ECLI:NL:HR:2023:464

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
20/04378
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van redelijke termijn in strafzaak met meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2020. De verdachte, geboren in 1975, was betrokken bij meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van diefstal van schapen, witwassen van schapen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en hennepteelt. De raadsman van de verdachte had in cassatie aangevoerd dat het hof niet had beslist op het beroep op overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De Hoge Raad oordeelde dat het hof hierover een gemotiveerde beslissing had moeten nemen, wat ontbrak in de uitspraak van het hof. Hierdoor was het cassatiemiddel terecht voorgesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 19 maanden met 1 maand. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de overige klachten van de verdachte en de benadeelde partijen niet gegrond verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan na meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep, wat ook een overschrijding van de redelijke termijn met zich meebracht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf verminderd naar 18 maanden en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04378
Datum4 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2020, nummer 21-001447-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen [aangever 3] , [betrokkene 9] , [aangever 1] , [aangever 8] , Mts. [B] , en Mts. [C] B.V. heeft M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij gelijkluidende schrifturen een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur van de benadeelde partij [aangever 3] is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op het beroep op overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg dat namens de verdachte is gedaan.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2020 houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging aan de hand van zijn pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
De raadsman deelt in aanvulling op zijn pleitnota mede - zakelijk weergegeven:
(...)
Het klopt dat de verdediging veel onderzoekswensen heeft ingediend in deze zaak, maar bijna al deze verzoeken zijn afgewezen. De lange duur van deze zaak komt dus niet voor rekening van de verdediging.
Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt is de oplegging van een gevangenisstraf niet meer opportuun.”
2.2.2
De pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht, houdt onder meer in:
“16. In de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] is niets veranderd. Ik verzoek u daarmee rekening te houden en er ook rekening mee te houden dat het inmiddels meer dan acht jaar geleden is dat [verdachte] is aangehouden. De redelijke termijn is dan ook zeer fors overschreden.
17. Redelijke termijn.
Aangehouden 23 oktober 2012
Vonnis eerste aanleg 27 februari 2015
Vandaag 15 november 2018 [de Hoge Raad begrijpt: 18 november 2020]
-> Ruim 8 jaar verder !”
2.2.3
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“De raadsman heeft het hof verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. In dit verband heeft hij - onder meer - gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
(...)
Verder houdt het hof in het voordeel van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze overschrijding dient bij de strafoplegging gecompenseerd te worden, nu deze niet volledig voor rekening van de verdediging komt. Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof aan verdachte hebben opgelegd een gevangenisstraf van 21 maanden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn acht het hof in de gegeven omstandigheden de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 19 maanden (met aftrek van voorarrest) passend en geboden. Met name gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten ziet het hof, ondanks het tijdsverloop, geen aanleiding voor een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.”
2.3
Gelet op wat de raadsman heeft aangevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, had het hof hierover een gemotiveerde beslissing moeten nemen. Omdat zo’n beslissing in de uitspraak van het hof ontbreekt, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
2.4
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. Aangenomen moet worden dat in eerste aanleg de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negentien maanden.
3. Beoordeling van de overige namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddelen en de namens de benadeelde partijen voorgestelde cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Ook dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze achttien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 april 2023.