wijzen (zie ook de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.43).
49. Bij het voorgaande wijs ik nogmaals op het arrest van het EHRM in de zaak Erkapic tegen Kroatië: een verklaring afgelegd hij de (hoogste) feitenrechter telt
zwaarderdan verklaringen die in een eerder stadium van een strafzaak zijn afgelegd! Juist nu dit verzoek een
voorwaardelijkverzoek betreft én ik niet om de slotsom heen kan dat een eventuele, doch onverhoopte veroordeling, in doorslaggevende mate zou
moetenberusten op de verklaring van [betrokkene 1] – bij gebreke aan ander, belastend bewijsmateriaal (in directe zin) – noopt deze zaak tot een nader verhoor van deze cruciale getuige (en diens ‘steungetuige’) door uw Hof
zelf.
50. Zo'n notie van het onmiddellijkheidsbeginsel maakt evenzogoed fundamenteel deel uit van het recht op een eerlijk proces, zo volgt ook uit de rechtspraak van het EHRM. Daarbij moet worden aangetekend: Straatsburg bekommert zich uiteraard niet om een nationaal verschil tussen een relevantiecriterium en een noodzakelijkheidscriterium. Als een verhoor nodig is voor een eerlijk strafproces, dat dient ter (werkelijke) waarheidsvinding, dan is zo'n verhoor simpelweg noodzakelijk; in alle gevallen en onder alle criteria.
51. Zo verbaast het natuurlijk ook niet dat in een zaak als de eerder genoemde Zwembadmoord de kroongetuige, die is betrapt op leugens (mede omdat die dat zelf bekend heeft, net als [betrokkene 1] in deze strafzaak) en die uitgebreid is gehoord in eerste aanleg, opnieuw gehoord wordt in hoger beroep. Dat is gewoon wat een zorgvuldig strafproces vraagt en dient ook in minder beladen / schokkende of kleinere zaken te gebeuren. Ook in deze zaak staat immers een (zeer) serieuze vrijheidsstraf op het spel, die hem ook al is opgelegd door de rechtbank en waarvan cliënt dus meent dat die ten onrechte is opgelegd.”
7.3
Het hof heeft de verzoeken als volgt samengevat en afgewezen:

Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – drie voorwaardelijke verzoeken gedaan: het horen van getuigen [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [getuige 1] .
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke verzoeken moeten worden afgewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De verklaringen van de getuigen [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [getuige 1] worden door het hof niet voor het bewijs gebezigd. Daarmee vervalt de noodzaak tot het horen van deze getuigen. De verzoeken worden derhalve afgewezen.”
7.4
De stellers van het middel menen dat het hof in zijn oordeel voorbijgaat aan de omstandigheid dat het horen van deze getuigen ook noodzakelijk is in het kader van de door de verdediging opgeworpen alternatieve lezingen van de gebeurtenissen en dus in het kader van de waarheidsvinding.
De getuige [betrokkene 4]
7.5
Wat betreft de getuige [betrokkene 4] houdt de cassatieschriftuur het volgende in:
“6. Eerder is al naar voren gekomen dat en waarom [betrokkene 4] een belangrijke rol heeft gespeeld bij de verkrijging van de bitcoins door verzoeker. Verondersteld mag dan ook worden dat [betrokkene 4] een belangrijke en
relevanteverklaring kan afleggen over de herkomst van de bitcoins en de relatie met de later – volgens justitie – witgewassen bitcoins; dan wel door de lezing van verzoeker te bevestigen, dan wel te ontkrachten – in beide gevallen is zijn verklaring relevant. Verzoeker meent uiteraard dat [betrokkene 4] , indien zijn geheugen nog toereikend is op dit punt (waarop niet vooruitgelopen kan worden) en indien hij naar waarheid zal verklaren, de lezing van verzoeker zal bevestigen.
7. Verzoeker meent in elk geval dat het hof het getuigenverzoek had moeten toewijzen, in het bijzonder nu het hof kennelijk van oordeel was dat van een legale herkomst niet was gebleken. De verdediging heeft juist ook met dit verzoek beoogd de ontkenning van verzoeker (verder) te onderbouwen. De motivering dat een getuige niet hoeft te worden gehoord omdat diens verklaring niet wordt gebezigd voor het bewijs, kan in geen geval stand houden want dat was niet de (kenbare) reden om het voorwaardelijke verzoek tot het horen van [betrokkene 4] te doen, terwijl overigens in redelijkheid ook niet valt in te zien dat enige verklaring van [betrokkene 4] belastend kan worden gebruikt tegen verzoeker. Het hof lijkt in zijn afwijzing enkel te hebben gedoeld op de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van [betrokkene 1] en [getuige 1] (die wél belastende verklaringen hadden afgelegd).”
7.6
Met de stellers van het middel meen ik dat de afwijzing van het verzoek om [betrokkene 4] als getuige te horen niet begrijpelijk is gemotiveerd. Aan dat verzoek is immers niet ten grondslag gelegd dat de verdediging nader wenst te kunnen onderbouwen waarom zijn verklaringen niet voor het bewijs van de schuld van de verdachte gebruikt kunnen worden.
7.7
Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden, omdat het hof – wat er ook zij van de grond waarop het verzoek om [betrokkene 4] als getuige te horen is afgewezen – dat verzoek gezien de zeer summiere onderbouwing slechts had kunnen afwijzen. [13] De raadsman heeft aan dat verzoek immers niet meer ten grondslag gelegd dan dat de verdediging de getuige [betrokkene 4] “hier” nader over wil bevragen, zonder duidelijk te maken waarop dat “hier” ziet.
De getuigen [betrokkene 1] en [getuige 1]
7.8
Wat betreft de getuigen [betrokkene 1] en [getuige 1] houdt de cassatieschriftuur het volgende in:
“8. Echter, ook de afwijzende beslissingen wat betreft het (aanvullend) horen van [betrokkene 1] en [getuige 1] als getuigen in hoger beroep kunnen niet door voornoemde motivering worden gedragen. Verzoeker stelt immers dat [betrokkene 1] – en niet hij – handelde in verdovende middelen. Tijdens de hoger beroepsprocedure zijn door verschillende getuigen (nieuwe) verklaringen afgelegd, waarvan de inhoud (vaak) in het nadeel van [betrokkene 1] is geweest. Verzoeker had dus door het hof in de gelegenheid moeten worden gesteld om [betrokkene 1] (en [getuige 1] ) daarmee te confronteren en daarmee zijn (alternatieve) lezing van de gebeurtenissen (mogelijk) te kunnen staven, in plaats van (enkel) de onbetrouwbaarheid van de belastende onderdelen van de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 1] aan te tonen.
9. Kort en goed, het hof heeft de voorwaardelijke verzoeken ten onrechte opgevat als verzoeken tot het horen van getuigen om een belastende verklaring te ontzenuwen in plaats [van] getuigen die een ontlastende verklaring kunnen geven. De termen ‘getuige a charge’ versus‘ getuigen a décharge’ dekt misschien niet helemaal de lading, omdat de getuigen al een verklaring hebben afgelegd (namens het openbaar ministerie), welke verklaring in het dossier is opgenomen en dus (tevens) als ‘getuige a charge’ hebben te gelden, maar dat was dus niet de reden om de verzoeken te doen, blijkens de toelichting van die verzoeken.”
7.9
Anders dan de stellers van het middel menen, is het oordeel van het hof dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 1] niet voor het bewijs worden gebezigd en dat daarmee de noodzaak tot het horen van deze getuigen vervalt, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Aan dat verzoek is immers expliciet ten grondslag gelegd dat “(d)e verdediging (…) nader (wenst) te kunnen onderbouwen waarom deze verklaringen
nietvoor het (overtuigende) bewijs van de schuld van cliënt gebruikt kunnen worden”. Bovendien heeft het hof, anders dan de stellers van het middel menen, het verzoek niet “ten onrechte” opgevat als een verzoek tot het horen van getuigen om een belastende verklaring te ontzenuwen in plaats van getuigen die een ontlastende verklaring kunnen geven.
7.1
Het middel faalt.

8.Het zevende middel

8.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof de verbeurdverklaring heeft uitgesproken over de goederen genoemd onder 3 en 52 tot en met 55 op beslaglijst I, terwijl niet is gebleken dat die goederen toebehoren aan de verdachte, “reden waarom de verbeurdverklaring dus op een andere grondslag zou moeten worden gebaseerd en het oordeel van het hof in elk geval in zoverre ontoereikend is gemotiveerd en/of onbegrijpelijk is”.
8.2
Over de verbeurdverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
“Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn onder nummer 1 tot en met 3, 46, 52 tot en met 55 en 60 op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst I, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.”
8.3
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat “(n)u niet, althans niet zonder meer duidelijk is dat voornoemde overweging juist is en de genoemde goederen aan [de verdachte] toebehoren, terwijl ook overigens niet kan blijken (uit het arrest van het hof) dat deze goederen wel degelijk aan [de verdachte] toebehoren, kunnen deze goederen dus ook niet, althans niet zonder meer verbeurd worden verklaard zoals door het hof is gedaan. Immers, voor de verbeurdverklaring van goederen die aan een ander toebehoren, gelden bepaald zwaardere eisen dan voor goederen die aan de verdachte toebehoren.”
8.4
Het middel kan reeds niet slagen omdat de verdachte daarbij geen belang heeft. De verbeurdverklaring van voorwerpen die hem niet (zouden) toebehoren als bedoeld in art. 33a Sr treft hem immers niet in zijn vermogen. [14]
8.5
Het middel faalt.

9.Het achtste middel

9.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof in strijd met art. 311 lid 4 Sv en art. 415 Sv heeft verzuimd aan de verdachte het recht te laten om het laatst te spreken, hetgeen moet leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting.
9.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2023 houdt onder meer het volgende in:
“Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter deelt mede dat de onderzoeken op 30 november 2023 om 09:00 uur worden gesloten. Desgevraagd door de voorzitter delen de advocaat-generaal en de raadsman mede dat zij er geen bezwaar tegen hebben als de onderzoeken worden gesloten door een andere samenstelling van het hof. Tevens deelt de voorzitter mede dat het hof voornemens is de uitspraken te doen op 14 december 2023 om 13:00 uur.
De verdachte deelt mede afstand te doen van zijn recht om bij de terechtzitting van 30 november 2023 aanwezig te zijn.”
9.3
In de toelichting op het middel wordt in het bijzonder over het volgende geklaagd. Het arrest in de zaak van de medeverdachte is onverwacht eerder uitgesproken, te weten op 15 november 2023. Namens de verdachte is vervolgens op 17 november 2023 verzocht om het arrest van de medeverdachte te voegen in de zaak van de verdachte omdat dat arrest in de visie van de verdachte ook relevant kon zijn voor zijn zaak, nu in dat arrest ook overwegingen worden gewijd aan de herkomst van de geldbedragen op de debetkaarten en de rol / wetenschap van de verdachte daaromtrent. Op dat verzoek is – zo wordt in de cassatieschriftuur aangegeven – door de advocaat-generaal gereageerd en is namens de zittingscombinatie het volgende aangegeven:
“Ik zie geen noodzaak om het arrest van de medeverdachte gewezen door dezelfde kamer als de kamer die de strafzaak van [verdachte] behandeld als processtuk toe te voegen. De zaken zijn gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld en het is vanzelfsprekend dat het Hof van haar eigen beslissing in de strafzaak van de medeverdachte op de hoogte is. Daarvoor is voeging niet noodzakelijk.”
En:
“Inmiddels is het arrest in de strafzaak van [medeverdachte] gepubliceerd op rechtspraak.nl (ECLI:NL:GHDHA:2023:2291).Daarmee is het een feit van algemene bekendheid geworden, zodat voeging van dat arrest aan het dossier van de [verdachte] niet noodzakelijk is.”
9.4
De stellers van het middel menen dat “het voorgaande” “in de zaak van de medeverdachte” (A-G: bedoeld zal zijn ‘in de zaak van de verdachte’) een nieuwe onderzoekshandeling oplevert, waarbij de verdachte het recht op het laatste woord heeft. Volgens de stellers van het middel geldt dat recht, ook al werd het verzoek tot voeging afgewezen, alleen al omdat de verdachte dan minst genomen de mogelijkheid had gehad om zich over de inhoud van het vrijsprekende arrest in de zaak van zijn partner en de betekenis daarvan voor zijn eigen zaak (zowel in het kader van de schuld-/ bewijsvragen als bijvoorbeeld beslagkwesties) uit te kunnen laten.
9.5
Ik stel het volgende voorop. Op grond van art. 311 lid 4 Sv moet op straffe van nietigheid aan de verdachte het recht worden gelaten om het laatst te spreken. Dit betekent dat de verdachte als (aller)laatste in de gelegenheid wordt gesteld zich uit te laten over “inhoudelijke op de strafzaak van de verdachte betrekking hebbende argumenten”. [15] De bepaling dat aan de verdachte het laatste woord moet worden gelaten, strekt ertoe dat geen onderdeel van het onderzoek dat ten bezware van de verdachte zou kunnen strekken door deze onweersproken behoeft te blijven. [16] Noch art. 345 Sv noch enige andere rechtsregel verzet zich ertegen dat na afloop van het onderzoek ter terechtzitting het onderzoek op een nadere terechtzitting gesloten wordt verklaard. [17] Indien de verdachte het laatste woord reeds heeft gehad en op de nadere terechtzitting geen nieuwe onderzoekshandelingen zijn verricht, behoeft hem het laatste woord niet opnieuw te worden verleend. [18]
9.6
Van belang voor de onderhavige zaak is het arrest HR 20 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD1069,
NJ1995/710. De verdachte had bij zijn laatste woord verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling. De procureur-generaal verzocht daarna om afwijzing van dit verzoek. De Hoge Raad oordeelde dat de procureur-generaal zijn afwijzing van het verzoek niet vergezeld heeft doen gaan van inhoudelijke op de strafzaak tegen de verdachte betrekking hebbende argumenten, en dat gelet daarop niet valt in te zien dat aan strekking van art. 311 lid 4 – te weten dat geen onderdeel van het onderzoek hetwelk ten bezware van de verdachte zou kunnen strekken door deze onweersproken behoeft te blijven – tekort is gedaan doordat aan de verdachte en zijn raadsman niet andermaal de gelegenheid is gegeven om het laatst te spreken nadat de voorzitter van het hof de beslissing op het verzoek van de verdachte had meegedeeld. [19] Ook in de onderhavige zaak hebben de advocaat-generaal en het hof hun reactie op respectievelijk afwijzing van het verzoek niet vergezeld doen gaan van inhoudelijke op de strafzaak tegen de verdachte betrekking hebbende argumenten. Anders dan de stellers van het middel menen, is derhalve aan de strekking van art. 311 lid 4 geen tekort gedaan doordat de verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad zich over de inhoud van het vrijsprekende arrest in de zaak van zijn medeverdachte en de betekenis daarvan voor zijn eigen zaak uit te kunnen laten.
9.7
Gelet op de weergave van het verhandelde op de terechtzitting van 26 oktober 2023 heeft de verdachte het laatste woord gehad zodat het hof met de sluiting van het onderzoek op 30 november 2023 kon volstaan. [20]
9.8
Het middel faalt.

10.Het negende middel

10.1
In het middel wordt geklaagd dat “het hof de onttrekking aan het verkeer heeft uitgesproken over goederen (te weten de goederen op beslaglijst I genoemd onder nummers 6 tot en met 44, 49 tot en met 51, 56 tot en met 59, 61 tot en met 114), terwijl dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd en/of onbegrijpelijk is, in het bijzonder nu de omstandigheid dat “
het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang” niet zonder meer volgt uit de bewijsvoering”.
10.2
In de toelichting op het middel wordt in het bijzonder geklaagd dat zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet valt in te zien hoe het bezit van deze goederen in strijd is met de wet en het algemeen belang. “Gedacht kan worden aan de omstandigheid dat sprake is van namaak-goederen, waarvan het bezit dus in strijd komt met merkrechten / waarbij het bezit merkvervalsing oplevert, maar dat volgt niet uit ’s hofs arrest, terwijl deze omstandigheid – in zijn algemeenheid – overigens wordt betwist door [de verdachte] ten aanzien van de hiervoor genoemde goederen.”
10.3
Het bestreden arrest houdt daaromtrent in:
“De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, welke geheel of grotendeels door middel van of uit baten van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het gaat om de onder 6 tot en met 4 [A-G: bedoeld zal zijn 44], 49 tot en met 51, 56 tot en met 59 en 61 tot en met 114 genummerde voorwerpen op beslaglijst I.
(…)
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Beslaglijst 1:
6. 1.00 STK Horloge CARTIER Met zwarte band, serienummer: […]
7. 1.00 STK Horloge KI: goud TOURBILLION Tourbillion Audemans Piguet
8. 1.00 STK Horloge KI: zwrt/zilvr CARTIER Serienummer: […]
9. 1.00STK Horloge Kl: goud/ zwart HUBLOT GENEVE MDM
10. 1.00 STK Horloge KI: zwart HUBLOT GENEVE BIG BANG KINGS
11. 1.00 STK Horloge KI: goud/ zwart AUDEMARS PGUET Royal Oak Offshore
12. 1.00 STK Horloge KI: zwrt/zilvr CHANEL. 12
13. 1.00 STK Horloge KI: goud/bruin CARTIER Serienummer: […]
14. 1.00 STK Horloge KI: zilvr/zwrt CARTIER Serienummer: […]
15. 1.00 STK Horloge KI: zilvr/zwrt B REITLING Serienummer: […]
16. 1.00 STK Horloge KL zwartwit BREITLING Bentley motors, serienummer: […]
17. 1.00 STK Horloge KI: goud EXCELLANC Exclusive Serienummer: […]
18. 1.00 STK Horloge KI: zilvr/zwrt CARTIER Serienummer: […]
19. 1.00 STK Slot Sluiting van horloge
20. 1.00 STK Slot Sluiting van horloge
21. 1.00 STK Horloge KI: zilver CARTIER dames Serienummer: […]
22. 1.00 STK Horloge Kl: zwart BULGARI heren Serienummer: […]
23. 1.00 STK Horloge Kl: zwart BULGARI heren Serienummer: […]
24. 1.00 STK Horloge Kl: zilvr/zwrt AUDEMARS PIGUET
25. 1.00 STK Horloge Kl: zwart AUDEMARS PIGUET
26. 1.00 STK Horloge Kl: zwrt/zilvr CARTIER
27. 1.00 STK Horloge Kl: zilvr/brn CARTIER heren Serienummer: […]
28. 1.00 STK Horloge: zilvr/goud CARTIER Genderneutraal, serienummer: […]
29. 1.00 STK Horloge Kl: zilver ROLEX
30. 1.00 STK Horloge Kl: zwartgoud AUDEMARS PIGUET heren Serienummer: […]
31. 1.00 STK Horloge Kl: zilvr/zwrt CARTIER Serienummer: […]
32. 1.00 STK Horloge CARTIER Serienummer: […]
33. 1.00 STK Horloge KI: zwart PORSCHE Serienummer: […]
34. 1.00 STK Horloge KI: goud CARTIER Serienummer: […]
35. 1.00 STK Horloge Kl: goudbruin BREITLING
36. 1.00 STK Horloge Kl: zwart DATA GRAPH Perpetual […]
37. 1.00 STK Horloge Kl: zwart BREITLING
38. 1.00 STK Horloge Kl: zwart PORSCHE Serienummer: […]
39. 1.00 STK Horloge Kl: zwartrood PATEK PHILIPPE geneve Serienummer: […]
40. 1.00 STK Horloge Kl: zilver PANERAI
41. 1.00 STK Horloge Kl: zwart FRANCK MULLER Geneve Serienummer: […]
42. 1.00 STK Horloge Kl: goud CARTIER Serienummer: […]
43. 1.00 STK Horloge Kl: zilver ROLEX
44. 1.00 STK Horloge Kl: zilvr/zwrt AUDEMARS PIGUET heren Serienummer: […]
(...)
49. 1.00 STK Jas CANADA GOOSE Maat XL
50. 1.00 STK Jas Maat. XL
51. 1.00 STK Jas Maat XL
56. 1.00 STK Jas
57. 1.00 STK Jas MONCLAIR
58. 1.00 STK jas
59. 1.00 STK Kleding Oranje bigshopper met kledingstukken alles namaak
61. 1.00 STK Broek DIESEL
62. 1.00 STK Broek ARMANI
63. 1.00 Broek ARMANI
64. 1.00 Broek ARMANI
65. 1.00 Broek REPLAY
66. 1.00 Broek G-STAR
67. 1.00 Broek TRUE RELIGION
68. 1.00 DS Kleding Verhuisdoos van UTS met kleding
69. 1.00 Jas ARMANI
70. 1.00 Overhemd LA MARTINA
71. 1.00 Jas BIKKEMBERG
72. 1.00 Jas BIKKEMBERG
73. 1.00 Jas BIKKEMBERG
74. 1.00 Jas BIKKEMBERG
75. 1.00 Jas BIKKEMBERG
76. 1.00 Blouse BURBERRY
77. 1.00 Broek BIKKEMBERG
78. 1.00 Broek BIKKEMBERG
79. 1.00 Broek BIKKEMBERG
80. 1.00 Shirt BIKKEMBERG
81. 1.00 Shirt BIKKEMBERG
82. 1.00 Shirt BIKKEMBERG
83. 1.00 Vest REPLAY
84. 1.00 DS Kleding Verhuisdoos van UTS met kleding
85. 1.00 Broek G-STAR
86. 1.00 Broek G-STAR
87. 1.00 Broek ARMANI
88. 1.00 Broek ARMANI
89. 1.00 Broek ARMANI
90. 1.00 Broek ARMANI
91. 1.00 Broek ARMANI
92. 1.00 Broek ARMANI
93. 1.00 Broek HUGO BOSS
94. 1.00 Broek DIESEL
95. 1.00 Broek PHILIPP PLEIN
96. 1.00 DS Kleding Verhuisdoos van UTS met kleding
97. 1.00 STK Ondergoed BJORN BORG
98. 1.00 Broek REPLAY
99. 1.00 Broek REPLAY
100. 1.00 Broek REPLAY
101. 1.00 Broek REPLAY
102. 1.00 Broek REPLAY
103. 1.00 Broek REPLAY
104. 1.00 Broek DSG
105. 1.00 Broek DSG
106. 1.00 Broek DSG
107. 1.00 Broek DSG
108. 1.00 Broek ARMANI
109. 1.00 Broek ARMANI
110. 1.00 Broek ARMANI
111. 1.00 Jas Winterjas, serienummer: […]
112. 1.00 Jas Winterjas
113. 1.00 Jas Winterjas
114. 1.00 Jas Winterjas, serienummer: […] ”
10.4
Art. 36c Sr stelt als voorwaarde voor de onttrekking aan het verkeer dat de desbetreffende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Daaruit volgt dat het moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang. [21] In de wetsgeschiedenis worden als voorbeelden genoemd valse muntstempels, valse munten, pornografie, verboden jachtmiddelen of vistuigen, opium, inbrekerswerktuigen, zware wapens en pantserauto’s. Het moet dus gaan om voorwerpen die niet slechts in de handen van de verdachte, maar in die van het publiek in het algemeen gevaarlijk zijn. [22]
10.5
Zonder nadere motivering, is het oordeel van het hof dat de aan het verkeer onttrokken verklaarde voorwerpen, te weten horloges en kleding, van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, niet begrijpelijk. [23]
10.6
Het middel klaagt daarover terecht.

11.Het tiende middel

11.1
In het middel wordt geklaagd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
11.2
Namens de verdachte is op 14 december 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 8 augustus 2024 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen, dat is bijna acht maanden na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van zes maanden met bijna twee maanden is overschreden. Dat dient te leiden tot strafvermindering. Als de Hoge Raad deze conclusie volgt, zal het hof waarnaar de zaak wordt teruggewezen bij de vaststelling van de op te leggen sanctie met deze overschrijding rekening dienen te houden.
11.3
Het middel slaagt.

12.Slotsom

12.1
Het derde, negende en tiende middel zijn terecht voorgesteld. De overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
12.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat ook om die reden de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Als de Hoge Raad deze conclusie volgt, zal het hof waarnaar de zaak wordt teruggewezen bij de vaststelling van de op te leggen sanctie ook met deze overschrijding rekening dienen te houden.
12.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit, de strafoplegging en de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de in cassatiemiddel 9 bedoelde voorwerpen, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

2.Naast de cumulatieve tenlastelegging en primair/subsidiaire tenlastelegging is er ook de alternatieve tenlastelegging. Zie voor de verschillen tussen deze tenlasteleggingen G.J.M. Corstens,
3.HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0095,
4.Dat laatste blijkt (onder meer) uit de weergegeven overwegingen van de rechtbank bij de deelvrijspraak.
5.Met weglating van de door het hof gebruikte voetnoten.
6.Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352,
7.Met weglating van de door het hof gebruikte voetnoten.
8.Zie de door mij, A-G, gearceerde tekst in de bewijsoverweging van het hof.
9.Voetnoot in pleitnota: “EHRM 25 april 2013, nr. 51198/08 (Erkapic vs. Kroatië), r.o. 75.”.
10.In de cassatieschriftuur wordt gewezen op HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359,
11.De laatste vaststelling haalde ik uit de – niet in de conclusie geciteerde – bewijsoverweging van het hof voor zover deze ziet op de drugshandel vanuit de woning aan de [a-straat ] .
12.Met weglating van in de pleitnota opgenomen voetnoot.
13.Vgl. A-G Van Kempen in zijn conclusie van 9 september 2025, ECLI:NL:PHR:2025:950 onder 5.20.
14.Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1897, rov. 2.5 en onder meer HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:798 onder 3.4.1.
15.Vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:364, rov. 2.3.
16.HR 5 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AB9001,
17.Vgl. HR 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0011,
18.Vgl. HR 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4660,
19.Vgl. ook P.H.P.H.M.C. van Kempen in Melai/Groenhuijsen, aant. 7.4 bij art. 311 Sv (actueel t/m 1 februari 2004).
20.Vgl. HR 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4660,
21.Vgl. HR 8 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7626,
23.Vgl. HR 13 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:571, rov. 3.3.3 waarin de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof dat een aantal in beslag genomen horloges en tassen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is.