Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.De slotsom
€ 291
€ 324
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitoefening van een retentierecht door Kormelink’s Algemeen Bouwbedrijf B.V. ten aanzien van een appartementsrecht van de appellante. De appellante had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland gevorderd dat Kormelink onrechtmatig handelde door de afgifte van het appartement te weigeren en het retentierecht op te heffen. De rechtbank had deze vorderingen afgewezen, omdat zij oordeelde dat Kormelink een opeisbare vordering had op Innové Immo, en dat de appellante als derde met een jonger recht werd beschouwd. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat Kormelink geen vordering meer op de appellante had. Het hof heeft vervolgens de vraag onderzocht of Kormelink nog steeds een retentierecht kon uitoefenen op het appartement van de appellante, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof concludeerde dat de appellante op het moment van uitoefening van het retentierecht al een ouder recht had op het appartement, en dat Kormelink niet kon aantonen dat er voldoende verband bestond tussen haar vordering en het appartement. Het hof heeft de vordering van de appellante grotendeels toegewezen en Kormelink veroordeeld om het retentierecht op te heffen. De kosten van de procedure zijn voor rekening van Kormelink.