ECLI:NL:PHR:2024:244

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
22/00837
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling en onderzoeksplicht bij de aankoop van smartphones

In deze zaak gaat het om de verdachte die is veroordeeld voor schuldheling van 16 smartphones, die hij had gekocht van een particulier. De verdachte had een telefoonwinkel willen opstarten en kocht de telefoons contant, zonder bon of factuur. Het gerechtshof oordeelde dat de verdachte ten tijde van de aankoop redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren. De verdachte had niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht, aangezien hij geen nadere vragen had gesteld over de herkomst van de telefoons, ondanks dat hij wist dat mobiele telefoons vaak het voorwerp van misdrijf zijn. Het hof concludeerde dat de verdachte in ernstige mate tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht, wat leidde tot de verwerping van zijn verweer en de bevestiging van de veroordeling voor schuldheling. De zaak is van belang voor de uitleg van de onderzoeksplicht bij de aankoop van goederen waarvan bekend is dat ze vaak gestolen zijn.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00837
Zitting19 maart 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte
I.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 8 maart 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, wegens impliciet subsidiair "schuldheling, meermalen gepleegd".
Er bestaat samenhang met de zaken 22/00827 en 22/00969. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, twee middelen van cassatie voorgesteld.
II.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 30 januari 2019 tot en met 7 februari 2019 in Nederland 16 smartphones (te weten de smartphones voorzien van de IMEI-nummers
- [nummer 1] , en
- [nummer 2] , en
- [nummer 3] , en
- [nummer 4] , en
- [nummer 5] , en
- [nummer 6] , en
- [nummer 7] , en
- [nummer 8] , en
- [nummer 9] , en
- [nummer 10] , en
- [nummer 11] , en
- [nummer 12] , en
- [nummer 13] , en
- [nummer 14] , en
- [nummer 15] , en
- [nummer 16] )
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze smartphones redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
5. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 januari 2019 (pg. 68-73), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Ik ben werkzaam voor het bedrijf Koeriersdienst [A] uit [plaats] . Op 26 januari 2019, omstreeks 21:20 uur ben ik mijn dienst begonnen. Ik moest eerst goederen ophalen in Groningen en Veendam. Daarna moest ik de spullen van Groningen naar de PostNL locatie in ‘s-Hertogenbosch brengen, gevestigd aan de [d-straat 1] . Ik vervoerde telefoons en seksartikelen. De producten
[het hof: de telefoons]kwamen van [C] . De goederen zijn geladen in een rolcontainer die helemaal omwikkeld is met niet doorzichtig zwart folie. Dit betreffen alleen de goederen van [C] . Ik kreeg vijf containers mee waarvan er eentje niet helemaal vol was. De rolcontainers van [C] heb ik in Groningen geladen en die stonden achteraan in de bus.
Op 27 januari 2019 iets voor 02.00 uur was ik bijna bij PostNL. Ik was net afgeslagen de [e-straat] op. Aan de rechterkant zit dan het terrein van PostNL. Dat is helemaal omheind. Langs het hek op de [e-straat] stond een hele rij bestelbussen. Ineens zag ik één bus uit de rij voor mij de weg op rijden. Ineens zag ik dat de bus achteruit kwam gereden. Hij bleef achteruit rijden tot hij tegen mijn bus aan reed. Op het moment dat de bus tegen mij aanreed werd tegelijkertijd de ruit aan de bijrijderszijde van mijn bus ingeslagen met een koevoet.
Ik hoorde iemand roepen “eruit, eruit”. Ik stapte uit de bus. Ik moest op mijn buik liggen. Ik hoorde dat er één of meer personen in de laadbak van de bus aan het rommelen waren. Toen ik op moest staan en naar mijn bus begeleid werd zag ik achter mijn bus een rolcontainer staan waar het zwarte folie vanaf was. Ik zag dat er op straat enkele pakketten lagen, tussen de Audi en mijn bus. Ik dacht dat de rolcontainer verder leeg was.
Ze reden met mijn bus een stukje naar voren. Volgens mij zijn ze de hele weg achteruit gereden en toen de hoofdweg op. Ik voelde dat de bus afremde en tot stilstand kwam. Volgens mij trok de persoon die rechts naast mij zat mij voor hem langs de bus uit. Vervolgens zag ik dat ze linksaf de oprit naar de snelweg namen.
2. Het relaasproces-verbaal d.d. 5 april 2020 (pg. 21) met bijlagen (pg. 183-223), opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
Door de directie van [C] , waarvoor uiteindelijk de partij gestolen mobiele telefoons bestemd was, werd een lijst aangeleverd waarop alle weggenomen telefoons met merken, types, bijzonderheden en IMEl-nummers stonden vermeld.
Het hof stelt vast de in de bewezenverklaring genoemde smartphones met IMEI-nummers voorkomen in deze lijst die aanvangt op pagina 183.
3. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 22 februari 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik de in de tenlastelegging vermelde 16 smartphones in mijn bezit heb gehad en dat ik deze heb gekocht van [medeverdachte] . Ik wilde een telefoonwinkel opstarten en ik had advertenties geplaatst. Daar had [medeverdachte] destijds op gereageerd. U, voorzitter houdt mij voor dat ik geen factuur of een kwitantie ontving waarop vermeld stond dat ik betaald had. Dat klopt. Hij was particulier en ik was particulier. Ik heb een redelijke prijs voor de telefoons betaald.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 juni 2019 (pg. 468-478), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [verdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Hoe leg jij de inkoop van de telefoons vast?
A: Niet.
O: Op 5 februari 2019 werden er door [B] 4 telefoons verkocht die van diefstal afkomstig waren. Het betrof onderstaande telefoons:
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 9]
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 10]
Apple iPhone XS 64GB Space Gray IMEI [nummer 13]
Apple iPhone XS 64GB Space Gray IMEI [nummer 12]
V: Vertel eens hoe jij in het bezit bent gekomen van de telefoons?
A: Die heb ik aangeboden gekregen via Marktplaats. Ik ben benaderd door die jongen via Whatsapp. Hallo, goedendag ik zag dat u telefoons zocht. Zo is het begonnen.
V: Wanneer werden deze telefoons aan jou aangeboden?
A: Ik denk 1 of 2 februari [
het hof: 2019].
V: Je zat bij hem in de auto, was dat voor deze koop?
A: Ja.
V: En heb jij een bon van de telefoons gevraagd?
A: Nee.
V: Vertel eens hoe dat aanbieden/aankopen precies in zijn werk ging?
A: Mijn eerste vraag, bonnen bij. Hij zei nee. (...). Ik heb hem ontmoet voor het politiebureau. Elke keer stapte ik daar bij hem in de auto.
V: Hoe vaak hebben jullie elkaar gezien?
A: Kijk, ik ga niet exacte aantallen noemen. Dadelijk vergis ik mijzelf in het aantal. Sowieso 3 of 4 keer? Hij begon niet gelijk met ik heb 10 telefoons. Het begon met 1 telefoon.
A: Ik heb in totaal 3 a 4 keer met hem afgesproken en steeds telefoons bij hem gekocht.
V: Heb jij een factuur van deze aankoop?
A: Factuur? Nee, zei ik net.
V: Hij heeft ook geen bon gemaakt?
A: Nee.
V: Hoeveel heb je er al verkocht?
A: Ik heb ze gelijk allemaal weggedaan. Die heb ik allemaal verkocht.
V: Hoe heb jij betaald voor deze telefoons?
A: Contant betaald.
V: Hoe ben je in het bezit gekomen van de telefoons?
A: Hij is met de auto gekomen. Hij had de telefoons gewoon bij zich. Als wij akkoord waren over de prijs dan betaalde ik hem.
V: Met wie was hij dan?
A: Alleen, ik heb hem nooit met iemand anders gezien.
V: En jij?
A: Ook alleen.
V: Op donderdag 23 mei 2019 hebben wij [betrokkene 1] gehoord. Ook [betrokkene 1] verklaarde telefoons bij jou te hebben gekocht. Vertel eens hoe dat gegaan is?
A: Hem ken ik ook via Marktplaats. Hij heeft mij benaderd. Een stuk of, ik heb hem 2 keer of zo gezien. Twee keer heb ik aan hem verkocht. Nu blijkt dus dat het afkomstig is van dezelfde partij.
V: Heb jij de telefoons die naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tegelijk gekocht en verkocht?
A: Ik had ze ook een keer op Marktplaats benaderd, [betrokkene 1] heeft daarom contact met mij opgenomen.
V: Wat hebben jullie toen over deze telefoons afgesproken?
A: Die xjes heeft hij [
het hof: [betrokkene 1]] van mij gekocht. Die tijden en data weet ik niet meer.
V: Hoe ben je in het bezit gekomen van de telefoons?
A: Fysiek.
V: Waar hadden jullie [
het hof: [medeverdachte] en verdachte] afgesproken?
A: Ja, voor het politiebureau
V: Wanneer was dat?
A: Februari, 1 2 3 4 5. Weet ik niet.
V: Hoe waren de telefoons verpakt toen jij deze in ontvangst nam?
A: Geseald.
V: Hoe was jij op deze afspraak?
A: Volgens mij met de auto.
O: Van de 6 telefoons verkocht aan [betrokkene 1] bleken er 4 van diefstal afkomstig. Het betreft de volgende 4 telefoons:
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 1]
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 2]
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 3]
Apple iPhone X 64GB Silver IMEI [nummer 4]
5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 mei 2019 (pg 419-)424 voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] – zakelijk weergegeven:
Ik ben samen met mijn vader bezig om een webshop te starten, een telecom webshop. De desbetreffende telefoons hebben wij toen gekocht bij [verdachte] . Maar we kopen soms ook telefoons bij de groothandel. Ik ben via Marktplaats met hem in contact gekomen en wij hebben een afspraak gemaakt. Hij kwam met een partij telefoons die hij had liggen. We hebben de telefoons 2 februari (
het hof begrijpt: 2019) gekocht.
Ik ben direct met de toestellen die we van [verdachte] gekocht hadden naar [betrokkene 3] gereden. U houdt mij een inkoopverklaring voor die u van [betrokkene 3] heeft ontvangen waaruit blijkt dat hij 6 Iphone X 64GB van mij heeft gekocht en dat van de 6 telefoons er 4 van diefstal afkomstig zijn, te weten: Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 1]
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 2]
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 3]
Apple iPhone X 64GB Silver IMEI [nummer 4] .
Het klopt dat ik die inkoopverklaring heb ondertekend.
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 mei 2019 (pg. 532-537) met bijlagen (pg. 538-543), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] :
O: Op 5 februari 2019 werden er bij [B] 5 telefoons gekocht door [D] .nl
Uit onderzoek is gebleken dat 4 van de telefoons van diefstal afkomstig zijn. Het betreft de volgende 4 telefoons:
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 9]
Apple iPhone X 64GB Space Gray IMEI [nummer 10]
Apple iPhone XS 64GB Space Gray IMEI [nummer 13]
Apple iPhone XS 64GB Space Gray IMEI [nummer 12]
V: Van wie heb je de telefoons gehad?
A: Het gaat om [verdachte] , [f-straat] [plaats] .
V: Wanneer werden deze telefoons jou aangeboden?
A: Staat op het overzicht. 4 februari 2019.
V: Hoeveel telefoons zijn er aan jou geleverd?
A: De 14 die op die lijst staan.
V: Heb jij een factuur van deze aankoop?
A: Dat is die lijst. Dat is de inkoopregistratie.
V: Hoe heb jij betaald voor deze telefoons?
A: Ik heb het cash betaald. Dat staat achter op de lijst.
V: Hoe waren de telefoons verpakt toen jij deze in ontvangst nam?
A: De telefoons waren nieuw.
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2019 (pg. 368) met bijlagen (pg. 369-374), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 2 mei 2019 werd verdachte [betrokkene 2] , medewerker van [B], gehoord ter zake heling. Uit onderzoek bleek dat [B] op 05 februari 2019 4 telefoons uit de weggenomen partij had verkocht aan [D] .nl. [betrokkene 2] verklaarde dat hij de 4 telefoons op 04 februari 2019 had gekocht van [verdachte] en dat de 4 telefoons deel uitmaakte van een partij van 14 telefoons. [betrokkene 2] overhandigde mij een inkooplijst met daarop 14 telefoons (zie bijlage 2). Daarnaast overhandigde hij mij een factuur geadresseerd aan [D] .nl met daarop nog 3 telefoons afkomstig uit de weggenomen partij. [betrokkene 2] gaf aan dat hij de facturen van de overige telefoons ging opzoeken en dat hij deze aan mij zou mailen. Op vrijdag 10 mei 2019 ontving ik van [betrokkene 2] via de mail twee facturen. Ik zag dat beide facturen geadresseerd waren aan [D] .nl. Nadat ik de facturen vergeleken had met de inkooplijst bleek dat 12 van de 14 telefoons die [betrokkene 2] van [verdachte] had gekocht afkomstig waren uit de partij weggenomen bij de overval op 27 januari 2019.
Het hof stelt vast dat de IMEI-nummers zoals opgenomen op de inkooplijst (voornoemde bijlage 2- pagina 370) de in de bewezenverklaring onder gedachtestreepje 5 tot en met 12 vermelde IMEl-nummers zijn.”
6. Voorts heeft het hof het volgende met betrekking tot het bewijs overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat de verdachte heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht, zodat er geen sprake is van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid die maakt dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem aangekochte smartphones door misdrijf waren verkregen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onder zoek ter terecht zitting volgt dat de verdachte in de periode van 30 januari tot en met 7 februari 2019 op meerdere momenten mobiele telefoons heeft gekocht en doorverkocht die – naar later bleek – van misdrijf, te weten een gewapende overval, afkomstig waren. De vraag die ter beantwoording voorligt, is of de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die telefoons wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die van misdrijf afkomstig waren.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte wist dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren, zodat hij dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling.
Het hof komt dan toe aan de beoordeling van de tenlastegelegde schuldheling.
De verdachte heeft verklaard dat hij de telefoons van de medeverdachte [medeverdachte] voor een redelijke prijs heeft gekocht. De verdachte wilde een telefoonwinkel opstarten, heeft meerdere malen met [medeverdachte] afgesproken en dan telkens een aantal telefoons van hem gekocht. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij de aankopen en betalingen deed in een auto, dat hij contant betaalde en dat bij de verkoop nooit een factuur en/of kwitantie door de verkoper werd verstrekt. Tot slot heeft de verdachte benadrukt dat hij de website stopheling.nl heeft geraadpleegd; hierop stonden de telefoons niet vermeld.
Het hof stelt bij de beoordeling in deze voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat mobiele telefoons veelvuldig een voorwerp van misdrijf zijn. De verdachte, als iemand die – zo verklaarde hij ter terechtzitting in hoger beroep – een telefoonwinkel wilde opstarten moet met dat gegeven bekend worden geacht te zijn. Tegen deze achtergrond noopten de navolgende omstandigheden (in onderling verband en samenhang bezien):
- dat het om een 16-tal splinternieuwe telefoons ging die tussen particulieren werden verkocht c.q. gekocht;
- dat contant werd betaald;
- dat er geen facturen/kwitanties werden verstrekt door de verkoper en is gecommuniceerd over het feit dat er geen “bon” zou zijn, en
- dat de verkoop/koop plaatsvond in een auto,
de verdachte, naar het oordeel van het hof, ertoe onderzoek te verrichten naar de herkomst van de telefoons. De verdachte is daar naar het oordeel van het hof evenwel tekort in geschoten. Het door de verdachte aan de verkoper vragen of het om “eerlijke” telefoons ging, kan niet als een dergelijk onderzoek worden aangemerkt.
De vraag is dan of het door de verdachte raadplegen van de website stopheling.nl tot een ander oordeel zou moeten leiden. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Het raadplegen van de website stopheling.nl biedt immers geen garantie dat elke gestolen telefoon op deze website staat geregistreerd. De website biedt deze garantie ook niet. Indien telefoons pas gestolen zijn, zoals in deze zaak inderdaad het geval was, zal het altijd enige tijd duren voordat voornoemde site weer is bijgewerkt. De verklaring van de verdachte dat hij ervan uit was gegaan dat de website up-to-date was en dat hij voor de telefoons een redelijke prijs had betaald, maken dat niet anders. Aan het oordeel van het hof doet evenmin af dat de verkoper zich had gelegitimeerd met een identiteitsbewijs en dat de verdachte beschikte over zijn contactgegevens.
Het hof is concluderend van oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval – eenvoudig gezegd – een te groot risico nam dat – gelet op de hierboven geschetste omstandigheden – de mobiele telefoons afkomstig waren van diefstal.
Door niet een nader onderzoek in te stellen naar de herkomst van de telefoons is hij, ten tijde van het voorhanden krijgen van die telefoons, in ernstige mate tekortgeschoten in zijn onder genoemde omstandigheden geldende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Anders dan de raadsman, maar met de politierechter en de advocaat-generaal, is het hof, op grond van het vooroverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.”
III.
Het ter ’s hofs terechtzitting gevoerde verweer van de verdediging
7. De door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

Schuldheling?
Voor een bewezenverklaring van schuldheling dient te worden vastgesteld dat cliënt ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoons redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf verkregen waren. Dit bestanddeel houdt mede een zogenaamde vergewisplicht in.
De omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen kunnen een onderzoeksplicht doen ontstaan naar de herkomst van dat goed.
Als een verdachte daarin in ernstige mate tekort is geschoten, dan is er sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid die maakt dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
Uit de jurisprudentie op dit gebied blijkt dat die aanmerkelijke onvoorzichtigheid niet snel wordt aangenomen. Omdat de rechtspraak casuïstisch is, is de scheidslijn tussen situaties waarin de verdachte wel of geen schuldverwijt te maken valt, niet altijd even helder te trekken.
Het gaat erom of aangenomen kan worden dat ieder weldenkend mens argwaan zou moeten krijgen. Is dat het geval dan is doorvragen of een nader onderzoek vereist.
Het tekortschieten in de onderzoekplicht vormt de schakel tussen de feiten en omstandigheden en de bewezenverklaring dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het voorwerp “redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof”.
In de zaak van cliënt heeft de politierechter overwogen dat er omstandigheden waren die maakte dat cliënt onderzoek had moeten verrichten naar de herkomst van de telefoons. De politierechter oordeelt dat cliënt zou hebben nagelaten onderzoek te doen echter cliënt stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is.
Het feit dat er contant en zonder bon is betaald voor de telefoons alsmede dat cliënt met de verkoper in de auto de koop heeft gesloten vormden naar het oordeel van de politierechter omstandigheden dat cliënt onderzoek had moeten doen naar de herkomst van de smartphones.
Cliënt is zich bewust van het feit dat er altijd de mogelijkheid bestaat dat er gestolen goederen worden aangeboden en juist om die reden is hij altijd extra voorzichtig. Bij een dergelijke aankoop voldoet hij altijd aan de op hem rustende onderzoeksplicht teneinde zichzelf ervan te vergewissen dat hij geen gestolen telefoons aankoopt.
Cliënt had destijds een advertentie op Markplaats staan waarin werd aangegeven dat hij op zoek was naar Iphones. Cliënt is op enig moment door iemand (naar later bleek [medeverdachte] ) benaderd met vraag of hij een Iphone wilde kopen en hij heeft vervolgens een afspraak gemaakt.
Cliënt heeft drie tot vier keer met [medeverdachte] afgesproken en deze afspraken vonden steeds plaats in de auto van [medeverdachte] voor de deur van het politiebureau te Rotterdam (Doelwater) dat tegenover de woning van cliënt is. Het afspreken voor een politiebureau zou een kwaadwillende in ieder geval doen afschrikken is de gedachte.
Bij de afspraken heeft cliënt steeds gevraagd of het geen gestolen telefoons betrof hetgeen [medeverdachte] ontkende en hij gaf aan dat hij voor de telefoons instond.
Tussen handelaren is het goed gebruik dat de verkoper voor de hem aangeboden spullen in staat en ten bewijzen hiervan wordt er gevraagd om zich te legitimeren zodat de verkoper bij problemen direct kan worden achterhaald. Als de verkoper dit weigert dan zal cliënt ook niet van hem kopen.
Cliënt heeft bij de eerste spraak om de legitimatie gevraagd van [medeverdachte] gevraagd en die liet daarop zijn rijbewijs zien. Cliënt heeft de gegevens daarvan opgeschreven alsmede opgeslagen in zijn telefoon. Dit betrof de naam, geboortedatum en rijbewijsnummer van [medeverdachte] .
Verder had cliënt ook het telefoonnummer van [medeverdachte] . Ingeval er problemen zouden ontstaan dan kon cliënt aangegeven van wie hij de telefoons had gekocht en was deze ook voor de politie traceerbaar.
Ook heeft cliënt het kenteken van de auto opgeslagen. Dit betrof een Audi A3 met kenteken [kenteken] . Volgens het dossier (p.487) stond deze auto ook op naam van [medeverdachte] .
Voorts is van belang dat de Iphones in gesealde verpakkingen zaten alsmede dat er een reële prijs is overeengekomen waarbij steeds stevig is onderhandeld over de prijs. De hoogte van de prijs gaf voor cliënt geen enkele aanleiding om te vermoeden dat de telefoons van diefstal afkomstig waren.
Dat de aankoop in de auto plaatsvond en dat er geen facturen en/of bonnen aanwezig zijn maakt dat niet anders. Ook het feit dat er contant is betaald, zegt niets over de vraag of sprake is van (schuld)heling.
Een ander heel belangrijk punt is dat cliënt alle telefoons die hij koopt, zo ook de telefoons die op zijn tenlastelegging staan, checkt op
www.stopheling.nl. Deze telefoons stonden niet op de website geregistreerd ten tijde van de aankoop en ook niet op moment dat cliënt deze telefoons weer doorverkocht.
De officier van justitie gaf vorig jaar ter zitting aan dat cliënt zou weten dat het enige tijd duurt voor dat gestolen toestellen op de website staan. Het ontgaat cliënt waarop de officier van justitie dit baseerde maar cliënt is niet bekend binnen welke termijn gestolen toestellen op de website worden vermeld. De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt mocht vertrouwen op de door hem tot twee keer toe geraadpleegde website van de overheid.
Als de door hem aangekochte en verkochte smartphones niet op de website stonden vermeld, hij beschikte over alle gegevens van de verkoper, een reële prijs betaalde voor nieuwe zich nog in gesealde doos bevindende Iphones, wat had cliënt dan verder nog moeten doen? Cliënt heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht.
De overweging van de politierechter dat cliënt onderzoek had moeten doen naar de herkomst van de smartphones kan cliënt in dit verband ook niet plaatsen. Binnen de (telefoon) handel is het niet gebruikelijk dat de verkoper zijn inkoopkanalen vrijgeeft omdat hij daarmee anders het risico loopt dat de koper de volgende keer direct daarnaar toegaat. De verkoper is daarmee zijn handel kwijt vandaar dat dit niet wordt gedaan. Als een verkoper aangeeft in te staan voor de aangeboden goederen en zich daarbij legitimeert zodat hij traceerbaar is dan is dit voldoende.
Het enkele feit dat cliënt een nieuwsbericht van de overval op 27 januari 2019 heeft gelezen op de website van het AD doet aan voorgaande niets af. Cliënt heeft die ochtend gewoon de website van het AD gelezen zoals hij dat elke dag meerdere keren per dag doet.
Cliënt kocht voor de overval al telefoons in en heeft dat daarna ook gedaan. Het feit dat hij kennelijk kennis heeft genomen van dit artikel maakt niet dat op hem een nog zwaardere onderzoeksplicht zou rusten.
Cliënt heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en is daarin niet tekort geschoten zodat er geen sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid die maakt dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem aangekochte smartphones door misdrijf waren verkregen.
Vrijspraak
Gelet op al het voorgaande geldt dat er naar de mening van de verdediging geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor opzet- noch schuldheling derhalve verzoek ik u hem daarvan vrij te spreken.”
IV.
Het juridisch kader
8. Schuldheling als bedoeld in art. 417bis Sr vereist dat de verdachte een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van het verwerven of voorhanden hebben van dit goed dan wel ten tijde van het vestigen van het persoonlijke recht op of het zakelijk recht ten aanzien van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf is verkregen. Dit is het geval als de verdachte grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft betracht ten aanzien van de herkomst van het goed. [1] Van een dergelijke aanmerkelijke onvoorzichtigheid is onder meer sprake als uit de bewijsmiddelen kan blijken dat de verdachte in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van het goed. [2]
9. De rechtspraak inzake schuldheling heeft een sterk casuïstisch karakter. [3] Ik geef een aantal voorbeelden. Voor het oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed (een fiets) uit misdrijf afkomstig was, is niet voldoende dat de verdachte – bij een aankoop via Martkplaats.nl – geen aankoop-bon heeft ontvangen en er niet op heeft gelet dat op de fiets geen sticker meer zat van de rijwielhandelaar. [4] Evenmin voldoende waren de omstandigheid dat de dagwaarde van de aangeboden graafmachine € 110.000,- was (nieuwwaarde: € 140.000,-) terwijl de verdachte deze had gekocht voor de prijs van € 70.000,-, [5] en de omstandigheid dat op een zwarte markt nog eens € 100,- kon worden afgedongen op de vraagprijs van € 350,-. [6] Dit kan echter weer anders worden als naast de lage prijs ook de wijze van levering afwijkt van de gangbare norm (zonder daarbij vragen te stellen over de herkomst daarvan en zonder iets te controleren). [7] Verder is onvoldoende voor het bewijs van schuldheling dat de verdachte de naam van de verkoper niet weet, dat hij moeite heeft om diens signalement te omschrijven en dat (in geval van een internetaankoop) op een andere locatie dan bij de verkoper thuis is afgesproken. [8] Deskundigheid aan de zijde van de verdachte kan echter weer wel een factor van betekenis zijn bij een positieve beantwoording van de vraag of hij redelijkerwijs had moeten weten dat het goed van misdrijf afkomstig is. [9] Datzelfde geldt voor bekendheid met de persoon van de verkoper (als die zich weleens in duistere handeltjes begeeft). [10]
10. Voorts is van belang hetgeen door of namens de verdachte ter terechtzitting wordt aangevoerd inzake diens wetenschap omtrent de herkomst van het goed bij de beoordeling van de houdbaarheid van de bewijsmotivering van de feitenrechter, [11] en of de feitenrechter overwegingen heeft gewijd aan de in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verdachte als koper te vergen onderzoeksplicht aangaande de herkomst van het goed en de verhouding tussen de staat van het goed enerzijds en de betaalde verkoopprijs en marktwaarde anderzijds. [12] Ook acht ik het niet onredelijk dat wanneer een hoeveelheid (nagenoeg) nieuwe en waardevolle goederen via een daarvoor ongebruikelijke weg als marktplaats wordt aangeboden, hogere eisen worden gesteld aan het vereiste van te verrichten onderzoek [13] , zeker als het gaat om goederen waarvan algemeen bekend is dat het dievengilde daarvoor een bijzondere belangstelling heeft, [14] zoals bij smartphones het geval is.
V.
Het eerste cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Het middel
11. Het eerste middel komt met motiveringsklachten op tegen (i) de bewezenverklaring van het onderdeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de smartphones redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, mede in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, en (ii) het oordeel van het hof dat de verdachte is tekortgeschoten in het door hem te verrichten onderzoek naar de herkomst van de telefoons, althans de verwerping door het hof van het door de verdediging daarop betrekking hebbende verweer.
12. Daartoe wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat het hof zelf heeft vastgesteld dat de verdachte:
- een telefoonwinkel wilde opstarten;
- een redelijke prijs heeft betaald voor de telefoons;
- de verkoper heeft gevraagd naar bonnen en of de telefoons "eerlijk" waren;
- de website stopheling.nl heeft geraadpleegd.
Voorts wordt in de cassatieschriftuur naar voren gebracht dat de omstandigheid dat de transactie plaatsvond op straat dan wel in een auto, bij een aankoop via Markplaats.nl niet vreemd is, waarbij komt dat op initiatief van de verdachte hij en de verkoper telkens voor het politiebureau in Rotterdam met elkaar afspraken. Verder wordt er op gewezen dat de verdachte de identiteit van de verkoper heeft vastgesteld aan de hand van diens legitimatiebewijs en hij daarnaast het kenteken van de auto heeft genoteerd. Ook meent de steller van het middel dat het ontbreken van een nota van aankoop, of het door de verkoper niet verstrekken van een aankoop-bon, en de contante betaling niet maken dat de verdachte had moeten vermoeden dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren, met name niet omdat de verkoper als particulier handelde. Op grond van dit een en ander komt de steller van het middel tot de slotsom dat het hof onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt in welke mate de verdachte is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht.
Bespreking van het middel
13. Het hof heeft uitvoerig gemotiveerd waarom het van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld bij het verkrijgen van de telefoons. Daarbij heeft het hof betrokken dat (i) het een feit van algemene bekendheid is dat telefoons veelvuldig voorwerp van misdrijf zijn, (ii) de verdachte als iemand die een telefoonwinkel wilde opstarten daarvan op de hoogte moet zijn geweest, (iii) hij 16 splinternieuwe, maar gestolen telefoons van aanzienlijke waarde van een particulier heeft gekocht, (iv) hij deze telefoons contant heeft betaald, (v) hij geen factuur of kwitantie van de verkoper heeft ontvangen en dat er is gecommuniceerd over het feit dat er geen “bon” zou zijn en (vi) de verkoop heeft plaatsgevonden in een auto. Ook ’s hofs overweging dat het om een grote hoeveelheid gaat, namelijk zestien (gestolen) telefoons die ook nog eens nieuw waren, weegt naar mijn inzicht zwaar. Juist op dat punt wijkt het onderhavige geval sterk af van de vorengenoemde rechtspraak waarin de Hoge Raad de betreffende oordelen van feitenrechters casseerde. Daar ging het immers steeds om tweedehands aankopen van een enkel goed. Zoals hierboven in het juridisch kader door mij reeds is betoogd, ligt het in de rede om bij aankoop van een betrekkelijk grote hoeveelheid nieuwe goederen van waarde, hoge eisen te stellen aan de voorzichtigheid die van een koper mag worden gevergd. Dat geldt temeer voor de verdachte die zich als ondernemer op een bepaalde markt begeeft of wil begeven, zoals in de onderhavige zaak het geval is, en aan wie dus (een zekere) deskundigheid op dat terrein kan worden toegedicht. En dit geldt al helemaal als het goederen betreft waarvan, zoals het hof in de onderhavige zaak heeft overwogen, algemeen bekend is dat deze veelvuldig het voorwerp van misdrijf zijn (hetgeen in de onderhavige cassatieschriftuur niet wordt weersproken). Bovendien heeft het hof mijns inziens terecht het feit dat de verkoper al voor de verkoop aangaf geen bon te zullen verstrekken, meegewogen in zijn oordeel dat de verdachte nader onderzoek had moeten doen naar de herkomst van de telefoons.
14. Zoals de steller van het middel terecht opmerkt, zijn sommige van de feiten en omstandigheden die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd – het niet ontvangen van de factuur en de locatie van de verkoop – op zichzelf genomen onvoldoende voor het oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Met deze enkele constatering wordt er echter aan voorbijgegaan dat het hof niet alleen deze twee factoren heeft genoemd, maar zes in totaal (zie het vorige randnummer), die door het hof in onderlinge samenhang zijn bezien en aldus ten grondslag zijn gelegd aan zijn oordeel dat de verdachte nader onderzoek had moeten verrichten naar de herkomst van de telefoons.
15,e omstandigheid dat het hof niet heeft overwogen welke verhouding precies bestond tussen de door de verdachte betaalde prijs en de marktwaarde van de telefoons, doet – gezien de overige argumenten die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd en het feit dat het verweer van de verdediging hierop niet voortborduurt – niet af aan mijn vaststelling dat het oordeel van het hof te dezer zake genoegzaam is gemotiveerd. Terzijde merk ik op, dat het hof niet – zoals de steller van het middel beweert – heeft vastgesteld dat de verdachte een redelijke prijs voor de telefoons heeft betaald; het hof heeft slechts gezegd dat de verdachte dit heeft aangevoerd.
16.Tot slot is de steller van het middel van opvatting dat het hof “onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt in welke mate verzoeker zou zijn tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht”. Deze mening deel ik niet. Het hof heeft overwogen dat de website stopheling.nl niet garandeert dat elke gestolen telefoon als zodanig op de website staat geregistreerd. Voor zover mij bekend vermeldt die website een dergelijke ‘disclaimer’. Voorts heeft het hof overwogen – welke overweging ik onderschrijf – dat de vaststelling van de identiteit van de verkoper door de verdachte, diens aanmerkelijke onvoorzichtigheid in deze zaak niet minder maakt. Dit geldt overigens ook voor de verklaring van de verdachte voor zover hij daarin zegt dat hij aan de verkoper heeft gevraagd of de telefoons “eerlijk” waren. Evenmin relevant is hier dat de verdachte heeft verklaard dat hij telkens met de verkoper voor het politiebureau in Rotterdam heeft afgesproken. Hoewel het hof niet nader heeft gespecificeerd welk aanvullend onderzoek de verdachte had kunnen ondernemen, brengt dit niet mee dat ’s hofs motivering van de bewezenverklaring de toets in cassatie niet kan doorstaan. Onder de omstandigheden van het onderhavige geval, zoals deze door het hof zijn vastgesteld, was het hof niet gehouden daaraan expliciet een overweging te wijden.
17.Het komt mij voor dat het bestreden oordeel van het hof – dus dat de verdachte “in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn onder genoemde omstandigheden geldende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld” – ook in het licht van hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd.
18.Het middel faalt.
VI.
Het tweede cassatiemiddel en de bespreking daarvan
19 Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
20. Deze klacht is terecht. Namens de verdachte is op 11 maart 2022 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 22 februari 2023 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen, hetgeen betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim drie maanden is overschreden. Gezien het feit dat de opgelegde taakstraf minder dan 100 uren bedraagt, kan de Hoge Raad volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. [15]
VII.
Slotsom
21. Het eerste cassatiemiddel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede cassatiemiddel is terecht voorgesteld, maar leidt slechts tot de constatering dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
22. Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep tot aan de datum van deze conclusie reeds twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn ook in dat opzicht is overschreden. [16] Ook in dit verband kan de Hoge Raad volstaan met de enkele constatering daarvan.
23. Andere gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 17 december 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9146,
2.HR 13 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5702,
3.Ik verwijs daarvoor ook naar de conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Vellinga vóór HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3191,
4.HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5625,
5.HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701 (rov. 5.3).
6.HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1691,
7.HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6515 (rov. 3.3).
8.HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1097,
9.HR 17 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0625,
10.Zie de conclusie van A-G Bleichrodt (onder 10) vóór HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:301 (HR: art. 81 RO), waarin de verdachte op de hoogte was van het strafblad van degene van wie hij de mobiele telefoon had ontvangen. Deze verkoper heeft ter zake verklaard dat hij voor “kleine vermogensdelicten”, in het bijzonder diefstallen en “inbraakjes”, met politie en justitie in aanraking was geweest. Vgl. HR 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7729 (rov. 3.2.3-3.3), waar het feit dat de verdachte een goed van een “andere gebruiker” (lees: drugsgebruiker) had gekregen, onvoldoende was voor een veroordeling voor schuldheling.
11.HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1694 (rov. 2.3) oordeelde dat “[m]ede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd” de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. Omgekeerd kan (kort gezegd) het uitblijven van een (geloofwaardige of aannemelijke) verklaring van de verdachte weer bijdragen aan de toereikendheid van de motivering van de feitenrechter (HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1808 (rov. 2.3); HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,
12.HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3263 (rov. 2.3). Zie ook HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3191,
13.Vgl. de conclusie van A-G Paridaens (onder 11-12) vóór HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1593 (HR: art. 81 RO).
14.In dezelfde zin mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie vóór HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:301 (HR: art. 81 RO).
15.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,
16.HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:464 (rov. 4).