6.1. Bewijsverweer: ontbreken opzet op verweten gedraging
De tenlastelegging is primair gericht op het opzettelijk omver duwen en/of omvertrekken en/of slopen van de gevel.
In het kader van een Belgisch Rechtshulpverzoek werd op 21 april 2009 een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de woning van [verdachte] .
Hierbij werden onder andere een laptop in beslag genomen, (p. 3899) Op deze laptop bleken diverse digitale foto's en filmopnamen opgeslagen te zijn met betrekking tot de monumentale muur in [plaats] .
Daarvan is een PV bevindingen opgemaakt over de aangetroffen filmpjes en foto's, (p. 9956-9969)
De verbalisant zag dat op deze filmopnamen een graafmachine van de firma [B] te zien is die op de voor de bouwplaats gelegen weg stond en dus niet tussen de nieuwbouw en de nog staande voorgevel.
Hij schrijft: "Ik zag dat door de machinist van deze graafmachine de gestutte oude voorgevel kennelijk bewust werd gesloopt. Ik zag op deze opnamen dat door deze machinist deze genoemde voorgevel gedeelte voor gedeelte werd neergehaald met de door hem bediende graafmachine".
Hij concludeert dat de genoemde gevel niet tijdens graafwerkzaamheden achter genoemde gevel is verzakt en ingestort doch kennelijk bewust met de genoemde graafmachine is neergehaald, (p. 9957)
Vanuit die conclusie beluisterde hij de opgenomen telefoongesprekken (nogmaals). Zie PV bevindingen telefoongesprekken, (p. 9929-9950) Hij vat deze tapgesprekken vanuit zijn aanname samen. (p. 9951-9955)
Hij meent dat uit de inhoud van de opgenomen en beluisterde telefoongesprekken kan worden afgeleid (vaststellen is wat anders!) dat [verdachte] de gevel met opzet heeft laten omduwen. (p. 9917)
Wie de opdracht gaf tot het verrichten van deze vermeende opzettelijke handelingen (het omduwen van de muur) is niet eenduidig vastgesteld. Als mogelijkheid (niet meer dan dat) is geopperd dat dit [verdachte] is geweest.
Met die wetenschap wordt de kraanmachinist [betrokkene 4] op 26 februari 2010 stevig aan de tand gevoeld. De verbalisant houdt zijn conclusie in niet mis te verstane woorden aan hem voor.
"Wij hebben het idee dat ze u gebruikt hebben om de muur weg te krijgen. De schade is vervolgens op de verzekering verhaald, waardoor wij met zijn allen voor de schade opdraaien", (p. 10007)
Na te zijn geconfronteerd met de opnamen verklaart [betrokkene 4] : "ik ontken ook niet dat het gebeurt is. Het is alleen zeker niet moedwillig gebeurt. De enige zaak die telt is de veiligheid en dat stuk kon niet blijven staan", (p. 10002)
Getuige van [betrokkene 8] verklaarde op 24 september 2013 ten overstaan van de RC het volgende (citaat):
"Het klopt dat ik de bouwkraan heb verplaatst, ik ben de enige die zoiets kan. Ik heb op 1 december 2008 gezien, dat er stenen van de gevel afvielen tijdens het graven. Het was een slechte gevel. Daar durfde je niet langs te lopen. Ik vond het onverantwoord om net langs die oude gevel een sleuf te graven in opdracht van de gemeente."
Dat de opdracht van de gemeente afkomstig was blijkt uit de volgende verklaring.
Door [betrokkene 9] werd op 25 maart 2014 als getuige-deskundige het volgende verklaard (citaat):
"Ik zie wel op tekening B dat er diepe sleuven moesten worden gegraven. Op tekening A zie ik het uitgangspunt. De sleuf moest naast de bestaande fundering van de gevel komen."
[betrokkene 9] is de tweede verklaring van [betrokkene 4] (p. 10005) voorgehouden. Daarin stelt [betrokkene 4] onder andere:
• Achter de muur waren we het vrij aan het maken tot op de fundering.
• Ineens zakte de fundering in, het klapte er eigenlijk onderuit, waardoor je een beetje een zwevende muur krijgt.
• Dan moet een beslissing worden genomen wat er gedaan moet worden. Van een onveilige situatie een veilige situatie maken. De muur kan elk moment omkiepen en dat ligt vlak bij een weggetje en dat maakt het tot een gevaarlijke situatie.
De getuige deskundige [betrokkene 9] heeft als volgt gereageerd op de verklaring van [betrokkene 4] : "als deskundige op het gebied van bouwzaken zeg ik dat de visie van [betrokkene 4] plausibel is. Het hangt af van de bestaande fundering, maar het standpunt is technisch mogelijk."
Ook de getuige deskundige kreeg de beeldopnamen te zien. Hij merkt op dat hij ziet dat de muur tijdens de werkzaamheden gestut is en aan de voorkant is afgeschoord. Hij kan niet zien:
• Of er een behoorlijke kracht door de graafmachine is uitgeoefend;
• Hoe de situatie aan de achterkant van de gevel was.
Die nuancering ontbreekt bij de niet deskundige verbalisant die dezelfde opname heeft bekeken en op basis daarvan tot de aanname kwam dat er opzet in spel is geweest. Schijn bedriegt.
Overigens was ook de politie niet echt overtuigd van de veronderstelde opzet. Aan [A ] werd meegedeeld dat het redelijk vermoeden was ontstaan dat de monumentale gevel mogelijk opzettelijk tot omvallen is gebracht, althans door verwijtbare schuld is omgevallen. (p. 9923)
Opzet kan niet worden bewezen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Datzelfde geldt voor het subsidiair ten laste gelegde. Hier gaat het kennelijk meer om correct Nederlands spraakgebruik dan om valsheid. Om het oogmerk te achterhalen moet ook acht worden geslagen op de latere contacten met de verzekeraar. Wat is daar verteld over de schade?
In de contacten met de verzekeraar heeft [verdachte] uitgelegd dat de oude voorgevel tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden is bezweken, (p. 9977) Daarmee heeft hij kennelijk een nadere uitleg gegeven aan het in de melding gebruikte instorten.
Uit de verklaring van [betrokkene 4] blijkt dat dit een juiste feitelijke beschrijving is. Als de fundering onder een muur vandaan klapt heb je een zwevende muur die instort. Dat instorten is omwille van de veiligheid gecontroleerd begeleid. De getuige deskundige [betrokkene 9] kan de juistheid van die verklaring niet uitsluiten. Er is dus niets in strijd met de waarheid opgeschreven door [verdachte] .
Daarbij wordt aanvullend opgemerkt dat de tenlastelegging melding maakt van het feit "dat de gevel bij uitgraving van de funderingen achter de bestaande gevel was ingestort". Deze omschrijving is overeenkomstig de werkelijkheid. De gevel is immers ingestort. De melding is niet in strijd met de waarheid.
CONCLUSIE
Vrijspraak.”
56. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat sprake is van een valsheid niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Aan deze deelklacht is allereerst ten grondslag gelegd dat de overweging van het hof dat sprake is van een valsheid, omdat het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst en de muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen maar opzettelijk in opdracht van de verdachte is omgeduwd, onbegrijpelijk is omdat de veronderstelling dat de muur opzettelijk in opdracht van de verdachte is omgeduwd, wordt tegengesproken door de als bewijsmiddel gebruikte verklaring van de graafmachinist die heeft gesproken over een beslissing die in onderling overleg met het oog op de veiligheid is genomen, en in het schade-aanmeldingsformulier niet is vermeld dat de muur is omgevallen maar dat de oude gevel was ingestort bij het uitgraven van funderingen achter de bestaande gevel. Daarnaast is aan de deelklacht ten grondslag gelegd dat de overweging van het hof dat de vraag of het gecontroleerd omduwen wel of niet gerechtvaardigd was bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit geen rol speelt eveneens onjuist, althans onbegrijpelijk is, aangezien bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een vals geschrift de directe voorgeschiedenis niet buiten beschouwing kan blijven.
57. Art. 225 Sr luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
“1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.”
58. Ik stel voorop dat het bestanddeel ‘valselijk opmaken’ twee vormen van valsheid omvat. Bij de zogenaamde materiële valsheid bestaat de valsheid in het doen voorkomen alsof het geschrift afkomstig is van een ander dan de werkelijke schrijver. Wanneer de inhoud van een geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid, is sprake van intellectuele valsheid.Van een vals geschrift als bedoeld in art. 225, tweede lid, Sv kan dan ook onder meer sprake zijn indien de inhoud van dat geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid.
59. In de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat op het schade-aanmeldingsformulier is ingevuld dat de muur is omgevallen, terwijl de muur in werkelijkheid niet is omgevallen, maar gecontroleerd is omgeduwd. Vervolgens heeft het hof overwogen dat het dit een valsheid acht, aangezien het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst, terwijl die muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen maar in opdracht van de verdachte is omgeduwd. Anders dan de steller van het middel komt de vaststelling van het hof dat de muur gecontroleerd is omgeduwd in opdracht van de verdachte mij niet onbegrijpelijk voor in het licht van de voor het bewijs gebezigde verklaring van de graafmachinist dat in onderling overleg met de verdachte – die de eigenaar was – en de andere aanwezige bouwvakkers werd besloten de oude gevel gecontroleerd te slopen. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof met zijn overweging dat de muur opzettelijk in opdracht van verdachte is geduwd kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat, hoewel het besluit volgens de graafmachinist in overleg met de verdachte en de andere aanwezige bouwvakkers is genomen, de verdachte als eigenaar verantwoordelijk is voor dat besluit. Dat feitelijke oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst. Ook de overweging van het hof dat dat op het schade-aanmeldingsformulier is ingevuld dat de muur is omgevallen acht ik niet onbegrijpelijk in het licht van de vermelding in het schade-onderbouwingsformulier dat de oude gevel is ingestort bij het uitgraven van de funderingen van de bestaande muur.
60. Het hof heeft met zijn overwegingen dat op het schade-aanmeldingsformulier is ingevuld dat de muur is omgevallen, terwijl de muur in werkelijkheid niet is omgevallen, maar gecontroleerd is omgeduwd en dat het hof dit een valsheid acht nu het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst, terwijl die muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen maar opzettelijk in opdracht van verdachte is omgeduwd, als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in het schade-aanmeldingsformulier een onjuiste voorstelling van zaken is voorgespiegeld en dat dit formulier daarmee de werkelijkheid geweld aandoet. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de inhoud van het geschrift in strijd is met de waarheid en dus ‘vals’ is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Verder is het oordeel niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd. Daaraan doet de overweging van het hof dat de vraag of het gecontroleerd omduwen wel of niet gerechtvaardigd was door de staat waarin de fundering zich bevond hierbij geen rol speelt mijns inziens niet af. Daarbij neem ik in aanmerking dat in deze overweging als niet onbegrijpelijk oordeel van het hof besloten ligt dat door de vermelding in het schade-aanmeldingsformulier dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel is ingestort hoe dan ook een onjuiste voorstelling van zaken is voorgespiegeld
61. De eerste deelklacht faalt.
62. De tweede deelklacht houdt in dat het hof in het geheel geen aandacht heeft besteed aan het onderbouwde standpunt dat de verdachte geen opzet had op het gebruik van een vals schade-aanmeldingsformulier, terwijl uit de bewijsmiddelen ook niet kan volgen dat de verdachte opzet had, zodat ook daarom de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd.
63. In de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte, die bij de verzekeringsmaatschappij een verzekering had afgesloten voor de nieuwbouw van een restaurant en appartementen aan de [d-straat 1] te [plaats] , bij de verzekeringsmaatschappij een door hem ingevuld en ondertekend schade-onderbouwingsformulier heeft ingediend waarin als schadeomschrijving werd gegeven dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel was ingestort. Verder heeft het hof vastgesteld dat de muur in werkelijkheid gecontroleerd is omgeduwd, dat de verdachte hierbij aanwezig was en dat de muur in opdracht van de verdachte is omgeduwd. Daaruit volgt tevens dat de verdachte wist dat de vermelding in het door hem ingevulde en ondertekende schade-onderbouwingsformulier dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel was ingestort in strijd was met de werkelijkheid en dat de verdachte wist dat het door hem ingediende schade-onderbouwingsformulier vals was.
64. Aan deze feiten en omstandigheden heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk de conclusie verbonden dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals schade-aanmeldingsformulier ten behoeve van het verkrijgen van schadevergoeding van de verzekeringsmaatschappij. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Verder is dat oordeel ook toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd.
65. De tweede deelklacht faalt.
66. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Vierde middel
67. Het middel komt met twee klachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde, voor zover die betrekking heeft op een geldbedrag dat is uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, en de bewijsvoering.
68. Aan de verdachte is onder 6 onder meer tenlastegelegd dat:
“hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente [plaats] en/of (elders) in Nederland en/of in Thailand en/of in België en/of in Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) de navolgende tijdstippen (telkens) (krachtens die gewoonte) (één of meer van) de navolgende (grote) geldbedrag(en), te weten:
[…]
- een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 449.610 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand)) en/of
- […]een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 311.882,68 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 10 september 2008 tot en met 5 januari 2010 aan de bouw/afbouw/inrichting van een restaurant en/of appartementen aan de [d-straat 1] te [plaats] ) en/of
[…]
- een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 58.900 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 18 mei 2007 tot en met 11 juni 2007 aan de aankoop van een boot, merk [merk]
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een hoeveelheid geld, te weten (een of meer van) voornoemde geldbedrag(en), gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.”
69. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in Nederland en/of in Thailand en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader op de navolgende tijdstippen het navolgende grote geldbedrag, te weten
- een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand))
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, de navolgende (grote) geldbedrag, te weten:
- een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 10 september 2008 tot en met 5 januari 2010 aan de bouw/afbouw/inrichting van een restaurant en/of appartementen aan de [d-straat 1] te [plaats] ) en
- een geldbedrag van 58.900 euro (uitgegeven ,in of omstreeks de periode van 18 mei 2007 tot en met 11 juni 2007 aan de aankoop van een boot, merk [merk]
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf”.
70. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd:
“Onder 6 wordt aan verdachte verweten dat hij zich – al dan niet samen met anderen – in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010 schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van in totaal € 914.247,68. De steller van de tenlastelegging heeft in zeven gedachtestreepjes verfeitelijkt op welke wijze verdachte dit zou hebben gedaan.
[…]
Brondelict
Het hof stelt allereerst vast dat ten laste van verdachte bewezen is het telen, invoeren, en verwerken van een grote hoeveelheid hennep (de feiten 1, 2 en 3) en lidmaatschap van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep (zie hierna feit 7).
Het hof stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, verwerken en verkopen van hennep veel crimineel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1.700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen (zie feiten 1 t/m 3), brengt volgens de ervaringsregels van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) meer dan € 150.000,00 op. Hoeveel geld verdachte precies aan deze bewezenverklaarde feiten heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
Het hof stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte (samen met zijn echtgenote [betrokkene 5] ) in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 754.265,77. De contante uitgaven (inclusief bankstortingen) van verdachte en zijn echtgenote over diezelfde periode bedroegen evenwel meer dan twee miljoen euro. Met andere woorden: zij gaven veel meer contant geld uit dan er legaal binnenkwam. Het hof merkt hierbij op dat de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 en het legale inkomen van verdachte een deel van die uitgaven kunnen verklaren, maar niet alle.
Het hof overweegt dat het met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 heeft bewezenverklaard dat verdachte betrokken is geweest bij grootschalige hennepteelt.
Daarnaast acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een leidinggevende rol heeft gespeeld in een criminele organisatie die betrekking had op het verwerken/verkopen van hennep.
Hieruit vloeit het vermoeden voort dat verdachte met de strafbare feiten aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Het hof verwijst naar de opname waar verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte 4] een uur lang geld telt (zie hierna bij feit 7). De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de verdiensten met betrekking tot de hennepfeiten zoals bewezenverklaard onder de feiten 1 t/m 3 dan wel in het kader van de criminele organisatie. Uit de bewezenverklaarde feiten onder 1 t/m 3 en 7, de criminele organisatie, leidt het hof af dat er een stroom geld is geweest die los staat van de legale inkomsten. Dat deze stroom geld er ook inderdaad is geweest, wordt versterkt door het SFO rapport, waaruit naar voren komt dat de verdachte de beschikking heeft gehad over aanzienlijk grotere geldbedragen dan uit de legale inkomsten is te verantwoorden.
Een vermoeden van witwassen
Gelet op het vorenstaande, is de vraag of voor het overige de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
De verdediging heeft tegen de door het Openbaar Ministerie gehanteerde kasopstelling diverse bezwaren ingebracht welke er op neer komen dat de gehanteerde kasopstelling in kwalitatief opzicht ernstig te kort schiet en derhalve ongeschikt is als bewijsmiddel, hetgeen er volgens de verdediging toe dient te leiden dat de kastopstelling niet als basis kan fungeren van een bewijsvermoeden ter zake van witwassen door de verdachte.
Het hof stelt daarop het volgende voorop. De genoemde berekening op grond van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) van verdachte (samen met zijn echtgenote [betrokkene 5] ), geeft invulling aan het vermoeden van witwassen zoals door het Openbaar Ministerie geuit. De berekening fungeert in dezen als grondslag voor nader onderzoek naar de omstandigheid dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp – in casu de vermogensbestanddelen van verdachte – uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof gaat er na kennisneming van de berekening vanuit dat de inhoud noch de wijze waarop deze berekening tot stand is gekomen evident onjuist is en dat de in de genoemde berekening aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf. Het hof is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.
Bij de beoordeling van feit 6 zal het hof per verfeitelijkte handeling een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden. Zo nodig zal het hof enige tussenconclusies formuleren. Daarna zal het hof aangeven of de betreffende feiten/omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen. Hierbij zal tevens worden ingegaan op eventuele specifieke standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging indien dit aan de orde is.
Het eerste, tweede en derde gedachtestreepje:
[…]
2) € 449.610,00 voor aankoop/bouw/inrichting van een woning te [project] (Thailand)
3) € 311.882,68 voor bouw/afbouw/inrichting [d-straat 1] te [plaats]
Bij deze handelingen gaat het volgens het dossier om contante investeringen in onroerend goed. Het onroerend goed in Nederland zou eerst zijn aangekocht door middel van legaal geld. Voor de verbouwing en inrichting zou vervolgens grotendeels contant geld zijn betaald. Ook de investeringen in het onroerend goed in Thailand zouden via contant geld zijn geschied met als doel witwassen, aldus het Openbaar Ministerie.
Het hof stelt voorop dat de handelingen zoals hierboven beschreven passen in de klassieke witwastypologieën. Door panden met legaal geld aan te kopen wordt een mogelijkheid gecreëerd om vervolgens van misdrijf afkomst geld te investeren in een verbouwing van deze panden. Door te investeren in onroerend goed in het buitenland wordt de investering onttrokken aan het directe zicht van de Nederlandse overheid.
[…]
Ad 2) Thailand
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [betrokkene 10] diverse documenten zijn aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met de woning/het bouwkavel nr. [01] van een bouwproject genaamd [project] te Thailand. In deze stukken wordt onder andere gesproken over gesproken over 'payment of [verdachte] , Land nr. [01] , house type Pha Wara', facturen voor 'extra work as for mr [verdachte] ' en een totaalbedrag. Er zijn ook facturen op naam van ' [verdachte] ' en/of ‘ [betrokkene 10] ’ en bestelorders, met verwijzing naar ' [01] [project] ’, waaronder een eindfactuur van 6.110.676,00 Bath (p. 7597). Er is tevens een handgeschreven notitie aangetroffen, met de letters [betrokkene 5] , [verdachte] en [betrokkene 10] , met achter iedere letter een aantal (al dan niet opgetelde) bedragen.
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] zijn ook spullen in beslag genomen die in verband gebracht kunnen worden met de woning in Thailand. Zo is er een CD aangetroffen, met hierop foto's van de betreffende (in aanbouw zijnde) woning en bouwtekeningen hiervan. Ook bij medeverdachte [medeverdachte 4] zijn foto's en kaartjes van de woning aangetroffen.
In het dossier bevinden zich voorts diverse tap- en OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over een huis in Thailand, onder andere:
- Tap d.d. 17 december 2008, waarin NN-vrouw aan [betrokkene 5] (de echtgenote van [verdachte] ) vraagt hoe het met het huis in Thailand ging. [betrokkene 5] antwoordt dat [medeverdachte 4] er zaterdag heen gaat. Om de werkzaamheden te controleren voor hen beiden. Zelf zouden ze niet gaan.
- Tap d.d. 20 december 2008 waarin [betrokkene 5] zegt dat ze niet naar Thailand op vakantie gaan, omdat het huis in Thailand nog niet klaar is. In het voorjaar wel. Dan zou het huis klaar zijn en hadden ze alleen nog de onkosten voor de reis.
- OVC d.d. 20 oktober 2009: [betrokkene 10] zit met NN in een keet. NN vraagt of het huis daar nu klaar is. [betrokkene 10] antwoordt dat ze er met de kerst in kunnen.
De verbalisanten hebben een berekening gemaakt van de totale uitgaven die uit de aangetroffen stukken blijken. Opgeteld komt dit neer op THB (Thaise Bath) 26.051.164,00. De verbalisanten relateren voorts dat het handgeschreven briefje een overzicht is waarop de uitgaven staan die [verdachte] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 10] samen ten behoeve van de woning in [project] hebben gedaan en hoe deze uitgaven onder hun drieën verdeeld moeten worden. Het resultaat hiervan is volgens de verbalisanten dat alle drie de betrokken € 146.150,00 per persoon hebben betaald voor het huis en daarnaast € 3.370,00 per persoon voor de inrichting. In totaal derhalve € 149.870,00 per persoon. Voor alle drie samen komt dit dan neer op € 449.610.00, zijnde het in de tenlastelegging genoemde bedrag.
Tussenconclusie
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof vast dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 10] betrokken zijn (geweest) bij de bouw van een woning in Thailand en dat het gaat om een woning waar zij – zodra die klaar zou zijn – de beschikking over zouden hebben in die zin dat zij dan hier hun vakanties konden doorbrengen zonder dat zij nog verdere kosten voor de woning/het verblijf in Thailand hoefden te maken.
Het hof is van oordeel dat de schriftelijke stukken die bij [betrokkene 10] zijn aangetroffen zien op betalingen die door [verdachte] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 10] zijn gedaan ten behoeve van de betreffende woning in Thailand: Dit baseert het hof tevens op de uitleg/berekening die de verbalisanten geven over het handgeschreven briefje dat bij [betrokkene 10] is aangetroffen, met hierop de letters [betrokkene 5] , [verdachte] en [betrokkene 10] . zijnde de beginletters van de voornamen van de drie verdachten. Alhoewel het hier gaat om bevindingen die de verbalisanten niet uit eigen wetenschap hebben, acht het hof de conclusies van de verbalisant dusdanig onderbouwd dat er geen andere uitleg voor het briefje mogelijk is.
Is hier sprake van witwassen?
Gelet op de hoogte van het door verdachte contant uitgegeven geldbedrag en het feit dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft willen geven voor deze uitgaven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf dan wel van een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Zoals hierboven reeds vermeld had verdachte weliswaar een substantieel inkomen, maar het betreft hier een investering van ongeveer € 150.000,00. Dat is anderhalve keer het bedrag dat verdachte gemiddeld per jaar legaal ontving en veel meer dan hij legaal ter beschikking had.
Dit brengt het hof bij de vraag of sprake is van medeplegen. Het hof stelt voorop, dat het bij de beantwoording van deze vraag de eventuele rol van medeverdachte [betrokkene 10] buiten beschouwing zal laten, omdat het hof op dit moment niet kan vaststellen of hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Het hof wijst tegelijk met dit arrest in [betrokkene 10] zaak een tussenarrest om het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen naar de verklaring die verdachte in hoger beroep heeft gegeven over de herkomst van zijn geld. Het hof zal zich daarom beperken tot de rol van [verdachte] en [medeverdachte 4] .
Het hof is van oordeel dat er voor wat dit onderdeel betreft sprake is van medeplegen met medeverdachte [medeverdachte 4] . Het hof zal hierna bij feit 7 vaststellen, dat [verdachte] en [medeverdachte 4] beiden hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep. Het geld dat door [verdachte] en [medeverdachte 4] in het project Thailand is gestoken, is telkens cash betaald, hetgeen ongebruikelijk is voor dergelijke grote geldsommen, zeker als dat cash geld meegenomen moet worden naar het buitenland. Alles tegen elkaar afwegend komt het hof dan ook tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze twee verdachten tezamen en in vereniging hebben witgewassen, waarbij ieders rol van voldoende gewicht was.
[…]
Gevoerde verweren:
Door de raadsman is een aantal verweren opgeworpen, te weten:
[…]
c) Er is onvoldoende bewijs in het dossier dat verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt verworpen. Het hof stelt vast dat in het dossier inderdaad geen bewijs voorhanden is dat verdachte de juridische (mede)eigenaar van de woning is. Uit het dossier blijkt dat het voor buitenlanders vanwege Thaise regelgeving overigens onmogelijk is om onroerend goed op eigen naam in eigendom te verkrijgen. Dit laat echter onverlet dat in het dossier (zoals hierboven uiteengezet) wel voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte uit misdaad afkomstig geld in de betreffende woning heeft geïnvesteerd en dat hij, zoals hierna zal blijken, zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Het hof wijst in dit verband ook op het tapgesprek van 9 april 2009 van verdachte met [betrokkene 11] ( [E] advisering), waarin onder andere het volgende wordt gezegd: ' [verdachte] zegt die moeten zich inkopen voor 45.000 euro per man. [verdachte] zegt in de bouwgrond dus. Daar zijn alle kosten bij. [verdachte] betaalt iets meer omdat hij het bovenste appartement heeft omdat dat meer waard zou zijn. (...) Ja, zegt [verdachte] , ieder heeft zijn eigen appartement en verhuurt dat dan'.
Daarbij wijst het hof op de omstandigheid dat de begrippen verwerven, voorhanden hebben, overdragen zoals opgenomen in art. 420bis Sr, dezelfde betekenis hebben als in de helingsbepalingen, waarbij bijvoorbeeld voor 'voorhanden hebben' geldt dat dat betrekking heeft op ieder feitelijk voorhanden hebben met welk doel of titel dan ook. Deze feitelijke uitleg van de betreffende begrippen impliceert volgens het hof dat voor invulling van de begrippen zoals opgenomen in art. 420bis Sr niet de juridische titel van het voorwerp dat wordt verworven, voorhanden is, wordt overgedragen, wordt omgezet of waarvan gebruik wordt gemaakt bepalend is, De vraag wie er in casu juridisch eigenaar van de woning is, is derhalve naar het oordeel van het hof niet relevant.
Ad 3: De [d-straat 1] te [plaats]
Feiten en omstandigheden
- Het perceel [d-straat 1] te [plaats] is in 2004 gekocht door verdachte en diens echtgenote [betrokkene 5] .
- In 2009 heeft verdachte het pand gesplitst (in drie appartementen, een commerciële ruimte en een parkeerplaats). In de loop van 2009 heeft verdachte vervolgens 1/3 deel verkocht aan medeverdachte [betrokkene 10] , 1/3 aan medeverdachte [medeverdachte 2] , die dit vervolgens heeft doorverkocht aan medeverdachte [medeverdachte 4] en 1/3 aan zijn drie dochters, die hij de koopprijs vervolgens heeft kwijtgescholden.
[…]”
71. De eerste klacht houdt in dat de bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit, voor zover die betrekking heeft op een geldbedrag dat is uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, in strijd is met de door het hof gebruikte bewijsmiddelen en de daarop geënte bewijsoverwegingen. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat in de bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit is opgenomen dat de verdachte een uit enig misdrijf afkomstig geldbedrag van in totaal € 229.740 heeft uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, terwijl in de bewijsoverwegingen aan de hand van bewijsmiddelen is vastgesteld dat de verdachte in totaal € 149.870 aan die woning in Thailand heeft uitgegeven.
72. In zijn hiervoor bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] in de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 ieder een geldbedrag van in totaal € 149.870,00 contant hebben betaald voor de woning in [project] en de inrichting van de woning, zijnde in totaal € 299.740,00. Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat er wat betreft dit onderdeel sprake is van medeplegen met de medeverdachte [medeverdachte 4] . Het hof heeft met andere woorden blijkens de bewijsvoering bewezen geacht dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte 4] een geldbedrag van in totaal € 299.740,00, uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet. Het hof heeft echter in de bewezenverklaring als gevolg van een kennelijke verschrijving een bedrag van € 229.740,00 opgenomen, welk bedrag in ieder geval wordt gedekt door zowel de tenlastelegging als de bewijsvoering.
73. Gelet op het voorgaande heeft het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte en zijn mededader een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand)) hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, zoals het hof heeft bewezenverklaard. Van strijdigheid met de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen is geen sprake nu het bewezenverklaarde bedrag wordt gedekt door de bewijsvoering. Wel heeft het hof een lager bedrag bewezen verklaard dan het gelet op de tenlastelegging en de bewijsvoering bewezen had kunnen verklaren. Voor zover dit als een tegenstrijdigheid moet worden beschouwd, faalt de klacht bij gebrek aan belang.
74. De eerste klacht faalt.
75. De tweede klacht houdt in dat het hof aan de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde, voor zover die betrekking heeft op een geldbedrag dat is uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, een bewijsmiddel ten grondslag heeft gelegd dat niet redengevend kan zijn voor het bewijs, althans doordat de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde feit in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het hof voor het bewijs van dit onderdeel van het onder 6 tenlastegelegde gebruik heeft gemaakt van een tapgesprek van 9 april 2009, terwijl uit de in de voetnoot vermelde vindplaats van dit tapgesprek blijkt dat dit tapgesprek geen betrekking heeft op (de aankoop, bouw of inrichting) van de woning in Thailand, maar op het perceel aan de [d-straat 1] te [plaats] .
76. In dat kader stel ik vast dat het hof in zijn bewijsoverwegingen een tapgesprek van 9 april 2009 tussen de verdachte en [betrokkene 11] heeft aangehaald, terwijl dat tapgesprek blijkens de daarbij door het hof geplaatste voetnoot als bijlage is gevoegd bij een proces-verbaal dat betrekking heeft op het onderzoek naar de koop van onroerend goed gelegen aan de [d-straat 1] te [plaats] en niet op het onderzoek naar de aankoop, bouw en inrichting van de onderhavige woning in Thailand. Verder kan uit de door het hof weergegeven inhoud van het tapgesprek naar mijn mening niet volgen dat het, ondanks de vindplaats in het dossier, toch betrekking heeft op de woning in Thailand.
77. Gelet op het voorgaande heeft het hof een niet redengevend bewijsmiddel voor het bewijs gebezigd. Tot cassatie hoeft dat mijns inziens echter niet te leiden. In de eerste plaats meen ik namelijk dat wanneer het tapgesprek wordt weggedacht, de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging zonder meer toereikend is gemotiveerd.Verder kan hetgeen het hof overigens heeft overwogen met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs in het dossier is dat de verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand de verwerping van dat verweer naar mijn mening zelfstandig dragen. Gelet daarop heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt.
78. De tweede klacht faalt.
79. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Conclusie
80. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
81. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
82. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden