Het hofheeft dit vonnis vernietigd en de tenuitvoerlegging van het hiervoor in 2.1 onder (ii) vermelde arrest geschorst totdat in een executiegeschil in eerste aanleg tussen partijen bij einduitspraak is vastgesteld wat TVM c.s. nog van [verweerder] te vorderen hebben, of daarover op een eerder moment tussen partijen overeenstemming is bereikt. Het hof heeft daartoe als volgt overwogen.
Na het vonnis heeft [verweerder] nog € 9.158,74 aan TVM c.s. betaald. (rov. 4.4)
TVM c.s. treden gezamenlijk op bij het verhaal van hun vorderingen en hebben alleen betalingen ontvangen uit hoofde van derdenbeslagen die zij gezamenlijk ten laste van [verweerder] en de medeschuldenaren onder de Staat hebben gelegd. (rov. 5.8)
Het geschil betreft de vraag of en in hoeverre op de schulden waarvoor [verweerder] hoofdelijk aansprakelijk is, de bedragen in mindering moeten worden gebracht die uit hoofde van de derdenbeslagen van medeschuldenaren zijn ontvangen. (rov. 5.9)
Anders dan TVM c.s. menen, betreffen de betalingen de opbrengst van een executie in de zin van art. 480 Rv. De betalingen zijn immers gedaan uit hoofde van door TVM c.s. gelegde derdenbeslagen onder de Staat. Het feit dat de Staat de executie-opbrengsten niet aan de deurwaarder heeft voldaan, zoals art. 477 lid 1 Rv voorschrijft, brengt niet mee dat TVM c.s. de regels voor het verdelen van de executieopbrengsten kunnen negeren, ten nadele van de geëxecuteerden. (rov. 5.12)
Het uitgangspunt van de wet is dat TVM c.s. onderling een gelijk recht hebben om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, nu zij geen wettelijk voorrangsrecht hebben (art. 3:277 lid 1 BW). Bij de executie kan een andere verdeling worden overeengekomen, maar wel met instemming van de geëxecuteerden (art. 480 lid 2 Rv). De geëxecuteerden hebben een belang bij de verdeling, vanwege een mogelijk overschot dat aan hen toekomt of om vast te stellen welke van hun schulden voor welk bedrag zijn voldaan. (rov. 5.13)
TVM c.s. hebben als schuldeisers dus niet de vrije hand om onderling de executie-opbrengsten naar eigen goeddunken te verdelen, zonder de instemming van de geëxecuteerden. Dit wordt niet anders doordat [verweerder] en de medeschuldenaren voor een of meer van de vorderingen van TVM c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn. Niet gebleken is dat de medeschuldenaren als geëxecuteerden met een andere verdeling hebben ingestemd dan uit de wet voortvloeit. (rov. 5.14)
Uit de stellingen van TVM c.s. blijkt dat zij onderling afspraken over een verdeling hebben gemaakt en dat deze verdeling afwijkt van de wettelijke regeling. Het gevolg van deze afwijkende verdeling is dat de betalingen die medeschuldenaren uit hoofde van de derdenbeslagen hebben gedaan, niet zijn toegerekend op schulden, waaronder rente en kosten, waarvoor ook [verweerder] hoofdelijk aansprakelijk is. Hierdoor doen TVM c.s. het voorkomen dat op de schulden, waarvoor [verweerder] mede hoofdelijk aansprakelijk is, door de medeschuldenaren nog niets is betaald, om vervolgens het volle bedrag daarvan op [verweerder] te verhalen. (rov. 5.15)
Partijen moeten nader en volgens de wettelijke regels voor het verdelen van executie-opbrengsten vaststellen of TVM c.s. nog een bedrag van [verweerder] hebben te vorderen en zo ja, welk bedrag. (rov. 5.18-5.19)
Het hof zal de executie schorsen totdat in eerste aanleg in een executiegeschil einduitspraak is gedaan waarbij is vastgesteld wat TVM c.s. nog van [verweerder] te vorderen hebben, of totdat daarover op een eerder moment tussen partijen overeenstemming is bereikt. (rov. 5.22-5.23)
De proceskosten van beide instanties komen ten laste van TVM c.s., omdat zij in het
ongelijk zijn gesteld. (rov. 5.28)