ECLI:NL:HR:2020:468
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking door huurder van sociale huurwoning
In deze zaak heeft het bestuur van Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2019. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door de huurder van een sociale huurwoning is ingediend tegen een WOZ-beschikking. De huurder, [X], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van de woning aan [a-straat 1] te [Q] voor het jaar 2017, welke was vastgesteld op € 220.000. De Rechtbank Midden-Nederland verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang. Het Hof oordeelde echter dat de enkele ontvangst van een WOZ-beschikking een belang impliceert, en verlaagde de WOZ-waarde tot € 200.000.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 maart 2020 geoordeeld dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad benadrukte dat bij een bezwaar van de huurder tegen een WOZ-beschikking, de eigenaar/verhuurder van de woning in het algemeen ook een belang heeft. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de eigenaar/verhuurder niet in de gelegenheid is gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheren M.A. Fierstra als voorzitter, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.