Conclusie
[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 5],
de erven van [erflater], en
[eiser 8],
1.Inleiding
bilateral investment treaty,BIT) tussen Spanje en Venezuela (hierna:
Verdrag). [eisers] menen aan het Verdrag bescherming te kunnen ontlenen omdat zij de Spaanse nationaliteit hebben. Zij hebben daarnaast óók de Venezolaanse nationaliteit. Volgens het scheidsgerecht (hierna:
Scheidsgerecht) kunnen investeerders met beide nationaliteiten (zogeheten
dual nationals) [1] geen beroep doen op investeringsbescherming op grond van het Verdrag. Er ontbreekt daarom een geldige arbitrageovereenkomst. Het Scheidsgerecht heeft zich op die grond onbevoegd verklaard.
equality of arms. Zij klagen er verder over dat het hof niet heeft erkend dat het Scheidsgerecht essentiële stellingen betreffende het begrip
investorheeft gepasseerd en dat het is uitgegaan van argumenten ontleend aan het internationaal gewoonterecht, terwijl dat volgens hen niet van toepassing is. Bovendien waren die argumenten door partijen niet aangevoerd en hebben zij zich hierover niet kunnen uitlaten.
2.Feiten
investor:
dispute which may arise between an investor of one Contracting Party and the other Contracting Partyconcerning the fulfilment by that Party of the obligations established in this Agreement shall be notified in writing by the investor to the Contracting Party receiving the investment. As far as possible, the parties to the dispute shall try to settle their differences by amicable agreement.
if the two parties so agree, the dispute shall be submitted to an ad hoc court of arbitration established in accordance with the arbitration rules of the United Nations Commission on International Trade Law.
The arbitration shall be based on:
The rules and principles of International Law;
ICSID-arbitrage. Art. XI lid 2 onder (b), laatste volzin, voorziet in een arbitrage onder de
Additional Facilityvan het ICSID, hierna aangeduid als
ICSID AF-arbitrage. Tot slot voorziet art. XI lid 3 in een ad hoc-arbitrage onder de arbitrageregels van de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL), hierna aangeduid als
UNCITRAL-arbitrage.
Award on Jurisdictiongegeven (hierna:
het Arbitraal Vonnis), waarin het zich onbevoegd heeft verklaard om van de vorderingen van [eisers] kennis te nemen. [4] Het Scheidsgerecht heeft daartoe overwogen dat personen met zowel de Spaanse als de Venezolaanse nationaliteit, zoals [eisers] , tegenover Spanje en Venezuela geen beroep kunnen doen op het Verdrag omdat zij niet onder de definitie van
investoruit art. I lid 1 onder (a) van het Verdrag vallen.
3.Arbitraal Vonnis
investorvallen dient het Scheidsgerecht het Verdrag uit te leggen. Partijen zijn het er over eens dat de bepalingen van het Weens Verdragenverdrag, [6] in het bijzonder de artikelen 31 en 32 daarvan, van toepassing zijn op de uitleg van het Verdrag (par. 640-647). Daarbij overweegt het Scheidsgerecht dat art. 31 van het Weens Verdragenverdrag “
does not establish the primacy of the literal meaning of the terms of the Treaty.” (par. 644).
absolute principle of no responsibility). Op grond van dat beginsel kunnen staten niet door hun eigen burgers worden gedagvaard voor een internationaal forum. Om die reden is het scheidsgerecht onbevoegd van de vorderingen van [eisers] kennis te nemen, aangezien zij allen (ook) de Venezolaanse nationaliteit hebben. Het Scheidsgerecht constateert bovendien dat ditzelfde beginsel ten grondslag ligt aan de uitsluiting van bescherming voor
dual nationalsonder het ICSID-verdrag. [7] Zowel Spanje als Venezuela hebben zich tijdens de onderhandelingen over het ICSID-verdrag uitgesproken tegen openstelling van de mogelijkheid voor
dual nationalsom een vordering in te stellen tegen een van de staten waarvan zij de nationaliteit hebben (par. 660-674).
principle of dominant nationality). Op grond van dit beginsel kunnen
dual nationalsin ieder geval geen vorderingen geldend maken bij een internationaal forum tegen de staat waarvan zij de effectieve nationaliteit bezitten. [8] Venezuela stelt in dit verband dat de effectieve nationaliteit van [eisers] de Venezolaanse nationaliteit is (par. 675-690).
lex specialiseen apart juridisch regime, waarin de vorderingen van
dual nationalstegen de staten waarvan zij de nationaliteit hebben zonder beperking zijn toegelaten, tenzij de beperking uit de tekst van dat verdrag zelf voortvloeit. Dit aparte juridische regime derogeert aan de door Venezuela ingeroepen beginselen van internationaal gewoonterecht. Gezien de tekst van de definitie van
investorvallen
dual nationalsdaar volgens [eisers] ook onder (par. 691-704).
dual nationalszonder beperking vorderingen kunnen instellen tegen een van de staten waarvan ze de nationaliteit hebben. Het Verdrag bevat geen daarvan afwijkende bepalingen. Daarmee verwerpt het Scheidsgerecht het door [eisers] ingeroepen beginsel dat het Verdrag als
lex specialiseen apart juridisch regime vormt. Teneinde door uitleg te kunnen bepalen of Spanje en Venezuela bedoeld hebben
dual nationalsook onder de term
investorte laten vallen, zal het Scheidsgerecht vaststellen welke van de overige twee voornoemde beginselen door Spanje en Venezuela werden aanvaard ten tijde van de sluiting van het Verdrag (par. 705).
investorsluit volgens het Scheidsgerecht
dual nationalsexpliciet in, noch uit. Deze definitie moet op grond van art. 31(1) van het Weens Verdragenverdrag worden uitgelegd in de context van de rest van het Verdrag. Bij de uitleg van de definitie van
investoris daarom ook de geschillenregeling in art. XI lid 2 en 3 van het Verdrag relevant (par. 705-708).
investorkiest voor arbitrale geschilbeslechting, dan moet primair worden gearbitreerd op grond van het ICSID-systeem. Dat is dus een ICSID-arbitrage, of een ICSID AF-arbitrage. UNCITRAL-arbitrage is daaraan subsidiair en pas mogelijk als een ICSID-arbitrage en een ICSID AF-arbitrage ‘niet beschikbaar’ (
not available) zijn ‘om wat voor reden dan ook’ (
for any reason).
available’ in art. XI lid 3 van het Verdrag uit. Ten tijde van de onderhandelingen over het Verdrag was Venezuela nog geen partij bij het ICSID-verdrag. Om deze reden is in art. XI lid 2, onder (b), van het Verdrag opgenomen dat als een van de partijen nog geen partij is bij het ICSID-verdrag, een ICSID AF-arbitrage moet worden gestart. Het opnemen van de mogelijkheid van een UNCITRAL-arbitrage in art. XI lid 3 van het Verdrag strekte er niet toe om een forum met een ruimere jurisdictie te creëren dan onder het ICSID-systeem. Integendeel: volgens het Scheidsgerecht vereist de aangebrachte hiërarchie in art. XI lid 2 en 3 van het Verdrag dat de ICSID-arbitrage en de ICSID AF-arbitrage prioriteit hebben. Bovendien moet een geschil dat onder de UNCITRAL-regels wordt gearbitreerd, een geschil zijn dat ook onder het ICSID-systeem had kunnen worden gearbitreerd.
for any reason’. Volgens het Scheidsgerecht ziet dit begrip enkel op situaties waarin ICSID-arbitrage en ICSID AF-arbitrage niet beschikbaar zijn op grond van omstandigheden die kunnen worden toegerekend aan het ICSID zelf (bijv. opheffing van de
Additional Facility) of aan de betrokken partijen (bijv. terugtrekking uit het ICSID-verdrag). Dit wordt versterkt door het feit dat de arbitrage onder de UNCITRAL-regels deze beperking niet kent (par. 705-720).
dual nationalszijn uitgesloten van het toepassingsbereik van het Verdrag. Anders zou het praktische gevolg van de benadering van [eisers] zijn dat de term
investorverschillende betekenissen heeft, afhankelijk van het aangezochte (arbitrale) forum. Om dit te voorkomen moet de term
investorin het Verdrag worden geacht de behandeling van
dual nationalsuit het ICSID-systeem te incorporeren. Dat systeem sluit
dual nationalsuit op grond van het absolute beginsel van niet aansprakelijkheid. Dit impliceert een keuze van Spanje en Venezuela voor dat beginsel (par. 721-725).
dual nationalsgeen beroep kunnen doen op het Verdrag, ongeacht hun effectieve nationaliteit. Maar ook als
dual nationalswél bescherming genieten onder het Verdrag, zou dat alleen gelden voor zover hun vorderingen zijn gericht tegen de staat waarvan zij
nietde effectieve nationaliteit hebben. [9] Aan die voorwaarde is hier niet voldaan. [eisers] kunnen daarom ook op die grond niet als
investorin de zin van het Verdrag worden aangemerkt (onder par. 738-741).
4.Procesverloop
het hof) [10] een vordering ingesteld tot vernietiging van het Arbitraal Vonnis op de voet van art. 1065 lid 1, onder c, d en e, Rv, alsmede op grond van (een analoge en/of extensieve toepassing van) art. 1065 lid 1, onder a, Rv. Tegen Venezuela is verstek verleend.
het arrest) [11] de vorderingen van [eisers] afgewezen en daartoe, samengevat en voor zover in cassatie nog van belang, het volgende overwogen.
investoruit art. I lid 1 onder (a) van het Verdrag, en de betekenis van de
travaux préparatoiresvan het Verdrag voor die interpretatie (rov. 15).
investor. Het staat het hof niet vrij te toetsen of de interpretatie van het Scheidsgerecht van de definitie van
investorjuist is (rov. 16).
travaux préparatoiresvan het Verdrag acht het hof eveneens ongegrond. Uit het Arbitraal Vonnis blijkt dat het Scheidsgerecht de stellingen van partijen over de
travaux préparatoiresheeft onderkend. Kennelijk heeft het Scheidsgerecht het niet nodig of zinvol gevonden om de
travaux préparatoiresexpliciet te betrekken bij de interpretatie van de definitie van
investor. Of die conclusie juist is kan het hof niet inhoudelijk toetsen (rov. 17).
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag en op het absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid, waar geen van beide partijen een beroep op zou hebben gedaan. Het betreft namelijk rechtsgronden die het Scheidsgerecht zelfstandig bij zijn oordeel heeft kunnen betrekken. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden. Overigens heeft Venezuela wel degelijk een beroep gedaan op de
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag en het absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid (rov. 18).
onbevoegd is, niet inhoudelijk toetsen en dat vernietigen als het tot een ander oordeel komt (rov. 22). Evenmin is het Arbitraal Vonnis in strijd met de openbare orde (art. 1065 lid 1, onder e, Rv). De (Nederlandse) openbare orde vergt niet dat de rechter in de context van internationale investeringsarbitrages de toegang tot een scheidsgerecht moet verzekeren, nog daargelaten of dit praktisch soelaas zou bieden omdat een scheidsgerecht zich opnieuw onbevoegd kan verklaren. Het Scheidsgerecht heeft zich onbevoegd verklaard omdat [eisers] geen
investorsin de zin van het Verdrag zijn, zodat er ter zake van hun vordering geen geldige arbitrageovereenkomst bestaat. Dit is niet anders als de (overheids)rechter in de verdragsstaat staat geen effectieve rechtsbescherming biedt (rov. 23).
5.Juridisch kader
inhoudelijk op juistheidte beoordelen en het arbitraal vonnis op voet van art. 1065 lid 1, onder a, c en/of e, Rv te vernietigen als de uitkomst van die beoordeling inhoudt dat de onbevoegdverklaring
onjuistis omdat een arbitrageovereenkomst wél bestaat. Het middel lijkt daarmee de spiegelbeeldige variant van de beoordeling van de vernietigingsgrond van art. 1065 lid 1, onder a, Rv voor de
bevoegdverklaring voor ogen te hebben. In deze zaak betekent dit dat het hof gehouden was zelfstandig te beoordelen of er wél een arbitrageovereenkomst bestond tussen Venezuela en [eisers] , en indien dat het geval is, het Arbitraal Vonnis te vernietigen op voet van art. 1065 lid 1, onder a, c of e, Rv. [13]
vatbaarvoor vernietiging is. Anders gezegd: het is
procedureelmogelijk om van een dergelijke onbevoegdverklaring de vernietiging te vorderen.
materiëlegronden waarop een dergelijke onbevoegdverklaring alsdan kan worden vernietigd. Volgens het middel behoort tot de in art. 1065 lid 1 Rv vermelde vernietigingsgronden ook de
onjuistheidvan de onbevoegdverklaring. Bij een daarop gerichte vernietigingsvordering dient de rechter de onbevoegdverklaring inhoudelijk op juistheid te beoordelen en een zelfstandige afweging te maken of er een arbitrageovereenkomst tussen partijen bestaat. [14]
wijze waaropde rechter die op onjuistheid gebaseerde vernietigingsvordering moet beoordelen. Over het algemeen dient de beoordeling van een arbitraal vonnis aan de vernietigingsgronden van art. 1065 lid 1 Rv terughoudend te zijn, behoudens enkele door de Hoge Raad aanvaarde uitzonderingen (zie hierna, 5.14). Volgens het middel dient bij de beoordeling van de juistheid van dit type onbevoegdverklaringen óók een uitzondering op die terughoudende beoordeling te worden gemaakt. In zoverre betekent ‘volledig toetsen’ hetzelfde als ‘niet terughoudend’ toetsen. [15]
art. 1052 Rv, dat staat in de Derde afdeling (“
het arbitraal vonnis”) van de Eerste titel (“
arbitrage in Nederland”) van het Vierde Boek Rv (“
Arbitrage”). Op grond van het eerste lid van art. 1052 Rv is “
het scheidsgerecht gerechtigd, over zijn eigen bevoegdheid te oordelen”. Deze bevoegdheid wordt veelal aangeduid als
Kompetenz-Kompetenz. [17]
onbevoegd heeft verklaard op grond van het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrageals bedoeld in het tweede lid, is de gewone rechter bevoegd van de zaak kennis te nemen. Indien en voor zover het scheidsgerecht
zich onbevoegd heeft verklaard op een andere grond, blijft de overeenkomst tot arbitrage van kracht, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.”
onbevoegdverklaringals bedoeld in het vorige lid,
geldt als een arbitraal vonnis waaropde eerste afdeling B tot en met
de vijfde afdeling van deze titel van toepassing is.”
De vernietiging en de herroeping van het arbitraal vonnis”) van de Eerste titel van het Vierde Boek Rv van toepassing. Het zesde lid vormt in zoverre een schakelbepaling.
art. 1061f lid 1 Rv. Deze bepaling staat in de Derde afdeling (“
Arbitraal hoger beroep”) van de Eerste titel van het Vierde Boek Rv en luidt als volgt:
onbevoegdverklaringdoor het scheidsgerecht als bedoeld in artikel 1052, vijfde lid,
tweede zin, is arbitraal hoger beroep toegelaten.”
a contrariodat arbitraal hoger beroep niet is toegelaten tegen een onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst – de hypothese genoemd in art. 1052, vijfde lid,
eerste zin.
bevoegdverklaringte vernietigen op de grond dat
een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt. De overige vernietigingsgronden zijn, samengevat: b) onregelmatige samenstelling van het scheidsgerecht, c) scheidsgerecht is buiten de opdracht getreden, d) arbitraal vonnis is niet ondertekend of niet met redenen omkleed, en e) strijd met de openbare orde.
niet te sneltot vernietiging mag overgaan. De lat voor vernietiging ligt dus hoog. [20]
bevoegdheeft verklaard. [21] Met een geldige arbitrageovereenkomst doen partijen afstand van het recht op toegang tot de bij wet ingestelde gerechten (vgl. art. 17 Gw en art. 6 EVRM). Daarom dient de gewone rechter het laatste woord te hebben ten aanzien van de vraag of een geldige arbitrageovereenkomst bestaat als een partij in een vernietigingsprocedure zich beroept op het ontbreken daarvan. De regel dat de overheidsrechter zich terughoudend moet opstellen, lijdt eveneens uitzondering wanneer het gaat om toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor in het kader van een beroep op strijd met de openbare orde. [22] Niet terughoudend toetsen betekent dat de rechter zich een eigen, inhoudelijk oordeel zal moeten vormen over de vraag of arbiters zich terecht bevoegd hebben verklaard, dan wel of (de totstandkoming van) het arbitrale vonnis wegens schending van hoor en wederhoor in strijd is met de openbare orde.
art. 1067 Rv, in het verlengde van art. 1052 lid 5 Rv, [23] dat zodra het arrest waarbij een arbitraal vonnis is vernietigd onherroepelijk is geworden, de bevoegdheid van de gewone rechter herleeft, indien en voor zover het arbitraal vonnis is vernietigd op de grond dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt. Bij vernietiging op een andere grond blijft de arbitrageovereenkomst van kracht (tenzij anders is overeengekomen).
bevoegdverklaring. Het bevoegdheidsoordeel van het scheidsgerecht vormde in zoverre slechts een ‘voorlopig’ oordeel. [26]
procedureelonmogelijk. Een vordering tot vernietiging diende niet-ontvankelijk te worden verklaard. [27] Daarmee werd niet toegekomen aan de vraag welke vernietigingsgronden konden worden aangevoerd en hoe daaraan getoetst moest worden (stappen 2 en 3 in de door het middel verdedigde trits). Uit het feit dat ook geen verklaring voor recht kon worden gevorderd dat het scheidsgerecht wél bevoegd was, leid ik af dat inhoudelijke beoordeling ook
materieelniet mogelijk was.
Model Law) [28] heeft als basis gediend voor de arbitragewetgeving van een groot aantal landen, waaronder Nederland. Art. 16(1) Model Law bepaalt dat het scheidsgerecht gerechtigd is om over zijn eigen bevoegdheid te oordelen. Deze bepaling legt daarmee het arbitragerechtelijke beginsel van
Kompetenz-Kompetenzvast. [29] Een partij kan in een arbitrageprocedure opwerpen dat het scheidsgerecht
nietbevoegd is (art. 16(2) Model Law). Indien het scheidsgerecht oordeelt dat het
bevoegdis, kan dat oordeel worden aangevochten bij de overheidsrechter (art. 16(3) Model Law). Die mogelijkheid is niet voorzien als het scheidsgerecht oordeelt dat het
onbevoegdis. Tot slot vermeldt de Model Law een reeks gronden waarop een arbitraal vonnis kan worden vernietigd (art. 34(2) Model Law). Daartoe behoort (logischerwijs) ook niet de vernietiging van een onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van een arbitrageovereenkomst, op de grond dat een arbitrageovereenkomst wél bestaat. In die zin ook het Report bij de Model Law:
op gronden die niet raakten aan de geldigheid van de arbitrageovereenkomst. Volgens de commissie diende duidelijk te zijn dat indien een scheidsgerecht tot de conclusie komt dat een (geldige) arbitrageovereenkomst ontbreekt, niet opnieuw arbitrage kan worden aangevraagd. Indien het scheidsgerecht zich echter op andere gronden onbevoegd verklaart (bijvoorbeeld omdat bepaalde (tegen)vorderingen niet onder de reikwijdte van de arbitrageovereenkomst vallen, dat er gebreken kleven aan de wijze waarop het scheidsgerecht is samengesteld, of dat de arbitrage bij een verkeerd instituut is aangebracht) mag de arbitrale route niet afgesloten zijn.
nietovergenomen en daarvoor de volgende reden gegeven:
Het voorstel dat Sanders daarvoor in de plaats stelt (…) wordt echter niet overgenomen.Dat voorstel voorziet in een beroep bij het gerechtshof van de beslissing van het scheidsgerecht inzake bevoegdheid of onbevoegdheid met een aantal verdere wijzigingen (uitzonderingen) in artikel 1065. (…) Ingeval van een onbevoegdverklaring door het scheidsgerecht is het effect van het voorliggend voorstel dat de arbitrageovereenkomst van kracht blijft
tenzij de onbevoegdverklaring de geldigheid van de arbitrageovereenkomst zelf betreft(zie voorgestelde vijfde lid).
Het zou te ver voeren om voor dat laatste geval een beroep bij het gerechtshof open te stellen.” [33]
Bovendien is een dergelijke vernietiging beperkt tot de gevallen bedoeld in de tweede zin van het voorgestelde vijfde lid van artikel 1052. Aan het geval bedoeld in de eerste zin (
onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage) verbindt het voorgestelde vijfde lid het rechtsgevolg dat de
gewone rechter bevoegd wordt van de zaak kennis te nemen. Een dergelijk rechtsgevolg sluit een (vordering tot) vernietiging van een zodanige onbevoegdverklaring uit.” [34]
enkelvernietiging van een
nietop het ontbreken van een arbitrageovereenkomst gestoelde onbevoegdverklaring mogelijk zou maken. Voor een onbevoegdverklaring gestoeld op het ontbreken van een arbitrageovereenkomst wilde de Commissie met (het voorgestelde) art. 1052 lid 5 Rv het geldende systeem handhaven: lid 5 bleef voor dit type onbevoegdverklaringen het rechtsgevolg bepalen, namelijk dat de gewone rechter bevoegd werd van de zaak kennis te nemen.
arbitraal hoger beroeptegen een onbevoegdverklaring die is gestoeld op het ontbreken van een arbitrageovereenkomst, met de inwerkingtreding van de Arbitragewet 2015 is komen te vervallen (art. 1061f Rv, zie 5.11).
slechtsvernietiging van een onbevoegdverklaring die op een
andere gronddan het ontbreken van een arbitrageovereenkomst is gestoeld, mogelijk heeft willen maken. [37] Dit is in lijn met de voorstellen van de Commissie Van den Berg. Deze commissie gebruikte formuleringen die er op wijzen dat haars inziens geen vernietigingsactie ingesteld kon worden tegen een onbevoegdverklaring die de geldigheid van de arbitrageovereenkomst zelf betrof, zulks in lijn met de vóór 2015 vigerende regeling. [38] De wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor de gedachte dat de wetgever op dit punt van de oude regeling heeft willen afwijken. Dat strookt bovendien duidelijk met de in art. 1052 lid 1 Rv vermelde regel dat het scheidsgerecht gerechtigd is over zijn eigen bevoegdheid te oordelen. Het feit dat de wetgever het arbitraal hoger beroep tegen dergelijke onbevoegdverklaringen heeft uitgesloten (art. 1061f Rv), wijst er evenmin op dat de wetgever daartegen wél een vernietigingsprocedure zou hebben open willen stellen. Dit alles lijkt dus te wijzen in de richting van het handhaven van de procedurele onmogelijkheid om tegen een dergelijke onbevoegdverklaring het rechtsmiddel vernietiging open te stellen.
anderegrond dan het ontbreken van een arbitrageovereenkomst heeft afgewezen, maar evenmin dat de wetgever die opvatting deelde. Art. 1052 lid 5 Rv kan ook zo worden gelezen dat de bevoegdheid van de gewone rechter om van het geschil kennis te nemen geldt behoudens vernietiging van het arbitraal vonnis. [39] De toelichting op de Arbitragewet 2015 geeft geen uitsluitsel over deze onduidelijkheid zodat thans geen definitief oordeel valt te geven of het (voornoemde) procedurele obstakel tegen de vernietiging van een onbevoegdverklaring die is gestoeld op het ontbreken van een arbitrageovereenkomst, werkelijk is weggenomen.
andere gronddan het ontbreken van een arbitrageovereenkomst is gestoeld, lijkt mij namelijk zeer beperkt, nu in dat geval de arbitrageovereenkomst van kracht blijft en partijen een nieuwe arbitrage kunnen beginnen. [40] De mogelijkheid tot vernietiging lijkt mij met name relevant voor de onbevoegdverklaring die tot gevolg heeft dat de arbitrale route is afgesloten. [41]
bevoegdverklaring – niet van toepassing zouden kunnen zijn op onbevoegdverklaringen gestoeld op het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst. De vernietigingsgronden van art. 1065 lid 1, onder b tot en met e, Rv zien, onder meer, op de wijze van totstandkoming van het arbitraal vonnis. Aan de wijze van totstandkoming van dit soort onbevoegdverklaringen mogen mijns inziens dezelfde eisen worden gesteld als aan ieder ander arbitraal vonnis. Zo zou bijvoorbeeld een arbitraal vonnis waarin een scheidsgerecht zich wegens het ontbreken van een arbitrageovereenkomst onbevoegd verklaart maar waarin iedere verdere motivering ontbreekt, bestreden moeten kunnen worden op grond van art. 1065 lid 1, onder d, Rv. Indien de rechter op een van de gronden onder b tot en met e het arbitraal vonnis vernietigt, blijft de arbitrageovereenkomst van kracht (art. 1067 Rv).
procedureleelement van de hiervoor omschreven ‘volledige toetsing’ vast komen te staan: namelijk dat tegen een onbevoegdverklaring die is gestoeld op het ontbreken van een arbitrageovereenkomst het rechtsmiddel vernietiging als zodanig open staat.
materiëlegronden waarop die onbevoegdverklaring kan worden vernietigd een mogelijkheid bieden om de onbevoegdverklaring
inhoudelijk op juistheidte beoordelen en te vernietigen (zie 5.4.2), staat daarmee nog geenszins vast. Deze inhoudelijke beoordeling was vóór de inwerkingtreding van de Arbitragewet 2015 niet mogelijk, ook omdat geen verklaring voor recht kon worden gevraagd dat het scheidsgerecht wél bevoegd was. In de context van een vernietigingsprocedure was voor een inhoudelijke beoordeling (logischerwijs) ook geen plaats; vernietiging
an sichwas immers niet mogelijk. De vernietigingsgrond onder a is in de Arbitragewet 2015 bovendien ongewijzigd. Dit wijst op de impliciete keuze van de wetgever om, in lijn met de voorstellen van de Commissie Van den Berg, op dit punt de status quo ante te handhaven. Evenmin kan uit de totstandkoming van de Arbitragewet 2015 worden afgeleid dat de wetgever een dergelijke vernietigingsgrond besloten heeft geacht in de andere vernietigingsgronden van art. 1065 lid 1 Rv, in het bijzonder de gronden onder c en e. Er is in ieder geval geen bewuste keuze gemaakt om inhoudelijke beoordeling van een dergelijke onbevoegdverklaring wél mogelijk te maken. Van een dergelijke keuze zou, gezien de ingrijpende wijziging die dit zou inhouden ten opzichte van oude arbitragerecht, expliciet moeten blijken.
de wijze waaropde rechter die onbevoegdverklaring zou toetsen een uitzondering zou hebben willen aanvaarden op het uitgangspunt dat beoordeling van een beroep op de vernietigingsgronden van art. 1065 lid 1 Rv terughoudend moet plaatsvinden.
ratione personae(begrip ‘investeerder’) en
ratione materiae(begrip ‘investering’) binnen de werkingssfeer vallen van de BIT waarop de eiser zich beroept. Een BIT bevat meestal nogal wat beperkingen en afbakeningen (
ratione personaeen
ratione materiae). Daaruit blijkt dat ook de verdragspartijen de kring van investeerders en de vorderingen die kunnen worden ingesteld, beperkt willen houden. Ik zie dit als een contra-indicatie dat bij internationale investeringen ruime toegang tot arbitrage steeds het uitgangspunt moet zijn.
Achmea-arrest heeft geoordeeld dat arbitragebepalingen in BITs tussen twee EU-lidstaten (‘intra-EU BITs’) in strijd zijn met het Unierecht. [47] Dit heeft tot gevolg dat de arbitragebepalingen in die verdragen niet langer kunnen worden toegepast, waardoor een geldige arbitrageovereenkomst tussen het land waarin wordt geïnvesteerd en de investeerder van de andere verdragsstaat niet tot stand is gekomen. Hoewel het weinig voorkomt dat een scheidsgerecht zich onbevoegd verklaart, is de kans aanwezig dat dit in de komende tijd nog wel eens voor zal komen als uitvloeisel van de ‘Achmea-problematiek.’ In de onderhavige zaak gaat het om de uitleg van een zogeheten ‘extra EU-BIT’ (tussen Spanje en Venezuela), zodat genoemde problematiek hier niet speelt.
6.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1bestrijdt het oordeel dat de onbevoegdverklaring van het Scheidsgerecht niet ‘volledig’ kan worden getoetst. Een onbevoegdverklaring moet volgens het middel wél volledig kunnen worden getoetst. De wet biedt hiervoor ook ruimte (
onderdeel 1A). Niet volledig toetsen is bovendien in strijd met de door art. 6 EVRM gewaarborgde
equality of arms(
onderdeel 1B).
Onderdeel 2valt het oordeel aan dat het Scheidsgerecht niet essentiële stellingen over de uitleg van het begrip
investorheeft gepasseerd.
Onderdeel 3betoogt dat het hof heeft miskend dat het Scheidsgerecht een onjuiste beslissingsmaatstaf heeft gehanteerd door zich te baseren op het (algemene) internationale recht.
Onderdeel 4, tot slot, klaagt dat het Scheidsgerecht en het hof het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden.
onbevoegd is, inhoudelijk toetst en vernietigt als hij tot een ander oordeel komt dan het scheidsgerecht. Dat is niet anders in de context van internationale investeringsarbitrages. Artikel 1065, eerste lid onder a en artikel 1052 Rv gelden voor arbitrageovereenkomsten in het algemeen, ongeacht de context. Het hof ziet dus geen grond voor een toetsing van het oordeel van het scheidsgerecht over zijn eigen onbevoegdheid op grond van artikel 1065, eerste lid onder a Rv.
nu al mogelijk is. Onderdeel IB betoogt vooral dat een dergelijke toetsing
in elk geval mogelijk moet zijn. Het onderscheid tussen beide subonderdelen is overigens niet scherp.
1.1bevat het middel een rechtsklacht met de strekking dat het hof heeft miskend dat art. 1052 lid 5 en 6 Rv, in samenhang met art. 1065 lid 1 Rv, wel degelijk ruimte laat voor een volledige toetsing van een onbevoegdverklaring. [48] Bij investeringsarbitrage is volledige toetsing vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en gelijkheid van partijen ook geboden. Een volledige toetsing zou aansluiten bij ontwikkelingen in andere ‘arbitragejurisdicties’. Daaraan staat niet in de weg dat art. 1065 lid 1, onder a, Rv alleen het
ontbreken(en niet het bestaan) van een geldige arbitrageovereenkomst als vernietigingsgrond vermeldt.
1.2-1.4passeert een aantal argumenten de revue die het middel ontleent aan de totstandkomingsgeschiedenis van de Arbitragewet 2015.
1.2wordt betoogd dat de wetgever bij de totstandkoming van de Arbitragewet 2015 geen bewuste keuze heeft gemaakt en geen blijk heeft gegeven van een belangenafweging met de strekking dat een onbevoegdverklaring door een scheidsgerecht niet voor volledige toetsing door de overheidsrechter in aanmerking zou moeten komen. Bovendien geldt dat waar art. 1052 lid 5 Rv bepaalt dat bij een onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van een arbitrageovereenkomst “
de gewone rechter bevoegd[is]
van de zaak kennis te nemen”, de wetgever (waarschijnlijk) voor ogen heeft gehad dat dit de
Nederlandserechter zal zijn. Er is geen indicatie dat de wetgever mede het oog heeft gehad op internationale gevallen en een daarop gerichte belangenafweging heeft gemaakt. Dit zou wel voor de hand liggen. Niet bij iedere niet-Nederlandse rechter is rechtsbescherming immers verzekerd.
1.3stelt het middel dat de keuze van de wetgever om een onbevoegdverklaring als arbitraal vonnis te kwalificeren (art. 1052 lid 6 Rv) is ingegeven door de wens een daarin vervatte proceskostenveroordeling verhaalbaar te kunnen maken. Over de rechterlijke toetsing van een dergelijke arbitraal vonnis heeft de wetgever niets overwogen zodat niet is gebleken dat toetsing van een onbevoegdverklaring niet een volledige toetsing kan zijn.
1.3wijst het middel onder
1.4op het feit dat de keuze van de wetgever om een onbevoegdverklaring als arbitraal vonnis te kwalificeren betekent dat daaraan in Nederland gezag van gewijsde toekomt. Het middel acht denkbaar en zelfs waarschijnlijk dat verdragsstaten bij het Verdrag van New York [49] aan die kwalificatie betekenis toekennen. Dat kan ertoe leiden dat indien de onbevoegdverklaring als arbitraal vonnis onder het Verdrag van New York in andere landen kan worden erkend, een nieuwe arbitrale rechtsgang aldaar wordt gefrustreerd.
a contrario-redenering: omdat uit de totstandkoming van de Arbitragewet 2015 niet uitdrukkelijk blijkt dat inhoudelijke beoordeling van een onbevoegdverklaring (en in het verlengde daarvan vernietiging als de onbevoegdverklaring onjuist blijkt) is uitgesloten, moet inhoudelijke beoordeling mogelijk worden geacht. Deze stelling berust op het onjuiste uitgangspunt dat het bestaan van een vernietigingsgrond enkel is uitgesloten als men zich ervan kan vergewissen dat de wetgever over die uitsluiting, na een daarop gerichte belangenafweging, een bewuste keuze heeft gemaakt. Die opvatting vindt ook geen steun in het systeem van de Arbitragewet 2015, dat uitgaat van de finaliteit van het arbitraal vonnis. [51] Een arbitraal vonnis kan slechts op basis van enkele limitatieve gronden worden vernietigd, waarbij de rechter terughoudendheid moet betrachten. [52]
bevoegdhebben verklaard. Voor de suggestie dat die grond moet worden gelezen als ‘
een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreektof bestaat’ bevat de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten. Het staat de rechter niet vrij om door interpretatie een extra vernietigingsgrond aan de lijst van vernietigingsgronden toe te voegen.
1.1. De algemene klachten over rechtsbescherming, gelijkheid van partijen en de ontwikkelingen in andere jurisdicties komen hierna aan bod.
1.2. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 1052 lid 5 Rv blijkt bovendien niet dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat de regel die voorziet in de herleving van de bevoegdheid van de gewone rechter, enkel zou gelden wanneer de
Nederlandserechter bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen. De wetgever heeft enkel een onderscheid willen maken naar gelang de plaats van arbitrage (wel of niet in Nederland), maar niet tussen nationale en internationale arbitrage, zoals de wetgeving in sommige andere jurisdicties wel doet. [53] De bepalingen van Boek 4 Rv zijn gelijk van toepassing ongeacht of er internationale aspecten aan de arbitrage zitten. [54] Art. 1052 lid 5 Rv geldt daarom evenzeer voor de bevoegdheid van de niet-Nederlandse rechter, zoals het hof terecht heeft onderkend in rov. 22. Art. 1052 lid 5 Rv regelt bovendien enkel de verhouding tussen de bevoegdheid van het scheidsgerecht en die van de gewone rechter onder de
lex arbitri. Art. 1052 lid 5 Rv is geen bevoegdheidsregel die rechtsmacht toekent, en zeker niet aan een buitenlandse rechter.
1.3lijkt het belang van de kwalificatie van de onbevoegdverklaring als arbitraal vonnis ingevolge art. 1052 lid 6 Rv te willen afzwakken. Die kwalificatie zou afdoen aan de toetsing daarvan door de rechter, terwijl de enige reden daarvoor zou zijn de proceskostenveroordeling verhaalbaar te maken. Onder
1.4benadrukt het middel echter juist het belang van de kwalificatie van de onbevoegdverklaring als arbitraal vonnis op de voet van art. 1052 lid 6 Rv, waar het wijst op de nadelige effecten van die kwalificatie in andere jurisdicties – namelijk mogelijke blokkering van een nieuwe arbitrale rechtsgang aldaar. Dit een en ander zou nopen tot een volledige toetsing van een onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst.
grondenwaarop die onbevoegdverklaring kan worden
vernietigden met de wijze van de
toetsingaan die gronden. De vermeende onjuistheid van de onbevoegdverklaring heeft niet als aparte vernietigingsgrond te gelden en leidt er evenmin toe dat aan die (veronderstelde) vernietigingsgrond niet terughoudend moet worden getoetst.
1.5wijst het middel op een onevenwichtigheid in de rechtsbescherming die zou ontstaan als een onbevoegdverklaring niet vol kan worden getoetst. Gedaagde in de arbitrage kan een
bevoegdverklaring immers wel vol laten toetsen in het land van de arbitrage. Eiser in de arbitrage daarentegen is (veelal) aangewezen op de rechter in het land van de gedaagde. In internationale investeringsgeschillen beneemt dat vaak elk vooruitzicht op een effectieve rechtsbescherming, wat leidt tot een fundamentele onevenwichtigheid in de rechtsbescherming van partijen. Het is noodzakelijk een onbevoegdverklaring volledig te toetsen om strijd met art. 6 EVRM en de Nederlandse openbare orde te voorkomen. Het hof heeft dit miskend en ten onrechte nagelaten de onbevoegdverklaring volledig te toetsen aan de in art. 1065 lid 1, onder a, c of e, Rv genoemde gronden.
Yukos-arrest [55] zijn rechtspraak over de maatstaf voor toetsing aan de openbare orde (vernietigingsgrond e.) als volgt samengevat:
arguendowordt aangenomen dat de instandhouding van een onjuiste onbevoegdverklaring in strijd is met de Nederlandse openbare orde, dient de rechter ook dan terughoudend te toetsen.
bevoegdverklaringterwijl een arbitrageovereenkomst ontbreekt (de vernietigingsgrond onder a) of stoelt op het argument dat in strijd met hoor en wederhoor is gehandeld (zie reeds 5.14). Dit hangt ermee samen art. 6 EVRM voorziet in het recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht
dat bij wet is ingesteld. Van dit recht kan onder voorwaarden afstand worden gedaan, onder meer door een rechtsgeldige keuze voor arbitrage. [58] Of aan die voorwaarden voldaan is, wordt door de rechter vol getoetst. Art. 6 EVRM voorziet voorts in procedurele waarborgen, zoals het recht op hoor en wederhoor, die evenzeer van belang zijn in een arbitraal geding. [59]
onbevoegdverklaring. Art. 6 EVRM voorziet niet in een recht op toegang tot een scheidsgerecht, waarvan de bevoegdheid niet berust op een wettelijke grondslag. Het recht op toegang tot de rechter houdt weliswaar niet slechts het recht in om een zaak bij een gerecht van het ‘traditionele type, geïntegreerd in de gewone gerechtelijke structuren van het land’, aanhangig te maken. [60] Dit kan ook een scheidsgerecht zijn. Evenwel maakt het EHRM een duidelijk onderscheid tussen ‘vrijwillige’ arbitrage die overeen is gekomen, en ‘gedwongen’ arbitrage die bij wet is opgelegd. [61] Die laatste vorm van arbitrage moet de waarborgen van bieden van art. 6 EVRM. Investeringsarbitrage hoort tot de eerste categorie omdat het land van investering geen arbitrage oplegt maar juist toestaat.
wiens bevoegdheid op overeenkomst berust, is daarmee dus niet het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot een (scheids)gerecht
dat bij wet is ingesteldin het geding. Dat in investeringsarbitrages de toestemming voor arbitrage van de verwerende staat volgt uit een BIT, leidt niet tot een andere beoordeling.
1.6stellen [eisers] dat voor een ‘asymmetrische’ behandeling van bevoegd- en onbevoegdverklaringen principieel geen rechtvaardiging bestaat. De rechter heeft het laatste woord met betrekking tot de vraag of een geldige arbitrageovereenkomst tot stand is gekomen. Die vraag toetst de rechter in volle omvang waar het een bevoegdverklaring betreft. Niet valt in te zien waarom dezelfde vraag niet aan de rechter kan worden voorgelegd als het een
onbevoegdverklaring betreft.
objectvan de beoordeling (hier: de arbitrageovereenkomst) de gronden voor vernietiging niet verruimt. Ook het ‘laatste woord’-argument kan [eisers] niet baten. De gewone rechter heeft het laatste woord over de
bevoegdheidvan het scheidsgerecht omdat bij de instandhouding van een bevoegdverklaring de bevoegdheid van de overheidsrechter in het geding is. [64] Bij
onbevoegdheidvan het scheidsgerecht is dat niet het geval.
1.7-1.19plaatst het middel het Nederlandse arbitragerecht op het punt van een rechtsmiddel tegen een onbevoegdverklaring in internationaal perspectief.
1.7wijst het middel erop dat het onderscheid dat het hof aanbrengt tussen bevoegdverklaringen enerzijds en onbevoegdverklaringen anderzijds niet strookt met de doelstelling van de Arbitragewet 2015 om arbitrage te begunstigen. Bovendien zou genoemd onderscheid internationaal gezien in toenemende mate een anomalie zijn.
1.8-1.9), Canada (
1.10-1.11), Zweden (
1.12), Singapore (
1.13), Zwitserland (
1.14), het Verenigd Koninkrijk (
1.15), en de Verenigde Staten (
1.16). [66] In Duitsland daarentegen is op grond van rechtspraak een inhoudelijke toetsing van een onbevoegdverklaring niet mogelijk (
1.17-1.18). Ook mogelijkheden van toetsing van onbevoegdverklaringen onder het ICSID-systeem komen aan bod (
1.19). Onder
1.20-1.21wijst het middel nog op de (internationale) arbitragerechtelijke literatuur, en de daarin naar voren gebrachte argumenten om de voor bevoegdverklaringen geldende volledige toetsing toe te passen op onbevoegdverklaringen. Een terugkerend argument is dat daardoor de gelijkheid van partijen wordt gewaarborgd.
wenselijkis. Daarbij zou ik bovendien enkele kanttekeningen willen plaatsen.
welzou voorzien in de mogelijkheid om onbevoegdverklaringen volledig te toetsen, stond het Nederland vrij daarvan af te wijken. Verder is het arbitragerecht van een aantal genoemde jurisdicties die
welin een volledige toetsing van onbevoegdverklaringen voorziet,
nietgebaseerd op de Model Law. Frankrijk, Zweden, Zwitserland, Engeland, (de meeste staten in) de Verenigde Staten, en Italië bijvoorbeeld hebben de Model Law niet geïmplementeerd. [67]
Dem ist jedoch nicht zu folgen.
keinen (eigenständigen) Aufhebungsgrund für den Fall, daß sich das Schiedsgericht zu Unrecht für unzuständig erklärt; geregelt ist nur die positive Zuständigkeitsentscheidung(§§ 1040 Abs. 3; 1059 Abs. 2 Nr. 1 lit. a und c ZPO). Darin liegt kein Redaktionsversehen.
Der Gesetzgeber hat die Möglichkeit eines Aufhebungsverfahrens gegen einen die Zuständigkeit des Schiedsgerichts verneinenden Prozeßschiedsspruch in Betracht gezogen(BT-Drucks. aaO S. 44),
hierfür aber den Katalog der Aufhebungsgründe(vgl. BT-Drucks. aaO S. 58; Senatsbeschluß aaO S. 206; Münch aaO § 1059 Rn. 3; Zöller/Geimer aaO Rn. 30; Thomas aaO § 1059 Rn. 6; Raeschke-Kessler aaO Rn. 932)
nicht erweitert. Dazu bestand keine sachliche Notwendigkeit. Der auf Unzuständigkeit des Schiedsgerichts erkennende Schiedsspruch unterliegt wie jeder andere (inländische) Schiedsspruch der Aufhebung in den -hier jedoch nicht gegebenen -Fällen des § 1059 Abs. 2 Nr. 1 lit. b und d, Nr. 2 ZPO.
Der Schiedskläger kann die gerichtliche Aufhebung des Prozeßschiedsspruchsunter anderem
betreiben, wenn das Schiedsgericht nicht ordnungsgemäß besetzt gewesen ist, das rechtliche Gehör nicht gewahrt oder sonst gegen den ordre public verstoßen hat. Entschied das Schiedsgericht entgegen einer gültigen und die Streitigkeit umfassenden Schiedsvereinbarung, nicht zuständig zu sein, ist der Schiedskläger auch dann nicht rechtsschutzlos gestellt, wenn keiner der Aufhebungsgründe des § 1059 Abs. 2 ZPO greift.
Ihm steht für sein Klagebegehren der Rechtsweg zu den staatlichen Gerichten offen. Das Oberlandesgericht hat zutreffend darauf hingewiesen, daß der umgekehrte Fall, in dem sich ein Schiedsgericht zu Unrecht für zuständig erklärt oder seine Zuständigkeit überschritten hat (§§ 1040 Abs. 3; 1059 Abs. 2 Nr. 1 lit. a und c ZPO), mit dem vorliegenden nicht vergleichbar ist;
bei fehlerhafter Annahme der Zuständigkeit wird den Parteien der gesetzliche Richter entzogen, während hier der Rechtsstreit vor den zuständigen staatlichen und damit den gesetzlichen Richter gebracht werden kann.
Daß hierdurch in Einzelfällen die Rechtsverfolgung erschwert werden kann, führt nicht zu einer anderen Beurteilung.”
de novostandard of judicial review that applies to positive jurisdictional rulings also applies to negative rulings.
right to arbitrate) lastig te rijmen met het algemeen erkende uitgangspunt dat het scheidsgerecht over zijn eigen bevoegdheid beslist. De
Kompetenz-Kompetenzdient er nu juist toe het primaat bij de gekozen arbiters te leggen. Maar wanneer arbiters zelf de arbitrale route afsnijden door zich onbevoegd te verklaren, dan zou het de overheidsrechter moeten zijn (de vernietigingsrechter) die de onbevoegdverklaring zou moeten kunnen terugdraaien om te voorkomen dat het geschil moet worden voorgelegd aan de overheidsrechter (de rechter die bevoegd is van de vordering kennis te nemen). Dit betoog heeft naar mijn smaak iets weg van het van twee walletjes willen eten: arbitrage zou moeten worden begunstigd, maar de overheidsrechter moet kunnen worden ingezet om dat doel te bereiken.
inmiddelsook op grond van art. 1065 lid 1 onder a kan toetsen en vernietigen nu ingevolge HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645 (
Russische Federatie/HVY) (rov. 5.2.7) op grond van art. 1065 lid 1 onder a niet zozeer wordt getoetst of een arbitrageovereenkomst ontbreekt, doch veeleer of deze bestaat (anders Hof Den Haag 19 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:14) (…) Duidelijk is wel dat
dit slechts zal spelen in de gevallen waarin de onbevoegdverklaring tot herleving van de competentie van de gewone rechter leidt(vgl. art. 1052 lid 5) en men wil bewerkstelligen dat men opnieuw kan arbitreren. De behoefte aan een actie tot vernietiging tegen een onbevoegdverklaring moge blijken uit de casuspositie die ten grondslag ligt aan HR 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:918.” [74]
Yukos-arrest van 5 november 2021 een nieuwe invulling (‘inmiddels’) van de vernietigingsgrond in art. 1065 lid 1, onder a, Rv: voortaan kan de vernietigingsrechter een onbevoegdverklaring op dezelfde grond en wijze toetsen als een bevoegdverklaring. Daargelaten dat dit niet zou stroken met de door de wetgever gemaakte keuze om een inhoudelijke toetsing van een onbevoegdverklaring niet mogelijk te maken, lees ik de aangehaalde rov. 5.2.7 van het
Yukos-arrest niet in die zin. Als de eiser in een vernietigingsprocedure aanvoert dat het scheidsgerecht niet bevoegd was te beslissen, dient de vernietigingsrechter te toetsen of er een geldige arbitrageovereenkomst bestaat (zoals in
Yukosdoor arbiters was aangenomen, maar door de Russische Federatie werd bestreden). Hieruit volgt mijns inziens niet dat de grond onder a voortaan zo ruim moet worden uitgelegd dat daarop ook beroep kan worden gedaan in een vernietigingsactie tegen een onbevoegdverklaring, als dat inderdaad is wat Meijer hier bedoelt. [75]
tenzijvoor arbitrage is gekozen; een scheidsgerecht is bevoegd
mitsvoor arbitrage is gekozen. Het argument stelt bovendien de juistheid of onjuistheid van het oordeel van het scheidsgerecht centraal, en niet de vraag wiens oordeel over die bedoeling van partijen gezag moet toekomen. Dit opent mogelijk de deur naar een zeer ruime inhoudelijke beoordeling van arbitrale vonnissen door de overheidsrechter. Het argument dat recht gedaan moet worden aan de bedoeling van partijen beperkt zich namelijk niet tot bevoegdheidskwesties.
Kompetenz-Kompetenzvoor het scheidsgerecht. Ook kan dit de arbitrale rechtsgang juist frustreren, omdat ook na vernietiging het scheidsgerecht zich opnieuw onbevoegd kan verklaren, waarna ook weer opnieuw een vernietigingsprocedure kan worden begonnen. Dit kan zich in theorie herhalen tot de eiser eindelijk een scheidsgerecht te pakken heeft dat zich wél bevoegd verklaart, waarna dát oordeel door de gedaagde bij de overheidsrechter kan worden aangevochten. Overigens komt een onbevoegdverklaring (zeer) weinig voor, zodat het risico daarop in zijn algemeenheid partijen er niet van zou moeten weerhouden om voor arbitrage te kiezen.
1.22behelst in essentie een samenvatting van de daaraan voorafgaande klachten en behoeft geen daarom afzonderlijke bespreking.
inequality of armstussen eiser en verweerder in internationale (investerings)arbitrages. Dit maakt dat een eiser in een arbitrage in een zodanig nadelige positie ten opzichte van de gedaagde verkeert, dat van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM geen sprake meer is. De klacht wordt uitgewerkt onder
1.23-1.27van het middel.
1.23een rechtsklacht en een uiteenzetting waarom sprake is van
inequality of arms. Een gedaagde in een arbitrage kan steeds een voor hem ongunstige
bevoegdverklaring inhoudelijk bestrijden. De eiser kan een voor hem ongunstige
onbevoegdverklaring niet inhoudelijk bestrijden. Deze asymmetrie is des te pregnanter in de context van investeringsarbitrages tegen staten waarin investeerders altijd als eisers optreden, zodat investeerders ten opzichte van staten structureel op procedurele ongelijkheid stuiten. Dit is onverenigbaar met art. 6 EVRM, en moet dan ook tot een volledige toetsing van een onbevoegdverklaring leiden, aldus de klacht.
equality of arms.
equality of armsis geschonden als de voorwaarden waaronder een partij haar zaak mag verdedigen die partij ten opzichte van de wederpartij in een zodanig nadelige positie plaatst dat van een eerlijk proces geen sprake is. [76] Dit beginsel voorziet in processuele waarborgen teneinde een
processueelevenwicht tussen partijen in een procedure te bereiken. [77] Hierbij dient de procedure in zijn totaliteit te worden beschouwd. Het beginsel van
equality of armsvereist echter niet een evenwicht tussen partijen te bereiken in die zin dat aan beide partijen steeds een gelijkwaardig arsenaal aan rechtsmiddelen ter beschikking dient te staan. Aan art. 6 EVRM en het beginsel van
equality of armskan bovendien niet een recht worden ontleend op een rechtsmiddel waar de wet niet in voorziet. Het EHRM verwoordt dit in
Rochev.
Verenigd Koninkrijkals volgt: [78]
inequality of armsis in dit geval geen sprake enkel op grond van het feit dat aan Venezuela, als het Arbitraal Vonnis ten aanzien van de bevoegdheid anders had geluid, de vernietigingsgrond van art. 1065 lid 1, onder a, Rv ter beschikking had gestaan, die specifiek is toegesneden op arbitrale beslissingen over de bevoegdheid van het scheidsgerecht. Dit is immers een verschil in de (materiële) rechtsmiddelen (vernietigingsgronden) die aan de ene partij (Venezuela) ten opzichte van de andere partij ( [eisers] ) ter beschikking staan. Dat verstoort evenwel niet het door
equality of armsgewaarborgde
processueleevenwicht tussen partijen. Niet is gebleken dat de voorwaarden waaronder [eisers] in deze procedure hun kant van de zaak hebben kunnen verdedigen hen ten opzichte van Venezuela in een zodanig nadelige positie hebben geplaatst dat van een eerlijk proces geen sprake is.
equality of armsmet zich brengt dat een spiegelbeeldige vernietigingsgrond beschikbaar moet zijn voor de oorspronkelijke eiser in de arbitrage, faalt het eveneens. In essentie is dit immers een poging aan art. 6 EVRM een rechtsmiddel te ontlenen (namelijk een specifieke vernietigingsgrond) waar de wet niet in voorziet. Dat in een investeringsarbitrage de investeerder is aangewezen op de rechter in de staat die hij onrechtmatig handelen verwijt, maakt niet dat ineens wél een rechtsmiddel aan art. 6 EVRM kan worden ontleend.
1.24houdt het middel voor dat de gelaakte asymmetrie in rechtsmiddelen geen rechtvaardiging kan vinden in het feit dat een onbevoegdverklaring, anders dan een bevoegdverklaring, geen wezenlijke verslechtering in rechtsbescherming inhoudt omdat de eiser zich altijd nog tot de overheidsrechter kan wenden. Terugvallen op de gewone rechter biedt namelijk niet de rechtsbescherming waarvoor partijen hebben gekozen. Een onbevoegdverklaring is dan ook niet minder dan een ontzegging van de (arbitrale) rechtsbescherming die veelal een noodzakelijke voorwaarde was voor het doen van de relevante investering, aldus het middel.
Naït-Limanv.
Zwitserland. In die zaak verklaarde de Zwitserse rechter zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Naït-Liman om compensatie te krijgen voor martelingen die hij had ondergaan in Tunesië. [81] Het EHRM achtte de weigering van de Zwitserse rechter om rechtsmacht te weigeren op basis van Zwitsers recht proportioneel en legitiem. Het argument van Naït-Liman dat hij in Tunesië geen effectief forum had, en dat het onbevoegdheidsoordeel van de Zwitserse rechter hem daarmee permanent rechtsbescherming ontzegde, was onvoldoende om van strijd met art. 6 EVRM te spreken. Waarom dit anders zou zijn als van een
scheidsgerechtsuperieure rechtsbescherming is te verwachten zie ik niet. Het komt mij dan ook voor dat de omstandigheid dat partijen bij een onbevoegdverklaring terugvallen op een overheidsrechter van wie minder rechtsbescherming valt te verwachten dan van arbiters, op zichzelf de asymmetrie in rechtsmiddelen niet strijd doet ontstaan met art. 6 EVRM.
1.25-1.26nog een vergelijking met het zogeheten asymmetrisch rechtsmiddelenverbod in exequaturprocedures met betrekking tot buitenlandse arbitrale vonnissen en verwijst naar rechtspraak van de Hoge Raad daarover. Op grond daarvan moet worden vastgesteld of de door de asymmetrie in een nadelige positie gebrachte procespartij voldoende overige procedurele mogelijkheden ter beschikking staan (zoals vernietiging of herroeping). Zijn die er niet, dan moet het asymmetrisch rechtsmiddelenverbod worden doorbroken om te voorkomen dat strijd met art. 6 EVRM ontstaat.
nietopen stond, terwijl hoger beroep (en beroep in cassatie) tegen de weigering van de verlening van een exequatur van datzelfde vonnis wél open stond. Het rechtsmiddelenverbod creëert aldus een situatie waarbij de verzoeker tot het exequatur een extra kans krijgt zijn standpunt naar voren te brengen indien de exequatur wordt geweigerd, maar die mogelijkheid voor de verweerder niet open staat indien de exequatur wordt verleend. Dat kan, behoudens de door de Hoge Raad daarop aanvaarde uitzonderingen, [82] ertoe leiden dat de verweerder in een zodanig nadelige positie wordt geplaatst dat van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM geen sprake meer is. Dat kan immers het processuele evenwicht verstoren omdat een partij in essentie een extra kans krijgt om zijn zaak te verdedigen. Daargelaten dat bij deze asymmetrie niet de eiser maar de verweerder in het nadeel kan zijn, gaat het argument in deze zaak niet op om dezelfde gronden als waarop de zojuist besproken klachten onder 1.23 e.v. falen.
The Parties differ with respect to the interpretation of the concept of “investor” from Article l(l)(a) of the Treaty. Although it is true that such definition does not expressly exclude the protection of dual nationals from the two States Parties to the Treaty, neither does it expressly include them”. Daaruit blijkt dat het scheidsgerecht zich rekenschap heeft gegeven van de stellingen van partijen ten aanzien van de interpretatie van de definitie van investeerder, en dat het zich een oordeel heeft gevormd over de vraag of aan de hand van die definitie kan worden vastgesteld of personen met een dubbele nationaliteit een beroep op de bescherming van het Verdrag kunnen doen. Uit overweging 706 volgt dat het scheidsgerecht, anders dan [eisers] hadden aangevoerd, van oordeel is dat de gewone betekenis van artikel 1, eerste lid onder a van het Verdrag niet duidelijk is. Daarmee voldoet het Arbitraal Vonnis aan de eisen die daar op grond van artikel 1065, eerste lid onder c Rv kunnen worden gesteld. Het staat het hof in het kader van deze bepaling niet vrij om inhoudelijk te toetsen of de interpretatie van het scheidsgerecht van de definitie van investeerder juist is.
travaux préparatoiresvan het Verdrag, is ongegrond. In de weergave van de stellingen van partijen in hoofdstuk VI van het arbitraal vonnis heeft het scheidsgerecht vermeld wat partijen ten aanzien van de
travaux préparatoireshebben gesteld, en in overweging 642 van het Arbitraal Vonnis heeft het scheidsgerecht benoemd dat de
travaux préparatoiresop grond van artikel 32 van het Weens Verdragenverdrag als aanvullende interpretatiebron kunnen worden gebruikt. Vervolgens heeft het scheidsgerecht in overweging 706 van het Arbitraal Vonnis overwogen dat de definitie van investeerder personen met een dubbele nationaliteit niet uitdrukkelijk insluit, maar ook niet uitdrukkelijk uitsluit (vgl. het citaat hierboven). Deze overweging staat onder het opschrift “
5. Interpretation of the terms of the Treaty in accordance with the VCLT”. Kennelijk heeft het scheidsgerecht geconcludeerd dat het in dit geval niet nodig of zinvol was om de
travaux préparatoiresexpliciet te betrekken bij de interpretatie van artikel 1, eerste lid onder a van het Verdrag. Of die conclusie juist is kan het hof niet inhoudelijk toetsen.”
investoruit het Verdrag heeft gepasseerd, die tot een andere uitkomst hadden kunnen leiden. Deze stellingen zien, kort gezegd, op (i) de ‘gewone betekenis’ van het begrip
investoren (ii) de
travaux préparatoiresvan het Verdrag.
investorvoert het middel het volgende aan.
2.1stellen [eisers] dat zij in de arbitrage hebben betoogd dat op basis van de ‘gewone betekenis’ van art. I lid 1, onder a, van het Verdrag
dual nationalszijn beschermd. Het Scheidsgerecht heeft ten onrechte geen interpretatie van de tekst gegeven, maar enkel geconstateerd dat de definitie van
investorniet
dual nationalsin- of uitsluit en geoordeeld dat
dual nationalsalleen kunnen worden beschermd op grond van een BIT, als de BIT daar
explicietin voorziet. Met dat oordeel heeft het Scheidsgerecht niet gereageerd op de stellingen van partijen over de interpretatie van de letterlijke tekst van het Verdrag, maar zich buiten het partijdebat begeven. Dit vormt, mede tegen de achtergrond van art. 31 van het Weens Verdragenverdrag, een schending van de opdracht (art. 1065 lid 1, onder c, Rv). [83]
2.2voert het middel aan dat het hof tegen deze achtergrond niet kon oordelen dat het Scheidsgerecht zich rekenschap heeft gegeven van de stellingen van partijen dienaangaande. Volgens het Scheidsgerecht bevat het Verdrag immers een ‘
silence’ op dat punt. Het hof miskent daarmee de strekking van art. 1065 lid 1, onder c, Rv. In ieder geval is het oordeel van het hof onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
2.3wijst het middel op het belang van [eisers] bij deze klacht. Er bestaat immers een reële kans dat het Scheidsgerecht tot een ander oordeel zou zijn gekomen omtrent het begrip
investorals het wél op de stellingen had gerespondeerd, wat zou kunnen betekenen dat
dual nationalszich op het Verdrag kunnen beroepen en er daarom een geldige arbitrageovereenkomst zou zijn. Onder
2.4zet het middel de positie van [eisers] ten aanzien van de interpretatie van de letterlijke tekst nogmaals uiteen.
dual nationalsals [eisers] onder de definitie van
investorvallen. In par. 328 e.v. van het Arbitraal Vonnis zet het Scheidsgerecht de stellingen van [eisers] met betrekking tot de gewone betekenis van de definitie van
investoruiteen. Het middel klaagt niet dat het Scheidsgerecht de stellingen van [eisers] op dit punt niet heeft onderkend.
investoris beperkt tot de constatering dat die definitie
dual nationalsin- noch uitsluit. De stellingen van [eisers] zijn evenwel niet onbesproken gelaten en dus niet gepasseerd. Het Scheidsgerecht was niet overtuigd van de juistheid van de door [eisers] aangevoerde argumenten voor de door hen voorgestane uitleg van het begrip
investor. Daarom getuigt het oordeel van het hof dat deze bespreking door het Scheidsgerecht geen strijd oplevert met art. 1065 lid 1, onder c, Rv niet van een miskenning van die wetsbepaling. Onbegrijpelijk is dat oordeel evenmin. Ik licht dat nader toe.
nietde door [eisers] voorgehouden interpretatieregel bevat dat voorrang toekomt aan de letterlijke betekenis van de bepalingen uit een verdrag. Volgens het Scheidsgerecht houdt art. 31 Weens Verdragenverdrag in dat de tekst van het Verdrag bezien moet worden in samenhang met de andere interpretatie-elementen genoemd in die bepaling.
the rules and principles of International Law” bij de uitleg van het Verdrag. Niet alleen art. XI(4)(b) van het Verdrag bepaalt dat het Scheidsgerecht internationaal recht toepast, ook art. 31(3)(c) van het Weens Verdragenverdrag schrijft voor dat internationaal recht wordt betrokken bij de uitleg van een verdrag (par. 645). Het Scheidsgerecht zet vervolgens relevante beginselen van internationaal recht (en hun temporele toepassing) uiteen, die het verderop zal betrekken bij de uitleg van het Verdrag. In het bijzonder is hierbij van belang de bespreking van het door [eisers] voorgestane beginsel dat het Verdrag een
lex specialisvormt, die derogeert aan andere genoemde principes en beginselen van internationaal recht. Deze stelling vormt immers de basis voor het tekstuele argument waarop [eisers] hun betoog doen steunen. Het Scheidsgerecht verwerpt het door [eisers] voorgestane beginsel en acht het juist dat algemene regels van internationaal recht toepassing moeten vinden in een internationale investeringsarbitrage als deze.
5. Interpretation of the terms of the Treaty in accordance with the VCLT”. Daarbij lees ik in par. 705, na verwerping van het argument dat het Verdrag als
lex specialiseen gesloten juridisch regime vormt, dat het Scheidsgerecht zich zal buigen over de vraag welke andere door partijen aangehaalde beginselen ten grondslag liggen aan het Verdrag. Vervolgens constateert het Scheidsgerecht dat partijen van mening verschillen over de interpretatie van de definitie van
investor. De definitie moet geïnterpreteerd worden in zijn context, in overeenstemming met art. 31(1) van het Weens Verdragenverdrag. De context omvat ook andere bepalingen van het Verdrag en regels van (ongeschreven) volkenrecht.
investorwas voor het Scheidsgerecht niet alleen relevant de tekst van art.1 lid 1 onder a van het Verdrag, die op het punt van
dual nationalsgeen uitsluitsel geeft, maar ook de overige bepalingen en preambules van het Verdrag, alsmede regels en beginselen van internationaal recht. En het is op basis van die juridische context dat het Scheidsgerecht vervolgens tot de conclusie komt dat de definitie van
investorniet
dual nationalsomvat. In dat licht getuigt het niet van een onaanvaardbaar passeren van essentiële stellingen door het Scheidsgerecht door niet verder in te gaan op de gewone betekenis van de definitie van
investor.
dual nationalsonder de definitie van
investorin het Verdrag vielen. [86] Ook dit andere scheidsgerecht komt tot de conclusie dat dit niet het geval is als dual nationals hun claim richten tegen de staat van hun dominante nationaliteit. Dit andere arbitrale vonnis bevat wel een uitgebreide bespreking van de tekstuele betekenis van de definitie van
investor, maar daaruit volgt niet een andere conclusie dan in deze zaak, namelijk dat die definitie
dual nationalsuit- noch insluit. Ook in die zaak hebben arbiters zich onbevoegd verklaard.
travaux préparatoires, het tweede onderwerp dat in onderdeel 2 wordt aangesneden, voert het middel onder
2.6-2.7aan dat partijen het Scheidsgerecht hebben ‘opgedragen’ om de
travaux préparatoiresmee te wegen bij de uitleg van het Verdrag. Het Scheidsgerecht heeft echter alleen in algemene zin de
travaux préparatoiresvan het Verdrag als aanvullende inspiratiebron genoemd, maar daar verder geen woord aan gewijd. Het heeft wél gekeken naar de
travaux préparatoiresvan andere verdragen. Het oordeel van het hof dat het Scheidsgerecht kennelijk heeft geconcludeerd dat het niet nodig of zinvol was om de
travaux préparatoiresvan het Verdrag expliciet te betrekken bij de interpretatie van art. I lid 1, onder a, van het Verdrag is onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft niet toereikend gemotiveerd geoordeeld dat het Scheidsgerecht voldoende kenbaar heeft geconcludeerd dat het niet nodig of zinvol was om de
travaux préparatoiresbij de interpretatie van de definitie van
investorte betrekken. Dit klemt te meer omdat het Scheidsgerecht wel is ingegaan op andere investeringsverdragen en daarbij stellingen van [eisers] expliciet heeft afgewezen. Bovendien is het Scheidsgerecht
sua spontete rade gegaan bij de
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag, waar geen van beide partijen beroep op had gedaan. Dit getuigt van willekeur, aldus het middel.
2.8wijst het middel erop dat de stellingen van [eisers] over de
travaux préparatoiresvan het Verdrag essentiële stellingen zijn die tot een andere uitkomst hadden kunnen leiden als het Scheidsgerecht die stellingen in zijn beoordeling had betrokken.
2.9een samenvatting van die stellingen en wijst er onder
2.1voor alle duidelijkheid op dat deze klachten geen inhoudelijke toetsing van het Arbitraal Vonnis verlangen, maar enkel of de genoemde essentiële stellingen zijn behandeld.
travaux préparatoires, dat het heeft overwogen dat de definitie van
investor dual nationalsniet in- of uitsluit, en dat het Scheidsgerecht het kennelijk niet nodig heeft geacht die
travaux préparatoiresexpliciet te betrekken bij de interpretatie van de definitie van
investor. Dat oordeel van het hof acht ik niet onjuist of onbegrijpelijk.
travaux préparatoiresvan het Verdrag komen erop neer dat daaruit impliciet zou blijken dát
dual nationalszijn ingesloten. Uit een eerder concept van het Verdrag zou namelijk een uitdrukkelijker uitsluiting volgen. Als Spanje en Venezuela
dual nationalsuitdrukkelijk hadden willen uitsluiten, dan hadden zij dat kunnen doen (zoals Venezuela in andere BITs heeft bedongen). Dat Spanje en Venezuela dit niet gedaan hebben wijst erop dat zij
dual nationalshebben willen
insluiten, aldus de klacht.
investorheeft uitgelegd. Deze uitleg is gebaseerd op de context van andere bepalingen in het Verdrag en op beginselen van internationaal recht, in het bijzonder het absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid en het beginsel van effectieve nationaliteit, welke beginselen op het Verdrag van toepassing zijn. De stellingen van [eisers] over de
travaux préparatoiresvan het Verdrag lijken mij in lijn met de conclusie van het Scheidsgerecht dat de definitie van
investorop zichzelf
dual nationalsin- noch uitsluit. Dat het Scheidsgerecht het niet nodig achtte afzonderlijk in te gaan op de
travaux préparatoiresvan het Verdrag levert niet een onaanvaardbaar passeren van essentiële stellingen op. In dat licht getuigt het ook niet van willekeur dat het Scheidsgerecht wel acht heeft geslagen op de
travaux préparatoiresvan (multilaterale) investeringsverdragen, zoals het ICSID-verdrag, nu het dat deed in het kader van de uitleg van het arbitraal beding. Het oordeel van het hof, waarin dit kennelijk ligt besloten, is dan ook niet onjuist of onbegrijpelijk.
arbitration shall be based on the rules and principles of international law”. Daarmee behoort het (algemene) internationale recht tot de beslissingsmaatstaf als bedoeld in art. 1054 lid 1 en 2 Rv. De positie van Venezuela hield bovendien in dat de uitlegregels van het Weens Verdragenverdrag onderdeel zijn van het internationale recht, op basis waarvan het Scheidsgerecht diende te beslissen. [87] Het Weens Verdragenverdrag derogeert niet aan art. XI van het Verdrag. Daarenboven mag een scheidsgerecht op basis van art. 31(3)(c) van het Weens Verdragenverdrag rekening houden met iedere ter zake doende regel van volkerenrecht die op de betrekkingen tussen partijen in het door hem te beslissen geding kan worden toegepast. [88] Het oordeel van het hof geeft daarom niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Onbegrijpelijk is dat oordeel evenmin.
travaux préparatoiresvan het ICSID-Verdrag, en om dat beginsel vervolgens bij zijn oordeel in aanmerking te nemen. Het gaat hierbij om rechtsgronden die het scheidsgerecht zelfstandig bij zijn oordeel heeft kunnen betrekken. Uit het beginsel van hoor en wederhoor volgt geen verplichting voor het scheidsgerecht om partijen in staat te stellen zich vooraf over voorgenomen rechtsoverwegingen uit te laten. Overigens heeft de Republiek Venezuela in de arbitrage wel degelijk een beroep gedaan op de
travaux préparatoiresvan het ICSID-Verdrag (vgl. de opinie van [deskundige 1] die door de Republiek Venezuela in de arbitrage is ingebracht; [deskundige 1] gaat hier uitgebreid op in onder punt 6 e.v. van zijn opinie). [deskundige 1] verwijst in zijn opinie ook naar het ‘absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid’, dan wel de codificatie daarvan in artikel 4 van de
Hague Convention on Certain Questions Relating to the Conflict of Nationality Laws(zie punten 43 en 50 van zijn opinie). Zowel de
travaux préparatoiresvan het ICSID-Verdrag als het ‘absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid’ zijn dus in de arbitrage aan de orde geweest. Ook daarom kan niet van een verrassingsbeslissing worden gesproken.”
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag en op het absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid, en er dus geen sprake is geweest van een aanvulling van stellingen, onbegrijpelijk is. Geen van de partijen heeft namelijk een beroep gedaan op de
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag. Ook het absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid is niet aangevoerd en niet op zitting besproken. Alleen het beginsel van dominante en effectieve nationaliteit is aan de orde gesteld. Dat door Venezuela een beroep is gedaan op de
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag is, met de enkele verwijzing naar de opinie van [deskundige 1] , ook onbegrijpelijk. In die opinie komen de door het Scheidsgerecht aangehaalde passages niet voor.
travaux préparatoiresvan andere verdragen, zoals het ICSID-verdrag. In die vrijheid werd het Scheidsgerecht niet beperkt enkel omdat een partij niet uitdrukkelijk op genoemd beginsel beroep heeft gedaan of omdat zij de door het Scheidsgerecht relevant geachte (passages uit de)
travaux préparatoiresniet zelf aan haar positie ten grondslag heeft gelegd.
iura novit curia) en dat recht moet vaststellen:
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag mist in het licht van het bovenstaande belang, nu die klacht zich richt tegen een overweging ten overvloede (mede gelet op het gebruik van het woord ‘overigens’ in rov. 18). De klacht faalt ook op inhoudelijke gronden. [deskundige 1] gaat in zijn opinie uitgebreid in op de
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag, zodat het oordeel van het hof dat die in de arbitrage aan de orde zijn geweest niet onbegrijpelijk is. [93] Dat het Scheidsgerecht zich mede zou hebben gebaseerd op passages uit de
travaux préparatoiresdie door [deskundige 1] niet uitdrukkelijk zijn aangehaald, maakt niet dat in zoverre sprake zou zijn van een verrassingsbeslissing.
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag in, zodat [eisers] van de relevantie van de
travaux préparatoireskennelijk niet onkundig waren. [94]
travaux préparatoiresen het absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid. De opinie van [deskundige 1] is in de vernietigingsprocedure namelijk niet aan de orde geweest omdat Venezuela in de procedure niet is verschenen. Het hof is dus zelfstandig op zoek gegaan naar stellingen in het arbitragedossier. Daarmee is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden en heeft het een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven, aldus het middel.
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag, zonder dat daar door partijen beroep op was gedaan. [97] Daarmee is de vraag
ofVenezuela zich daarop heeft beroepen door [eisers] onderdeel van de rechtsstrijd gemaakt. Het hof heeft, ter beoordeling van de vernietigingsvordering van [eisers] , op basis van het zelf door [eisers] overgelegde dossier, onderzocht of een beroep is gedaan op het absolute beginsel van niet-aansprakelijkheid en op de
travaux préparatoiresvan het ICSID-verdrag. Het hof heeft op basis van het dossier vastgesteld dat daar wél een beroep op is gedaan, hetgeen in de weg staat aan de door [eisers] gevorderde vernietiging. Daarmee is het hof niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing is geen sprake.