Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
23 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1986, had een beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor schuldheling. De kern van de zaak betrof het voorhanden hebben van een telefoon die door een ander was achtergelaten, zonder dat de verdachte onderzoek had gedaan naar de herkomst van het toestel. De advocaat van de verdachte, mr. J.S. Nan, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding, oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad besloot uiteindelijk het beroep te verwerpen.