ECLI:NL:HR:2013:BZ1897
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- B.C. de Savornin Lohman
- Y. Buruma
- J. Wortel
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen en de motivering daarvan in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van heroïne in Nederland op 4 mei 2009. Het Hof had twintig kledingstukken, die in beslag waren genomen, verbeurd verklaard, ondanks de stelling van de verdediging dat deze voorwerpen niet aan de verdachte toebehoren. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de verbeurdverklaring niet zonder meer begrijpelijk was, maar dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang had bij haar klacht. Dit betekent dat de verbeurdverklaring van voorwerpen die niet aan de verdachte toebehoren, haar niet in haar vermogen treft. De Hoge Raad concludeerde dat de klacht niet tot cassatie kon leiden en dat de middelen voor het overige ook niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt dat in bepaalde gevallen klachten over verbeurdverklaring met toepassing van artikel 81, eerste lid, RO of artikel 80a RO kunnen worden afgedaan. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral met betrekking tot de motivering van verbeurdverklaringen in het strafrecht.