Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
4 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2020. De verdachte, geboren in 1975, was betrokken bij meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van diefstal van schapen, witwassen van schapen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en hennepteelt. De raadsman van de verdachte had in cassatie aangevoerd dat het hof niet had beslist op het beroep op overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De Hoge Raad oordeelde dat het hof hierover een gemotiveerde beslissing had moeten nemen, wat ontbrak in de uitspraak van het hof. Hierdoor was het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 19 maanden met 1 maand. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de overige klachten van de verdachte en de benadeelde partijen niet gegrond verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan na meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep, wat ook een overschrijding van de redelijke termijn met zich meebracht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf verminderd naar 18 maanden en het beroep voor het overige verworpen.