Conclusie
1.Feiten
2.Procesverloop
Procedure voor cassatie en verwijzing
Het retentierecht op grond van de aannemingsovereenkomst complex – samenhang in de zin van artikel 6:52 BW
nietverkochte appartementen en winkels en dat [eiseres] bij reeds
welverkochte appartementen rechtstreeks aan de koper zal factureren. In mei 2010 heeft [verweerster] het appartement gekocht en heeft [eiseres] met haar een aparte aannemingsovereenkomst gesloten (de aannemingsovereenkomst appartement). Daarin hebben [verweerster] en Vastgoed zich verplicht om (ieder voor de helft) de volledige aanneemsom van € 194.000,- te betalen. Daarmee was naar het oordeel van het hof het appartement niet langer onderdeel van de aannemingsovereenkomst complex, omdat in de aannemingsovereenkomst appartement daarvoor een aparte opleveringsverplichting en (zoals voorzien in de aannemingsovereenkomst complex) betalingsverplichting zijn overeengekomen. Vanaf dat moment had [eiseres] voor wat betreft het appartement een opleveringsverplichting jegens [verweerster] en niet langer jegens Vastgoed en bestond geen betalingsverplichting meer van Vastgoed uit de aannemingsovereenkomst complex ter zake [van] het appartement omdat het appartement was verkocht.
Het retentierecht op grond van de aannemingsovereenkomst appartement
3.Bespreking van het cassatiemiddel
reformatio in peius.
subonderdeel 1.2miskent het hof met de door het vorige subonderdeel bestreden oordelen in rov. 3.3.4. en 3.5.1. voorts dat een partij niet in een slechtere positie mag komen te verkeren door haar eigen cassatieberoep. Het alsnog toewijzen van vordering I van [verweerster] en het voor recht verklaren dat [eiseres] vanaf 24 september 2019 onrechtmatig heeft gehandeld door het retentierecht niet op te heffen, is hiermee volgens dit subonderdeel in strijd.
het niet laten voortbestaan van het retentierecht” (zie aldus rov. 5.1 van het eerste hofarrest). Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen (dictum van het eerste hofarrest).
reformatio in peius. [27]
[eiseres] het retentierecht met betrekking tot de commerciële ruimten en het appartement heeft uitgeoefend vanaf 5 september 2011 en dat zij niet tijdig heeft aangevoerd dat zij al vanaf maart 2010 het retentierecht heeft uitgeoefend”, waarmee gelet op de tekst van de aangehaalde rov. 4.2 van het eerste hofarrest zal zijn bedoeld dat [eiseres] niet tijdig heeft aangevoerd dat zij vanaf maart 2010
de feitelijke machtover de bouwplaats heeft uitgeoefend. [44]
subonderdeel 2.1miskent het hof met de bestreden oordelen dat voor het bestaan van voldoende samenhang niet is vereist dat sprake is van verbintenissen uit hoofde van dezelfde rechtsverhouding.
subonderdeel 2.2getuigen de bestreden oordelen van het hof van een onjuiste rechtsopvatting voor zover in deze oordelen besloten ligt dat voldoende samenhang tussen de vordering uit de ‘aannemingsovereenkomst complex’ en de verplichting tot afgifte van het appartement ontbreekt omdat de vordering uit hoofde van de ‘aannemingsovereenkomst complex’ ziet op een andere dan de teruggehouden zaak.
zaakmoet niet worden verward met het voor het bestaan van een bevoegdheid tot opschorting van de afgifte van een zaak vereiste samenhang tussen vordering en
verplichting tot afgifte. [60]
subonderdeel 2.4miskend dat de voor het inroepen van een retentierecht tegen een jonger gerechtigde vereiste voldoende samenhang tussen de vordering en de verplichting tot oplevering van de zaak moet worden aangenomen indien het gaat om een vordering uit hoofde van een aanneemovereenkomst en de opleververplichting betrekking heeft op een zaak die op basis van die aanneemovereenkomst tot stand is gebracht. Volgens het subonderdeel zal in een dergelijk geval althans in beginsel voldoende samenhang bestaan en kan het enkele feit dat met betrekking tot de zaak ook een afzonderlijke aanneemovereenkomst is gesloten, niet maken dat van voldoende samenhang geen sprake meer is. Het hof heeft dit miskend of een onvoldoende gemotiveerd oordeel gegeven, nu uit het oordeel niet blijkt om welke andere reden(en) volgens het hof voldoende samenhang ontbrak, hoewel de vordering van [eiseres] voortvloeit uit de ‘aannemingsovereenkomst complex’, op basis waarvan het appartement tot stand is gebracht.
de voor het inroepen jegens een jonger gerechtigde vereiste voldoende samenhang”. Ik herhaal dat voor derdenwerking jegens derden met een jonger recht geen nader samenhangvereiste geldt dan dat er voldoende samenhang bestaat tussen de vordering die de retentor aan zijn retentierecht ten grondslag ligt en de verplichting tot afgifte die jegens de schuldenaar bestond om (in die verhouding) opschorting van de afgifte te rechtvaardigen. Daarbij is op te merken dat uitoefening van het retentierecht – ook jegens een derde – niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar mag zijn.
november 2016van invloed zou zijn op de samenhang tussen vordering en afgifteverplichting in
september 2011.
subonderdeel 2.5zijn de bestreden oordelen onvoldoende gemotiveerd in het licht van een vijftal in het subonderdeel opgesomde omstandigheden, die ieder afzonderlijk, maar in ieder geval in onderlinge samenhang beschouwd, meebrengen dat sprake is van voldoende samenhang tussen de vordering uit hoofde van de ‘aannemingsovereenkomst complex’ en de uitoefening van het retentierecht op het appartement door [eiseres]. Indien het hof de genoemde omstandigheden niet relevant of onvoldoende heeft bevonden, getuigt dat volgens het subonderdeel van een onjuiste rechtsopvatting. Het gaat daarbij om de volgende omstandigheden:
de uitoefening van het retentierecht op het appartement” is geen vereiste voor het bestaan van een retentierecht.