[eiseres] voert ter onderbouwing van deze vorderingen, in het licht van de vaststaande feiten, het volgende aan.
Er is geen sprake van een retentierecht, althans een eventueel retentierecht is vervallen. Zij heeft aan [verweerster] betaald hetgeen zij verschuldigd was. Voor de schuldbekentenis van de broer kan [verweerster] geen retentierecht uitoefenen, omdat [verweerster] geen verplichting jegens de broer heeft die zij kan opschorten.
Het retentierecht van [verweerster] is tenietgegaan doordat de aanneemsom volledig is voldaan. [verweerster] heeft voor de broer een bedrag van € 151.651,50 geïncasseerd en mag dit bedrag verrekenen op grond van de schuldbekentenis van de broer. Voor het geval [verweerster] deze verrekenmogelijkheid verloren heeft laten gaan, beroept [eiseres] zich op bevrijding van haar aansprakelijkheid op grond van artikel 6:139 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het recht is vervallen met het faillissement van Innové Vastgoed. Er is een negatief eigen vermogen van € 1.150.000,00. Nakoming is blijvend onmogelijk. Er is geen sprake van schuldoverneming of contractsoverneming door Innové Immo. Als daar sprake van is, dan is het retentierecht niet mee overgegaan omdat het een voorrecht op een bepaald goed is. Bovendien kan ook Innové Immo niet meer nakomen. Zij is uitgeschreven uit het handelsregister met een negatief eigen vermogen van € 257.817,00.
[verweerster] maakt misbruik van het opschortingsrecht omdat zij op oneigenlijke wijze een derde probeert te bewegen tot het voldoen van vorderingen die zij op grond van de aannemingsovereenkomst op de failliete Innové Vastgoed heeft. Voor dit doel is de opschortingsbevoegdheid niet aan haar verleend.
Het retentierecht is voorts vervallen omdat [verweerster] gedurende 2,5 jaar herhaaldelijk heeft nagelaten desgevraagd in te gaan op de hoogte van de resterende vordering waarvoor het retentierecht zou worden uitgeoefend. Op grond van de redelijkheid en billijkheid die zij bij de uitoefening van het recht in acht dient te nemen, had zij deze informatie dienen te verschaffen. De weigerachtige houding betreft een onrechtmatige gedraging die niet gezuiverd kan worden. Dit brengt ook met zich dat [verweerster] in schuldeisersverzuim verkeert, waarmee een extra grondslag is gegeven voor opheffing van het retentierecht. Tot slot geldt dat uitoefening van het retentierecht in geen enkele verhouding staat tot de aard en ernst van de vermeende tekortkoming, omdat de vordering op [eiseres]
(volgens de arbiter) € 1.054,75 bedroeg en het appartement een waarde van bijna € 400.000,00 heeft.
Nu aan [verweerster] geen retentierecht toekomt, heeft [verweerster] het appartement zonder recht of titel onder zich. [eiseres] eist haar eigendom op, zodat [verweerster] de uitoefening van het (vermeende) retentierecht dient te staken en de feitelijke macht dient prijs te geven. [verweerster] dient daarbij medewerking te verlenen aan het opstellen en inschrijven van een waardeloosheidverklaring in de openbare registers.