Voetnoten
1.Met zaaknummer 23/04953.
3.De in de VOF-overeenkomst vastgelegde winstverdeling is geciteerd in ovw. 2.4 van de uitspraak van het Hof.
4.Een uitvoerig citaat uit de sideletter is opgenomen in owv. 2.5 van de uitspraak van het Hof.
5.Rechtbank Gelderland 16 juli 2014, nr. C/05/257399/HA ZA 14-32 (tussenvonnis, niet gepubliceerd) en Rechtbank Gelderland 3 december 2014, nr. C/05/257399/HA ZA 14-32 (eindvonnis, ook niet gepubliceerd).
6.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 april 2019, nr. 200.168.791 (niet gepubliceerd).
7.In beide zaken is met dagtekening van 31 mei 2018 uitspraak op bezwaar gedaan.
10.Met zaaknummer 23/04953.
11.Zie het hogerberoepschrift van de Inspecteur.
13.Ovw. 4.12 van de uitspraak van de Rechtbank.
16.Op 11 maart 2024 geplaatst in het portaal van de zaak met nummer 23/04950.
17.Op 11 maart 2024 geplaatst in het portaal van de zaak met nummer 23/04953.
18.Als ik het goed zie is het middel gericht tegen ovw. 5.11 en 5.12 van de bestreden uitspraak (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3998). 19.Beroepschrift in cassatie van de Staatssecretaris, blz. 2.
20.Incidenteel beroepschrift in cassatie, blz. 9-10.
21.Art. 3.63(2) Wet IB 2001.
22.Dit zou anders kunnen zijn indien sprake is van negatieve stille reserves, maar in die gevallen zal doorgaans niet worden gekozen voor toepassing van de doorschuiffaciliteit.
23.Art. 3.63(1) Wet IB 2001.
24.Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 118.
25.Kamerstukken II 1994/95, 24 341, nrs. 1-2, blz. 3. Zie ook Vakstudie Inkomstenbelasting 1964, art. 17 Wet IB 1964, aant. 11 (geraadpleegd op 29 mei 2024).
27.Vraag 4 en het antwoord in dat besluit luidden: “Vraag 4: Kunnen ongehuwd samenwonende meerderjarigen die bij de aangifte niet hebben gekozen voor kwalificatie als partner zoals bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de wet, die keuze alsnog doen nadat de aangifte is ingediend? Antwoord: Ja, een bij de aangifte te maken keuze kan, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, worden gemaakt tot het moment dat de aanslag van de belastingplichtige of zijn beoogde partner onherroepelijk vaststaat. Nadat de aanslag van de belastingplichtige of zijn beoogde partner onherroepelijk is komen vast te staan, kan de keuze niet meer worden gemaakt voor het desbetreffende kalenderjaar. In afwijking van het bepaalde in het Besluit van 25 maart 1991, DB89/735, zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 3 juni 1996, AFZ 96/1125M, zal, mede gelet op de wetsgeschiedenis, geen ambtshalve vermindering worden verleend indien het verzoek te laat wordt ingediend.”
29.Voetnoot in citaat: J.P. Scheltens, Algemene wet inzake Rijksbelastingen, Gouda Quint Arnhem, suppl. 5, december 1969, blz. 276d, L.A. de Blieck, c.s., Algemene wet inzake rijksbelastingen, fed fiscale studieserie nr. 5, 7e druk, Kluwer Deventer 2004, blz. 75-76, A.J. van Soest, Belastingen, 22e druk, Gouda Quint BV Arnhem 2004, blz. 54. Zie ook HR 11 oktober 1972, nr. 16 873, BNB 1972/239 en A-G Van Soest in onderdeel H van zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1982, nr. 20 783, BNB 1982/239.
30.Voetnoot in citaat: De vraag speelt in gelijke zin indien in de beroepsfase wordt verzocht om keuzeherziening. Uiteraard kunnen de inspecteur en belastingplichtigen met elkaar overeenkomen dat een keuze kan worden herzien onder de voorwaarde dat de inspecteur mag navorderen.
31.Voetnoot in citaat: Vergelijk J. van Soest, Vrijheid in het Belastingrecht, openbare les, N.V. FED Amsterdam 1961, blz. 31: "Naar het mij voorkomt, zou het redelijk zijn om in dit geval het terugkomen op de wilsverklaring toe te laten, als het verschoonbaar is, dat de belastingplichtige zijn keus niet eerder bepaalde zoals hij thans blijkt te doen. De wijziging zelf dient dan te fungeren als nieuw feit."
32.Voetnoot in citaat: De tekst van artikel 2.17, leden 3 en 4, van de Wet is gewijzigd met ingang van 1 januari 2005 (Wijziging van belastingwetten in verband met noodzakelijk onderhoud (Fiscale onderhoudswet 2004, Stb. 2004, 657)). Toen is de tekst van lid 3 verplaatst naar lid 4 en vice versa. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de tekst van artikel 16, lid 2, onderdeel b, van de Awr, die verwijst naar artikel 2.17, lid 4, aanhef en onder 1°, van de Wet, echter (ten onrechte) ongewijzigd gebleven.
33.Artt. 14(2) en 14b(3) Wet Vpb 1969.
34.Art. 14a(3) Wet Vpb 1969.
35.Art. 15(1)(2)(12) en (13) Wet Vpb 1969.
36.Wel vond ik een kennisgroepstandpunt over juridische splitsing (art. 14a Wet Vpb 1969), waarin wordt gesteld dat de keuze gezamenlijk kan worden gewijzigd totdat de aanslag van de afsplitsende vennootschap of die van de verkrijgende vennootschap onherroepelijk is komen vast te staan. Standpunt van de kennisgroep Formeel Recht van 12 februari 2021, versienummer 20-206-0014, gepubliceerd als bijlage bij het 1e deelbesluit Woo-verzoek standpunten kennisgroep Formeel Recht, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2023/01/27/besluit-op-woo-verzoek-over-standpunten-kennisgroep-formeel-recht.
37.Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 147.
38.Te weten: de kapitaalverzekering eigen woning, het geblokkeerde tegoed van een spaarrekening eigen woning en de geblokkeerde waarde van een beleggingsrecht eigen woning.
40.De regeling van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting voorziet wel in een verbreking in het jaar waarin de fiscale eenheid wordt aangegaan. Het resultaat van zo’n verbreking is dan gelijk aan een intrekking van het verzoek.
41.Zie bijvoorbeeld art. 2.17(7) Wet IB 2001, art. 3.62 Wet IB 2001, art. 3.111(8) Wet IB 2001, art. 4.38 Wet IB 2001, art. 10bis.11a Wet IB 2001, art. 15af(2) en (3) Wet Vpb 1969 en art. 15ahb(2) en (4) Wet Vpb 1969.
42.Bij de intrekking van dit beleid is vermeld dat het geen beleid betrof, maar een toelichting. Zie besluit van 11 november 2011, nr. BLKB2011/1208M, Stcrt. 2011, 20910, blz. 1.
43.Besluit van 18 maart 2010, nr. DGB2010/745M, Stcrt. 2010, 4802, blz. 4.
44.Besluit van 18 maart 2010, nr. DGB2010/745M, Stcrt. 2010, 4802, blz. 3-4.
45.Zie het besluit van 11 november 2011, nr. BLKB2011/1208M, Stcrt. 2011, 20910, blz. 1.
47.Wet van 3 juli 2008, Stb. 2008, 262
48.T.J. Mellema-Kranenburg, Tekst en Commentaar art. 6:155 BW, aant. 2(b).
49.R.M. Wibier, Overgang van vorderingen en schulden en afstand van vorderingen, Deventer: Kluwer 2020, blz. 69-70.
50.Een zelfde passage staat aan het slot van het beroepschrift in het incidentele cassatieberoep.
51.Of bij sprongcassatie (art. 28(3) AWR): de rechtbank.
52.Art. 79 Wet RO.
53.Zie hierover L.J.A. Pieterse, Verwijzingsinstructies in verband met de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie, Deventer: Kluwer 2019, blz. 106 e.v. en de aldaar genoemde rechtspraak.
54.Vgl. A.O. Lubbers, ‘De kwaliteit van cassatieberoep(schrift)en in belastingzaken’, NTFR 2014/1466, blz. 1 t/m 4.
55.Belanghebbende spreekt in het verweerschrift in cassatie (blz. 9) over een sideletter die “onder tafel moest blijven” en in het beroepschrift bij de Rechtbank (blz. 6) over een “schijnconstructie […] om op oneigenlijke wijze gebruik te maken van de genoemde geruisloze doorschuiffaciliteit”. In de civiele procedure tussen overnemers en overdragers hebben eerstgenoemden gesteld dat partijen waren overeengekomen de sideletter voor de Belastingdienst achter te houden. Zie ovw 2.7 van het vonnis van 3 december 2014 en ovw 4.17 van het arrest van 30 april 2019.
57.Zie voor toepassing van art. 8.26(1) Awb in het belastingrecht HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046 (over de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn) en HR 13 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1315 en HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:468 (beide over de Wet waardering onroerende zaken). 58.Art. 8:26 Awb strekt ertoe degenen met een tegengesteld belang aan dat van de appellant tot het geding toe te laten. Zie ABRvS 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2816. 59.Het voldoet vermoed ik ook niet aan de schriftelijkheidseis van art. 1:3(1) Awb. Het is misschien wel een voorbereidingshandeling in de zin van art. 6:3 Awb.
60.Het woord ‘betrokken’ in art. 1:2(1) Awb nuanceert het woord ‘rechtstreeks’ enigszins. Het belang van de derde moet rechtstreeks betrokken zijn bij het bestreden besluit. Niet vereist is dat de derde rechtstreeks getroffen wordt door dat besluit. Zie hierover M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, Deventer: Kluwer 2017, par. 2.1.3.1.