ECLI:NL:PHR:2022:351

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
20/03510
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in strafzaken betreffende opiumwetdelicten, vals geschrift, witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verdachte die was veroordeeld voor verschillende misdrijven, waaronder opiumwetdelicten, het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte had in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 samen met anderen grote hoeveelheden hennep geteeld in Duitsland en deze naar Nederland gebracht. Daarnaast was hij betrokken bij de verwerking van de hennep in een loods in Nederland. De verdachte had zich beroepen op zijn zwijgrecht en zijn raadsman had verschillende middelen van cassatie voorgesteld, waaronder klachten over de afwijzing van getuigenverzoeken en de bewijsvoering. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet onbegrijpelijk was en dat de bewijsvoering voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03510
Zitting12 april 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 19 oktober 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. en 3. telkens “medeplegen van: in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 4. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, 5. subsidiair “opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst”, 6. “medeplegen van: witwassen en witwassen” en 7. “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van een in beslag genomen, nog niet teruggegeven personenauto.
2. Er bestaat samenhang met de zaken met nr. 20/03419, 20/03425, 20/03447, 20/03461 en 20/03468. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Eerste middel
4. Het middel klaagt dat het hof ter terechtzitting van 25 februari 2019 zijn beslissing tot afwijzing van het verzoek de getuige [getuige] te horen onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
5. De raadsman van de verdachte, mr. W.R. Smeets, heeft tijdig bij appelschriftuur van 13 augustus 2015 onder meer verzocht de getuige [getuige] nader te horen. Deze appelschriftuur houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: [1]
“ [getuige] werd op 23 oktober 2012 als hoofd van het Team Criminele Inlichtingen als getuige gehoord. Toen [getuige] een vraag gesteld kreeg over [naam] antwoordde hij deze naam niet te kennen.
De verklaring van [getuige] – hoe ongeloofwaardig die gelet op de reputatie van [naam] op dat moment ook klonk – leidde ertoe dat dit spoor van ondervraging moest worden verlaten. Daarmee liep het verdere verhoor op dit punt voor de verdediging stuk. Doorvragen had geen enkele zin.
Op 25 oktober 2012 schreef getuige [getuige] een brief naar de rechter-commissaris waaruit blijkt dat hij niet naar waarheid had geantwoord op de vraag van de verdediging. [getuige] gaf in deze brief aan wel degelijk bekend te zijn met de naam [naam] . Sterker nog: de naam [naam] is volgens hem een bekende naam in het criminele milieu.
De inhoud en strekking van deze brief staan daarmee haaks op hetgeen getuige [getuige] (slechts) twee dagen daarvoor ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard.
[…]
VERZOEK
[…]
• Nader verhoor van getuige [getuige]
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven dient [getuige] alsnog te worden bevraagd over de mogelijke rol van [naam] , die hij eerder stelde niet te kennen.
Ook dient [getuige] met het oog op de naleving van art. 126 v Sv nader te worden bevraagd over de rol, werkwijze en begeleiding van de ingezette informant.”
6. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2019 heeft de raadsman tijdens de regiezitting waarop de onderzoekswensen van de verdediging zijn besproken zijn verzoek om [getuige] opnieuw als getuige te horen, herhaald. Dit proces-verbaal houdt hieromtrent het volgende in:
“ [getuige] is ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. Toen stelde hij dat hij het niet wist, maar twee dagen later wist hij het wel. Toen kon de verdediging daarop echter niet meer doorvragen. Om die reden wil de verdediging [getuige] graag opnieuw horen.”
7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot de terechtzitting van 25 februari 2019. Op 25 februari 2019 heeft het hof het verzoek afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Het verzoek tot het horen van getuige [getuige] wijst het hof af gezien de omstandigheid dat de betreffende getuige reeds in eerste aanleg bij de rechter-commissaris is gehoord. Het hof acht het wederom horen van deze getuige met het oog op de volledigheid van het onderzoek niet noodzakelijk.”
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2020 houdt in dat in verband met de gewijzigde samenstelling van het hof het onderzoek opnieuw wordt aangevangen.
9. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
  • art. 322, vierde lid, Sv, dat ingevolge art. 415, eerste lid, Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is:
  • “Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand.”
  • art. 418, eerste en tweede lid, Sv:
10. Doordat het hof het onderzoek op 3 september 2020 opnieuw heeft aangevangen, kan in deze cassatieprocedure alleen worden opgekomen tegen een afwijzende beslissing van het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2019 voor zover sprake is van een beslissing in de zin van artikel 322, vierde lid, Sv. Onder deze bepaling vallen beslissingen die zijn gegeven op grond van artikel 418, eerste lid Sv. Artikel 322, vierde lid, Sv heeft evenwel geen betrekking op beslissingen die zijn gegeven op grond van artikel 418, tweede lid, Sv. [2] Indien de situatie van artikel 418, tweede lid, Sv zich voordoet, is immers sprake van een uitzondering op de regel dat een beslissing uit hoofde van de art. 287 en 288 Sv moet worden gegeven indien door of namens de verdachte een uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek is gedaan tot de hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuige.
11. In de afwijzing door het hof op de terechtzitting van 25 februari 2019 van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuige [getuige] ligt besloten dat het hof die beslissing heeft gegeven op grond van artikel 418, tweede lid, Sv. In aanmerking genomen dat het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2020 opnieuw is aangevangen, berust de einduitspraak van het hof niet mede op de beslissing die het hof op de terechtzitting van 25 februari 2019 heeft genomen op het verzoek tot het horen van de getuige [getuige] , zodat het middel tevergeefs is voorgesteld.
12. Het middel faalt.
Tweede middel
13. Het middel komt met zeven klachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 7 tenlastegelegde en de bewijsvoering.
14. Ten laste van de verdachte is onder 1, 2, 3 en 7 bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 te [plaats] , in elk geval in de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft geteeld (in een pand aan de [a-straat 1] ) grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 te [plaats] , in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, onder meer hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een zijn mededader, grote hoeveelheden hennep, afkomstig van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland), met een auto en/of een bestelbus, vanuit Duitsland heeft laten vervoeren naar Nederland, te weten naar de locatie [b-straat 1] te [plaats] ;
3.
hij in de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 te [plaats] , in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur/loods aan de [b-straat 1] ) grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7.
hij in de periode van 2 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente [plaats] en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Duitsland en/of in Thailand, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (meermalen) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van méér dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was.”
15. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd: [3]
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof overweegt voorts, grotendeels in navolging van de rechtbank, als volgt.
De feiten 1 t/m 3
Deze feiten gaan over de verwijten dat verdachte, in vereniging met anderen, in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 hennep heeft gekweekt in een pand aan de [a-straat 1] te [plaats] in Duitsland, in de periode 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 hennep uit deze plantage Nederland heeft binnen gebracht en tevens in deze laatst genoemde periode deze ingevoerde hennep heeft verwerkt in een schuur aan de [b-straat 1] te [plaats] .
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Zijn raadsman heeft betoogd dat er geen bewijs is dat de hennep in genoemde periode van [plaats] naar [plaats] is gebracht en vervolgens aan de [b-straat 1] is verwerkt. Daarnaast is er volgens hem geen bewijs dat, zo al komt vast te staan dat zulks wel is gebeurd, verdachte daarbij betrokken is. Meer subsidiair heeft hij aangevoerd dat, mocht er toch sprake zijn van enige betrokkenheid, er geen sprake is van medeplegen.
Hierna zal het hof de feiten behandelen. Vanwege de nauwe samenhang zullen ze gezamenlijk worden besproken. Daarbij gaat het hof ook in op de zaken van de medeverdachten die dezelfde feiten op hun dagvaarding hebben staan in verband met de onderlinge samenhang en het verwijt dat zij allen ook lid zouden zijn van een criminele organisatie.
De hennepplantage aan de [a-straat 1] te [plaats]
Met betrekking tot deze plantage stelt het hof het volgende vast.
Op 16 april 2009 voert de Duitse justitie een doorzoeking uit op het adres [a-straat 1-4] te [plaats] . In de kelder van [a-straat 1] worden in twee ruimtes hennepplantages aangetroffen. In ruimte 1 staan 858 hennepplanten en in ruimte 2 staan 903 hennepplanten. In de toegang tot de twee hennepplantages wordt een bewakingscamera gevonden die via GSM bewakingsbeelden kan verzenden. In ruimte 1 worden naast de 858 hennepplanten onder andere 62 kweeklampen, 5 luchtfilters, 11 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen. In ruimte 2 worden naast de 903 hennepplanten onder andere 63 kweeklampen. 6 luchtfilters, 10 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen.
Het hof stelt vast dat het dus gaat om een grote, professioneel ingerichte plantage. Gelet op de wijze van inrichting, de omvang van de plantage (1.761 planten) en de kosten die gemaakt moeten zijn voor de benodigde apparatuur en stekken ligt het niet voor de hand dat het een plantage van beginners betreft. Integendeel, naar het oordeel van het hof vormt de inrichting en ontvang van de plantage een sterke aanwijzing dat deze het werk is van een organisatie, die reeds ruime ervaring heeft opgedaan met het inrichten en exploiteren van plantages.
De huurder van [a-straat 1] , [plaats] , is [betrokkene 1] . Hij heeft een deel van de gehuurde ruimte in gebruik gegeven aan zijn zoon, [betrokkene 2] . Deze zoon wordt door de Duitse Justitie – en later in het kader van een rogatoire commissie – uitvoerig verhoord. Hij verklaart zakelijk weergegeven onder andere:
- Tijdens een skivakantie is hij in contact gekomen met ene [betrokkene 3] , die bij hem informeerde naar het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] . Volgens deze [betrokkene 3] was het pand uitermate geschikt voor een hennepplantage;
- Aansluitend is hij bezocht door twee mannen, waaronder ene [medeverdachte 5] , die het pand hebben bekeken. Er werd afgesproken dat er een hennepplantage in zou komen;
- Later is hij door [betrokkene 3] en [medeverdachte 5] naar een afspraak gebracht met ene [verdachte] . Dit was langs een kanaal nabij Weert. Met [verdachte] heeft hij gesproken over de huurprijs. Hij zou bij de eerste oogst € 10.000,00 krijgen en daarna bij iedere volgende oogst € 25.000,00;
- [medeverdachte 5] heeft, met anderen, de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde de opbouw, gaf aanwijzingen en werkte zelf ook mee;
- Na de eerste oogst heeft hij de afgesproken € 10.000,00 ontvangen van [medeverdachte 5] ;
- Na de tweede oogst moest hij bij [betrokkene 3] komen. Daar waren ook [medeverdachte 5] en [verdachte] . [verdachte] vertelde dat de oogst was tegengevallen en vroeg of hij genoegen wilde nemen met € 20.000,00. Daarmee heeft hij ingestemd en hij kreeg toen van [verdachte] meteen de € 20.000,00 overhandigd.
Met getuige [betrokkene 2] wordt een fotoconfrontatie gehouden. Hij herkent van foto's de personen die hij heeft aangeduid als [medeverdachte 5] en [verdachte] . Bij [medeverdachte 5] gaat het om [medeverdachte 5] en bij [verdachte] om verdachte [verdachte] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 2] niet geloofwaardig zijn. Daarbij is gewezen op het feit dat hij wisselend zou hebben verklaard;
Het hof stelt vast dat het op zich juist is dat [betrokkene 2] soms details in zijn verklaringen veranderd; Echter, op hoofdlijnen verklaart hij consistent. Daar komt bij dat zijn verklaring zeer gedetailleerd is en op onderdelen geverifieerd kan worden.
In de eerste plaats is er natuurlijk de aangetroffen hennepplantage waarvan het – gelet op het professionele karakter – niet waarschijnlijk is dat [betrokkene 2] die zelf (in zijn eentje) zou hebben aangelegd. Van enige affiniteit met de hennepteelt bij [betrokkene 2] is immers niet gebleken.
Daarnaast heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij na de tweede oogst – die zoals hierna zal blijken voltooid werd op 6 juni 2009 – 's avonds bij [betrokkene 3] thuis moest komen en daar [medeverdachte 5] en [verdachte] heeft ontmoet. Er werd toen gesproken over de opbrengst en hij ontving toen € 20.000.00 van [verdachte] . Uit de peilbakengegevens van de auto van [verdachte] blijkt dat die auto op 6 februari 2009 rond 22:08 uur geparkeerd stond nabij de woning van [betrokkene 3] . Uit de zendmastgegevens van de telefoon van [medeverdachte 5] blijkt dat die rond 21:58 uur belt via een zendmast waaronder ook de woning van [betrokkene 3] valt.
Nu [medeverdachte 5] en [verdachte] geen andere verklaring geven voor de aanwezigheid van hun auto of telefoon op die plaats en op dat tijdstip gaat het hof er van uit dat zij toen bij [betrokkene 3] waren, waar het gesprek over het geld voor [betrokkene 2] plaatsvond. Ook dit gedetailleerde deel van de verklaring van [betrokkene 2] wordt dus ondersteund door ander bewijs.
Kortom, het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2] en zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.
Transport van de hennep van de [a-straat 1] te [plaats] naar de [b-straat 1] te [plaats] en de verwerking daarvan in de periode 27 januari tot en met 6 februari 2009
Deze dossiers bestaan uit de weergave van taps, peilbakengegevens, zendmastgegevens, observaties en de resultaten van een inkijkoperatie. Geen van de verdachten is daadwerkelijk hennep vervoerend en/of knippend aangetroffen en zij doen er allen het zwijgen toe. Het hof zal dus (in belangrijke mate) zijn conclusies moeten trekken op basis van de hiervoor genoemde informatiebronnen, die naar hun aard vaak multi-interpretabel zijn. Dat maakt dat het hof de nodige terughoudendheid zal betrachten met het verbinden van conclusies aan de aangevoerde informatie. Daar staat tegenover dat de verdachte en zijn medeverdachten zich hebben beroepen op hun zwijgrecht. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Hierna zal het hof per verdachte een opsomming geven van de feiten en omstandigheden het redengevend acht voor de bewezenverklaring.

27 januari 2009

[verdachte] :
08:57 uur. De echtgenote van [verdachte] stuurt hem een sms. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [b-straat ] te [plaats] valt.
09:31 uur. Een persoon belt naar [verdachte] . De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [b-straat ] te [plaats] valt. [verdachte] voert een gesprek met deze persoon en heeft zijn telefoon dus kennelijk zelf bij zich.
[medeverdachte 5] :
06:54 - 08:09 uur. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [medeverdachte 5] staat deze geparkeerd nabij de [a-straat ] te [plaats] .
08:43 - 17:10 uur. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [medeverdachte 5] staat deze geparkeerd bij het perceel [b-straat 1] te [plaats] .
09:09 uur. [medeverdachte 5] verstuurt een sms. Diens telefoon maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [b-straat ] te [plaats] valt.
10:12-17:13 uur. [medeverdachte 5] ontvangt meerdere sms'en. De telefoon van [medeverdachte 5] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [b-straat ] te [plaats] valt. [medeverdachte 5] antwoordt naar aanleiding van deze sms'en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.

6 februari 2009

[verdachte] :
08:57 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat deze geparkeerd op de [b-straat ] te [plaats] .
10:12 uur. Telefoongesprek tussen [betrokkene 5] en [verdachte] . De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van de zendmast op de Oude St. Joosterweg [plaats] .
11:01 uur. Een observatieteam ziet de auto van [verdachte] op de oprit van de [b-straat 1] te [plaats] .
12:30 uur. Een observatieteam ziet dat [verdachte] met zijn auto het terrein van de [b-straat 1] afrijdt.
13:50 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat deze weer geparkeerd nabij de [b-straat ] te [plaats] . De auto wordt ook gezien door een observatieteam.
17:27 uur. Een observatieteam ziet dat er twee plastic zakken in de auto van [verdachte] worden gelegd. [verdachte] vertrek met zijn auto en een passagier.
22:08 Uur. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat deze geparkeerd op de [c-straat] te Echt.
[medeverdachte 5] :
06:38 - 07:50 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 5] staat hij geparkeerd nabij de [a-straat 1-4] in [plaats] .
08:13 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 5] is hij gestopt nabij het Maalbroek te Roermond.
08:52 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 5] is hij gestopt bij de [b-straat ] te [plaats] .
10:12 uur. [medeverdachte 5] telefoneert met zijn GSM. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te [plaats] .
12:57 uur. [medeverdachte 5] bericht zijn ex-vriendin dat hij aan het werken is. Zijn telefoon gebruikt de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te [plaats] .
18:05 uur. Een observatieteam ziet dat [medeverdachte 5] met zijn auto het terrein aan de [b-straat 1] verlaat. Hij zet twee dames af bij een auto in [plaats] .
21:58 uur. [medeverdachte 5] belt zijn vriendin. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Brugweg te Echt, nabij de [c-straat] te Echt.
Om meer zicht te krijgen op wat zich afspeelt op de [b-straat 1] vindt een inkijkoperatie plaats in week 10 (2 t/m 8 maart) 2009. Onder een aangetroffen hooizolder bevindt zich een aparte ruimte van 4 bij 5 meter. Uit deze ruimte komt een flexibele buis die naar de hooizolder loopt. Aan deze flexibele buis is een groot filter bevestigd. De ruimte is voorzien van een koelkast, een magnetron en een gaskachel. Verder staan er stoelen en een tafel. Ook worden koffie-en theebenodigdheden gevonden.
In de ruimte vindt de politie verder een doos met plastic handschoenen en vijf grote stukadoorskuipen met daarin kleine resten van planten. Deze resten zien er uit als resten van hennepplanten en ruiken ook zo.
Conclusies met betrekking tot de feiten
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, komt het hof tot de navolgende
vaststellingen.
Bij de oprichting en bedrijfsvoering van de hennepplantage aan de [a-straat 1] in [plaats] heeft [verdachte] een rol gespeeld. Zo heeft hij voor het oprichten van de hennepplantage met de verhuurder onderhandeld over de huurprijs. Toen de tweede oogst tegenviel heeft hij op 6 februari 2009 bij [betrokkene 3] thuis onderhandeld met [betrokkene 2] over aanpassing van de huurprijs. Nadat er een akkoord bereikt was, heeft hij ter plaatse het nader afgesproken bedrag ad € 20.000,00 uitbetaald. Het hof heeft hiervoor, bij de bespreking van de geloofwaardigheid van de getuige [betrokkene 2] , al aangegeven waarom het uitgaat van deze gang van zaken.
[medeverdachte 5] speelde een rol bij het inrichten van de hennepplantage. Met name heeft hij supervisie gehouden op het inrichten ervan, heeft hij voor de materialen gezorgd en werkt hij zelf ook mee bij het opbouwen ervan. Gelet op de omvang van de hennepplantage een aanzienlijke maar ook verantwoordelijke klus. Ook daarna is [medeverdachte 5] nog betrokken gebleven bij deze plantage. Zo is hij het die na de eerste oogst de eerste huurtermijn ad € 10.000,00 aan [betrokkene 2] heeft overhandigd. Het hof verwijst voor de rol van [medeverdachte 5] bij de plantage wederom naar de verklaring van [betrokkene 2] .
Dat er in de periode van 27 januari tot en met 6 februari 2009 daadwerkelijk is geoogst door [verdachte] c.s. in de hennepplantage aan de [a-straat 1] te [plaats] staat voor het hof eveneens vast. Immers, [betrokkene 2] heeft op 6 februari 2009 € 20.000.00 ontvangen van [verdachte] als betaling voor de tweede oogst. Had de oogst niet plaatsgevonden, dan zou [betrokkene 2] niet zijn betaald.
Daarnaast staat de auto van [medeverdachte 5] op 27 januari van 06:54 uur tot 08:09 uur bij de [a-straat 1] en wederom op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur. Wat de reden is voor zijn aanwezigheid bij het pand op twee verschillende dagen op een vroeg tijdstip, waarop het in deze tijd van het jaar nog (nagenoeg) donker is, steeds gedurende ruim één uur, heeft verdachte (ik begrijp: medeverdachte [medeverdachte 5] , DP) niet willen verklaren. In het licht van het feit dat er vlak vóór en/of op 6 februari 2009 hennep geoogst is in het pand, gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 5] op deze tijdstippen de hennepplanten heelt geoogst.
Geoogste hennep moet uiteraard verwerkt worden. Dat dat in de [a-straat 1] zelf zou zijn gebeurd, is niet aannemelijk nu er in het geheel geen sporen zijn aangetroffen die op verwerking ter plaatse duiden. Daarom gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 5] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen.
Vaststaat dat [medeverdachte 5] met zijn auto zowel op 21 januari 2009 als op 6 februari 2009 vanuit de [a-straat ] rechtstreeks naar de [b-straat ] . 19 te [plaats] is gereden. Op 27 januari wordt er onderweg in het geheel niet gestopt, op 6 februari slechts ongeveer 1 minuut op het Maalbroek in Roermond. Van een mogelijkheid om de hennep onderweg ergens uit te laden en te verbergen is dus niet gebleken. Het hof gaat er dan ook van uit dat de hennep meegenomen is naar de [b-straat 1] .
Op 27 januari 2009 blijft [medeverdachte 5] vervolgens tot 17:10 uur aan de [b-straat ] en op 6 februari 2009 tot 18:05 uur. Wat hij daar gedaan heeft, heeft hij wederom niet willen verklaren. In een bericht aan zijn ex-vriendin op 6 februari 2009 geeft hij echter aan dat hij aan het 'werken' is.
Op 6 februari 2009 bevindt [verdachte] zich op meerdere momenten en gedurende langere tijd in de [b-straat 1] . Dit volgt met name uit de hiervoor aangehaalde observaties.
Op grond van telefooncontacten stelt het hof vast dat [verdachte] zich op 27 januari 2009 in een gebied bevindt waarin ook de [b-straat ] is gelegen. Hij wordt echter niet daadwerkelijk waargenomen bij de [b-straat 1] . Toch gaat het hof ervan uit dat hij ook op 27 januari in de [b-straat 1] was. Daar bevond zich op dat moment immers [medeverdachte 5] met de hennepoogst uit de [a-straat ] , waarin [verdachte] belang had. Bovendien was hij op 6 februari, toen het tweede deel van de oogst binnenkwam, ook in de [b-straat 1] . Dan ligt het voor de hand dat hij daar op 27 januari, bij de binnenkomst van het eerste deel van de oogst, ook is geweest en niet slechts 'in de buurt'. Daarbij komt dat hij ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven voor de plaats van zijn verblijf op 27 januari.
Met betrekking tot de vraag tenslotte wat [verdachte] en [medeverdachte 5] in de [b-straat 1] hebben uitgevoerd is met name ook de inkijkoperatie aan de [b-straat 1] van belang. Bij deze inkijkoperatie wordt een verwerkingslocatie voor hennep aangetroffen. Gelet op de aangetroffen luchtinstallatie en de kuipen met daarin hennepresten – het hof twijfelt niet aan de constatering van de verbalisanten dat het om hennep ging gelet op de herkenbare geur en vorm van de plant – staat het voor het hof vast dat het inderdaad om een verwerkingslocatie gaat.
De verdediging heeft er nog op gewezen dat de inkijkoperatie een maand na 6 februari 2009 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof is het echter heel onwaarschijnlijk dat andere personen binnen één maand na 6 februari 2009 hier een verwerkingslocatie zouden hebben ingericht en al in gebruik zouden hebben genomen! Daar komt bij dat verdachten ook hier geen verklaring over hebben willen afleggen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag wat zij dan twee hele dagen in een loods op de [b-straat 1] in [plaats] hebben gedaan.
Tot welke juridische kwalificaties leiden voornoemde feitelijke vaststellingen?
[…]
Met in achtneming van dit toetsingskader komt het hof tot navolgende vaststellingen.
Allereerst heeft [medeverdachte 5] een cruciale rol gespeeld bij het opbouwen van de hennepplantage aan de [a-straat 1] . Volgens de getuige [betrokkene 2] heeft [medeverdachte 5] de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde hij de opbouw ervan, gaf hij aanwijzingen en werkte hij zelf ook mee. Gelet op de omvang en professionaliteit van de plantage is dit een bijdrage van betekenis. Ook daarna is hij nog bij de plantage betrokken geweest, bijvoorbeeld doordat hij bij de eerste oogst de huursom ad € 10.000,00 naar [betrokkene 2] heeft gebracht en doordat hij op 27 januari en 6 februari 2009 de hennepplanten heeft geoogst, Het hof acht zijn bijdrage aan het telen van de hennep dan ook van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Verder heeft het hof hiervoor al vastgesteld dat het [medeverdachte 5] is geweest die de hennep op 27 januari en 6 februari 2009 vanuit de plantage aan de [a-straat 1] naar de [b-straat 1] heeft gebracht. Over wat hij daar vervolgens doet op 27 januari en 6 februari beschikt het hof over een duidelijke aanwijzing. Op 6 februari 2009 rond 12:57 bericht hij zijn vriendin per telefoon dat hij aan het werken is. Naar het oordeel van het hof kan dit in het licht van hetgeen hiervóór al is aangehaald niets anders betekenen dan dat hij hennep aan het verwerken is. En hoewel over 27 januari slechts bekend is dat [medeverdachte 5] nagenoeg de hele dag in de [b-straat 1] aanwezig is geweest gaat het hof ervan uit dat hij toen ook met verwerken van hennep bezig was. Het ging immers om een zeer aanzienlijke oogst (ongeveer 1.761 planten) die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten.
Het hof kan niet vaststellen dat [verdachte] zelf in de [a-straat 1] werkzaamheden heeft verricht die bestaan uit het telen, bereiden, bewerken of verwerken van hennepplanten. Een elektricien die heeft verklaard dat hij in de hennepplantage een persoon genaamd ' [verdachte] ' bezig heeft gezien met het water geven van de planten, herkende [verdachte] niet bij een fotoconfrontatie en ook niet bij een ontmoeting in de wachtkamer voorafgaand aan een verhoor door de rechter-commissaris.
Verder kan het hof niet vaststellen dat [verdachte] zelf de hennep naar Nederland heeft gebracht. Van aanwezigheid in Duitsland, bij het inladen van de hennep, blijkt niet en evenmin van aanwezigheid in de auto tijdens de rit naar de [b-straat 1] .
Bij de verwerking van de hennep in de [b-straat 1] is [verdachte] zowel op 27 januari als op 6 februari 2009 wel zelf aanwezig geweest. Daarbij hebben hij en zijn mededader ten minste de hennep in hun 'machtssfeer' gehad en waren verdachte en zijn mededader op de hoogte van de aanwezigheid van de drugs. Hoewel het hof niet beschikt over rechtstreeks bewijs met betrekking tot de vraag wat [verdachte] tijdens zijn verblijf heeft gedaan, kan het zich niet voorstellen dat hij niet heeft bijgedragen aan het verwerken van de hennep. Het ging immers om een aanzienlijke oogst (ongeveer 1.761 planten) die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten. Het hof neemt dan ook aan dat hij zich feitelijk met de verwerking heeft beziggehouden.
Echter, naar het oordeel van het hof is de vraag of [verdachte] zelf feitelijk heeft geteeld, vervoerd of verwerkt niet van doorslaggevend belang bij de vraag of hij kan worden aangemerkt als medepleger. Immers, in geval van medeplegen kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor de uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachte zijn toegepast. Niet vereist voor het aannemen van medeplegen is dat de verdachte bijvoorbeeld zelf de verwerkingshandelingen heeft verricht. Daarbij komt dat de rol die [verdachte] speelt bij het tot stand komen van de huurovereenkomst voor de [a-straat 1] en bij het contact over het aanpassen van de huurprijs naar het oordeel van het hof bepalend zijn in die zin dat daardoor zijn minder prominente rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict, wordt gecompenseerd door een grote(re) rol in de organisatie van de handel in hennep. Hij hoeft daarbij bijvoorbeeld met niemand terug te koppelen wat de uitkomst is van de huurprijs en van de betalingen die achteraf aan [betrokkene 2] worden gedaan en beslist zelfstandig. Verdachte is vanaf het begin – het huren van het pand – tot de eindafrekening bij de hennepplantage betrokken. Dat maakt dat het niet anders kan zijn dan dat hij (een van) de initiatiefnemer(s) is bij het oprichten van deze hennepplantage en de beslissingen rondom de exploitatie ervan, zoals het brengen van de hennep naar Nederland en de verwerken ervan aan de [b-straat 1] . Daarmee is zijn materiële en/of intellectuele bijdrage aan al de hier besproken feiten van dusdanig gewicht dat naar het oordeel van het hof zonder meer van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, en dus van medeplegen kan worden gesproken. Het hof deelt derhalve niet het standpunt van de verdediging dat voormelde gedragingen van verdachte eerder zijn aan te merken als het bevorderen of vergemakkelijken van de hennepteelt, hetgeen zou duiden op medeplichtigheid.
Evenzeer is het hof ervan overtuigd dat een en ander zodanig grootschalig en professioneel is gedaan dat sprake is van in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op de omvang van de plantage (het aantal planten), de professionele inrichting ervan, het bedrijfsmatige karakter en de apart gelegen en goed geoutilleerde verwerkingslocatie. Dit is duidelijk niet het werk geweest van personen die 'het er bij deden', maar van professionals die daar beroepshalve mee bezig waren.
[….]
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 aan verdachte verweten feiten.
[…]
Feit 7
[…]
Is er sprake van een gestructureerd duurzaam samenwerkingsverband?
Op grond van wat het hof hiervoor heeft overwogen staat vast dat [verdachte] en [medeverdachte 5] in ieder geval betrokken zijn geweest bij het telen van hennep in de [a-straat 1] te [plaats] , het binnen Nederland brengen van hennep en het verwerken van hennep aan de [b-straat 1] te [plaats] .
De manier waarop dat alles is gebeurd getuigt van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij in verschillende samenstellingen wordt geopereerd. Voor wat betreft het telen van hennep wijst het hof in de eerste plaats op de manier waarop de huurovereenkomst voor de plantage tot stand gekomen is, de omvang en uitrusting van de hennepplantage en het feit dat deze door meerdere mensen is opgebouwd. Daarnaast is er de apart gelegen, goed verscholen en compleet ingerichte verwerkingslocatie waar op het afgesproken moment meerdere personen samen komen om de hennep te verwerken. Daarbij valt op dat een drooglocatie voor het drogen van de hennep niet gevonden is. Deze locatie moet zich dus elders bevonden hebben. Een en ander getuigt van een doordachte aanpak met een zo groot mogelijke spreiding van risico bij eventuele ontdekking. Zonder gestructureerde samenwerking tussen meerdere personen is dit niet te organiseren. Ook valt nog op dat de verschillende personen verschillende rollen vervullen, wat ook een kenmerk is van een samenwerkingsverband.
Duurzaam is het samenwerkingsverband ook. Het telen van hennep heeft gedurende een langere periode plaatsgevonden. Zelfs als het telen alleen betrekking zou hebben gehad op de plantage aan de [a-straat 1] te [plaats] – en het hof heeft geen reden de duur daartoe te beperken – is er al sprake van een periode van 1 augustus 2008 tot 16 april 2009, een aanzienlijke duur dus. Datzelfde geldt voor het witwassen, dat heeft plaatsgevonden in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010.
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Hennepteelt
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat de organisatie ziet op het telen, binnen Nederland brengen en verwerken van hennep. Nog niet is vastgesteld dat de hennep ook wordt verkocht, zoals het Openbaar Ministerie in zijn tenlastelegging bij het oogmerk van de criminele organisatie stelt.
Dat de organisatie de hennep heeft verkocht staat voor het hof vast, dat is immers het doel van het telen ervan. Maar er is meer dan die logische conclusie.
Allereerst wijst het hof naar het feit dat [betrokkene 2] huur betaald kreeg. Bij de eerste oogst € 10.000,00 en bij de tweede € 20.000,00. Het ligt voor de hand dat dit geld uit de verkoop van hennep afkomstig was.
Vervolgens wijst het hof naar de op 18 april 2009 gemaakte beelden bij [verdachte] thuis, waarop te zien is dat hij en [medeverdachte 4] in de keuken aan de keukentafel gedurende 60 minuten contant geld aan het tellen zijn. Naar het oordeel van het hof handelt het hier om de opbrengst van de verkoop van hennep.
Ook is er een OVC-gesprek van 1 augustus 2009 waarin [verdachte] tegen ene [betrokkene 3] zegt: ' [betrokkene 3] , ik ben nu 4 maanden doe ik niks, dat ik je zweer hoeveel geld ik heb laten weggaan... [betrokkene 3] , ik heb ook goede jaren gehad'.
In datzelfde gesprek gaat het ook over de opbrengst van twee hokken, het ene heeft 19,7 kilo opgebracht en het andere 30,2 kilo. [verdachte] wil € 9.000,00 betalen aan [betrokkene 3] als diens aandeel in de opbrengst.
Verder is van belang een OVC-gesprek op 9 september 2009 tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft het daarin onder andere over een partij die nog ligt te drogen en over een opbrengst van € 32.984. Verder geeft hij aan wie er allemaal geld moeten krijgen en hoeveel.
Enerzijds blijkt uit deze gesprekken dat de reikwijdte van de organisatie veel verder ging dan enkel de hennepplantage in [plaats] , anderzijds blijkt daaruit dat de hennep te gelde werd gemaakt.
Voor wat betreft het bewijs verwijst het hof tevens naar de bewijsmiddelen zoals weergegeven bij de bewezenverklaarde feiten 1 t/m 3.
[…]
De leden van de criminele organisatie
De criminele organisatie bestaat uit [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , Het hof motiveert dat als volgt.
[verdachte]
sluit de huurovereenkomst met betrekking tot de [a-straat 1] te [plaats] en spreekt later over een aanpassing van de huurprijs. Hij heeft voldoende contanten bij zich om de nader afgesproken huurprijs meteen te betalen. Ook in de verwerkingslocatie is hij aanwezig op de twee dagen dat de oogst uit de [a-straat 1] daar wordt verwerkt, samen met [medeverdachte 5] . Uit de beelden van de bewakingscamera in de woning van [verdachte] volgt dat veel contant geld bij hem thuis binnenkomt en daar door hem wordt geteld, samen met [medeverdachte 4] . Hij spreekt over de grote bedragen die hij heeft moeten laten schieten (zie hiervoor OVC 1 augustus 2009) de opbrengst van twee hokken en hij beslist over het aandeel van een ander in de opbrengst van een plantage (zie hiervoor datzelfde OVC-gesprek).
[verdachte] heeft verder geld geïnvesteerd in de woning in Thailand en heeft de aangeschafte boot op zijn naam gezet gekregen. Uit de witwaszaken 'Thailand' en 'Oude Veerweg' blijkt dat [verdachte] over aanzienlijke geldbedragen kan beschikken die het hof op geen enkele wijze kan verklaren uit legale inkomsten. [verdachte] ontvangt dus substantiële geldbedragen voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de criminele organisatie. Tenslotte is er nog een OVC-gesprek op 30 september 2009 waarin [verdachte] een onbekend gebleven man vraagt of ‘hij het ook goed doet drogen' en 'dat hij goed moet drogen'.
In onderlinge samenhang bezien staat hiermee vast dat [verdachte] deel uitmaakt van de criminele organisatie. Zijn rol is bovendien die van leider van de organisatie. Daarbij gaat het hof er – onder verwijzing naar de Kamerstukken – van uit dat om als leider van de criminele organisatie te worden aangemerkt het leiderschap op geen enkele wijze geformaliseerd hoeft te zijn. Van belang is, of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen en of diegene die bij het optreden van het verband initiatieven ontplooit waarnaar de andere deelnemers zich richten. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft, een bepaald gezag bezit (vgl.
Kamerstukken II1997/98, 25 638, nr. 3, p. 3 en nr. 6, p. 2 en 4).
Verdachte neemt op grond van hetgeen hiervoor reeds is weergegeven beslissingen op een gezaghebbend niveau dat het hof niet bij de andere leden van de criminele organisatie ziet. Bovendien wijst zijn aandeel in de opbrengst, afgeleid uit de bewezen witwasdossiers, ook op een hooggeplaatste rol binnen de organisatie.
[medeverdachte 4]
is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is het hof ervan overtuigd dat ook hij er deel van uitmaakt.
Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 4] voornamelijk met de boekhouding van de criminele organisatie bezig is. Samen met [verdachte] telt hij bijvoorbeeld geld in de keuken bij [verdachte] thuis. Maar er zijn ook meerdere OVC-gesprekken waaruit het hof afleidt dat [medeverdachte 4] zich met de administratie van de hennepplantages bemoeit. Bijvoorbeeld:
- OVC [01] augustus 2009
NN-man: Ik had gedacht hem iedere keer rond de vijftien, zestien duizend te geven.
[medeverdachte 4] : Ja ja.
NN-man: kijk deze oogst is gewoon zo…
[medeverdachte 4] : Ik had wel verwacht dat de tweede oogst beter was als dat nou eruit is gekomen...
[medeverdachte 4] : Tel dit was van de eerste dag, tweede dag was... even kijken... wat had ik nu weer opgeschreven. De eerste dag is 5. De eerste keer is 25, 1, 2, 3. Toen was het 46 plus 6, 3, 8. Dat was 16, 800. Toen was het nog eens 19. ..
- OVC 9 september 2009
[medeverdachte 4] : zeg maar dat is dan iets minder als dat laatste verhaal. Dat is het verhaal wat ligt te drogen. Dan zou het een totaalbedrag van € 32.984.
NN-man: ja
[medeverdachte 4] : Dit had hij betaald.. ja ik had het opgeschreven, bleek dat hij een ander bedrag had als mij. En ik had voor het knippen minder aangehouden. Ik dacht dat het knippen minder...
NN-man: wat was dat 1800 honderd
[medeverdachte 4] : 1800... (onverstaanbaar)...
[medeverdachte 4] : In principe totaal € 23.865 aan kosten geweest. En als ik die daar vanaf tel van die € 32.948 blijven € 43.000 kosten blijven € 39.080 over. Jij hebt € 17.500 voor die jongen... Zou € 21.850, 580 overblijven plus € 10.790... Jij hebt € 21.500 gehad al.
(Gesprek zet zich langs deze lijn nog enige tijd voort)
- OVC 24 september 2009
[medeverdachte 4] : Twee maanden niet en dan weer twee weken werken heb je geld.
[medeverdachte 4] : Het is niet... werk maar je moet er wel bijblijven:.. alles kan er mis gaan. Dan is er iets met de stroom, dan is er iets met dat. Staat de wiet weer laag en dan weer een inval.
Door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden levert hij een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie. Per saldo draait het – zoals bij ieder criminele organisatie – immers enkel en alleen om de financiële opbrengst. Dat die bijdrage ook als zodanig wordt gewaardeerd door de criminele organisatie, leidt het hof af uit de omvang van de opbrengst die [medeverdachte 4] voor zijn werkzaamheden krijgt. Uit de witwasdossiers waarbij het hof hem betrokken acht blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen, wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen de criminele organisatie, [medeverdachte 4] investeert samen met [verdachte] in de woning in Thailand.
[medeverdachte 5]
is van de leden van de criminele organisatie het meest zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek. Hij bouwt de plantage aan de [a-straat 1] op, betaalt een keer de huur aan de verhuurder, oogst de hennepplanten en brengt deze naar Nederland, is betrokken bij de verwerking van de geoogste planten in de [b-straat 1] en vergezeld de leider van de criminele organisatie - verdachte - als die met de verhuurder opnieuw gaat praten over de hoogte van de huur. Daarmee staat wel vast dat hij een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie en ook veel vertrouwen Van de top van de organisatie geniet.
Op voornoemde gronden acht het hof [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] schuldig aan het lidmaatschap van een criminele organisatie.”
Eerste klacht
16. Deze klacht houdt in dat de afwijking van de onderbouwde standpunten dat de verklaringen van [betrokkene 2] ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 7 tenlastegelegde feiten niet betrouwbaar zijn en dat die verklaringen, voor zover het de rol van de verdachte betreft, niet worden ondersteund door ander bewijs door het hof onvoldoende en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
17. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat de verklaringen van [betrokkene 2] worden ondersteund door peilbakengegevens en zendmastgegevens van 6 februari 2009. Omdat [betrokkene 2] geen datum van de tweede oogst heeft genoemd en evenmin heeft verklaard op welke dag hij in de woning van [betrokkene 3] een ontmoeting zou hebben gehad met onder meer de verdachte, valt volgens de steller van het middel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien dat [betrokkene 2] hierover gedetailleerd heeft verklaard en valt evenmin in te zien dat dit onderdeel van de verklaringen van [betrokkene 2] steun vindt in ander bewijs. De redenering van het hof is niet meer dan een cirkelredenering, aldus de steller van het middel.
18. In het bestreden arrest heeft het hof het verweer dat de verklaringen van [betrokkene 2] niet geloofwaardig zijn gemotiveerd verworpen. Daarbij heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat [betrokkene 2] op hoofdlijnen consistent verklaart. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat zijn verklaring zeer gedetailleerd is en op onderdelen geverifieerd kan worden. Bij dat oordeel heeft het hof allereerst gewezen op de aangetroffen hennepplantage, waarvan volgens het hof gelet op het professionele karakter niet waarschijnlijk is dat [betrokkene 2] die zelf (in zijn eentje) zou hebben aangelegd nu van enige affiniteit van [betrokkene 2] met de hennepteelt niet is gebleken. Verder heeft het hof gewezen op de verklaring van [betrokkene 2] dat hij na de tweede oogst ’s avonds bij [betrokkene 3] thuis moest komen en daar de medeverdachte [medeverdachte 5] en de verdachte heeft ontmoet, dat daar is gesproken over de opbrengst en dat hij toen van de verdachte € 20.000,00 ontving. Het hof heeft in dat kader vastgesteld dat uit de peilbakengegevens van de auto van de verdachte blijkt dat die auto op 6 februari 2009 rond 22.08 uur geparkeerd stond nabij de woning van [betrokkene 3] en dat uit de zendmastgegevens van de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 5] blijkt dat die rond 21.58 uur belt via een zendmast waaronder ook de woning van [betrokkene 3] valt. Nu medeverdachte [medeverdachte 5] en de verdachte geen andere verklaring geven voor de aanwezigheid van hun auto of telefoon op die plaats en op dat tijdstip, heeft het hof hieruit de conclusie getrokken dat zij toen bij [betrokkene 3] waren en dat toen het gesprek met [betrokkene 2] over het geld voor de tweede oogst plaatsvond, zodat ook dit gedetailleerde deel van de verklaring van [betrokkene 2] volgens het hof wordt ondersteund door ander bewijs.
19. Voor zover aan het middel ten grondslag is gelegd dat het oordeel van het hof dat [betrokkene 2] gedetailleerd heeft verklaard over de bijeenkomst in de woning van [betrokkene 3] na de tweede oogst onbegrijpelijk is omdat hij de datum van de oogst niet heeft genoemd en evenmin de dag heeft genoemd waarop hij in de woning van [betrokkene 3] een ontmoeting zou hebben gehad met onder meer de verdachte, kan ik kort zijn. Ik meen namelijk dat de enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] geen datum heeft genoemd van de tweede oogst en van de bijeenkomst in de woning van [betrokkene 3] niet betekent dat het hof niet zou hebben kunnen oordelen dat [betrokkene 2] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd.
20. Verder acht ik het oordeel van het hof dat de verklaring van [betrokkene 2] over de bijeenkomst in de woning van [betrokkene 3] na de tweede oogst, waarbij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] aanwezig waren, ondersteund wordt door de peilbakengegevens van de auto van de verdachte en de zendmastgegevens van de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 5] niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat, nu de verdachte en de medeverdachte geen verklaring hebben gegeven voor de aanwezigheid van hun auto respectievelijk telefoon in de nabijheid van de woning van [betrokkene 3] op 6 februari 2009 omstreeks 22.00 uur, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] op de avond van 6 februari 2009 in de woning van [betrokkene 3] waren.
21. Gelet op het voorgaande komt het oordeel van het hof dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2] , aangezien hij op hoofdlijnen consistent heeft verklaard en zijn verklaring zeer gedetailleerd is en op onderdelen geverifieerd kan worden, mij niet onbegrijpelijk voor. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd.
22. De klacht faalt.
Tweede klacht
23. De klacht houdt in dat de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 7 tenlastegelegde feiten uitsluitend is gebaseerd op de verklaringen van [betrokkene 2] en dat voor die verklaringen in strijd met art. 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun bestaat in ander bewijs.
24. Voor de beoordeling van deze klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. Volgens art. 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. [4] Met betrekking tot de vereiste steun in ander bewijsmateriaal geldt dat dit bewijs geen betrekking behoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. [5] Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. [6] Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. [7] Opmerking verdient tot slot dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. [8]
25. Uit de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen van het hof komt naar voren dat het bewijs van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten naast de verklaringen van [betrokkene 2] in de kern bestaat uit de bevindingen van de politie met betrekking tot de hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] (Duitsland), peilbakengegevens van de auto’s van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] , telefoongegevens van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] , observaties van het observatieteam bij het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] en de bevindingen van de politie met betrekking tot de verwerkingslocatie voor hennep in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] . Voor het bewijs van het onder 7 bewezenverklaarde feit heeft het hof naast de voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde gebezigde bewijsmiddelen gebruik gemaakt van camerabeelden gemaakt in de woning van de verdachte en van OVC-gesprekken.
26. Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die het hof in de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen aan deze bewijsmiddelen heeft ontleend, kan mijns inziens niet worden gezegd dat de verklaringen van [betrokkene 2] op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Het kennelijke oordeel van het hof dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 2] voldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal, zodat geen sprake is van schending van art. 342, tweede lid, Sv, komt mij dan ook niet onbegrijpelijk voor.
27. De klacht faalt.
Derde, vierde en vijfde klacht
[01] . De derde klacht houdt in dat de bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan volgen. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat in de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 hennep vanuit de hennepkwekerij in [plaats] hennep binnen het grondgebied van Nederland is gebracht en in het perceel aan de [b-straat 1] te [plaats] is verwerkt.
De vierde klacht houdt in dat de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten in overwegende mate op aannames en veronderstellingen in plaats van op redengevende feiten en omstandigheden is gebaseerd. In de toelichting op het middel worden in dat kader vijf aannames en veronderstellingen van het hof aangehaald. Het betreft allereerst de overweging van het hof dat het ervan uitgaat dat de medeverdachte [medeverdachte 5] op 27 januari 2009 van 06:54 uur tot 08:09 uur en op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur de hennepplanten heeft geoogst. Daarnaast betreft het de overweging van het hof dat het ervan uitgaat dat de medeverdachte [medeverdachte 5] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen. Verder betreft het de overwegingen van het hof dat het ervan uitgaat dat de verdachte op 27 januari 2009 in de [b-straat 1] was en dat het voor de hand ligt dat hij daar op 27 januari 2009, bij de binnenkomst van het eerste deel van de oogst, ook is geweest en niet slechts ‘in de buurt’. Ten slotte betreft het de overwegingen van het hof dat het, hoewel het niet beschikt over rechtstreeks bewijs met betrekking tot de vraag wat verdachte tijdens zijn verblijf in de [b-straat 1] heeft gedaan, het zich niet kan voorstellen dat hij niet heeft bijgedragen aan het verwerken van de hennep en dat het hof dan ook aanneemt dat hij zich feitelijk met de verwerking heeft beziggehouden.
De vijfde klacht houdt in dat de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 7 tenlastegelegde feiten niet uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan volgen. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat een bewezenverklaring die zo sterk is gebaseerd op aannames of veronderstellingen in plaats van op redengevende feiten en omstandigheden niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Deze klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
29. In zijn hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de bijeenkomst in de woning van [betrokkene 3] na de tweede oogst van de hennepkwekerij in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft plaatsgevonden op de avond van 6 februari 2009 en dat de verdachte op die avond [betrokkene 2] € 20.000,00 heeft betaald voor de tweede oogst. Het hof is op basis daarvan tot de niet onbegrijpelijke vaststelling gekomen dat vlak vóór en/of op 6 februari 2009 hennep is geoogst in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] , waarbij het hof heeft vastgesteld dat in het pand aan de [a-straat 1] geen sporen zijn aangetroffen die erop duiden dat daar de hennep is verwerkt. Verder heeft het hof vastgesteld dat zich in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] een verwerkingslocatie voor hennep bevond. Het hof heeft vervolgens op basis van peilbakengegevens van de Mercedes Vito van de medeverdachte [medeverdachte 5] vastgesteld dat deze auto op 27 januari 2009 van 6.54 uur tot 8.09 uur geparkeerd heeft gestaan nabij de [a-straat 1] te [plaats] en dat de auto vervolgens rechtstreeks naar het perceel aan de [b-straat 1] te [plaats] is gereden en daar van 8.43 uur tot 17.10 uur geparkeerd heeft gestaan. Verder heeft het hof aan de hand van telefoongegevens vastgesteld dat de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 5] op die dag tussen 10.12 uur en 17.13 uur gebruik maakte van een zendmast waaronder ook de [b-straat ] te [plaats] valt, waarbij het hof aan de hand van sms-berichten vaststelt dat de medeverdachte [medeverdachte 5] op dat moment de gebruiker was van deze telefoon. Daarnaast heeft het hof aan de hand van peilbakengegevens van de Mercedes Vito van de medeverdachte [medeverdachte 5] vastgesteld dat deze auto op 6 februari 2009 van 6.38 uur tot 7.50 uur geparkeerd heeft gestaan nabij de [a-straat 1] te [plaats] en dat de auto vervolgens vrijwel rechtstreeks – de auto is onderweg één minuut gestopt aldus het hof – naar de [b-straat ] te [plaats] is gereden en daar om 08.52 uur is gestopt. Op basis van telefoongegevens stelt het hof vast dat de verdachte om 10.12 uur en 12.57 uur gebruik maakt van zijn telefoon, waarbij de telefoon een zendmast in [plaats] gebruikt. In het sms-bericht van 12.57 uur laat de medeverdachte [medeverdachte 5] aan zijn ex-vriendin weten dat hij aan het werken is. Ten slotte stelt het hof aan de hand van de waarnemingen van het observatieteam vast dat de medeverdachte [medeverdachte 5] om 18.05 uur met zijn auto het terrein aan de [b-straat 1] verlaat en twee dames afzet in [plaats] .
30. Met zijn overwegingen dat het hof ervan uitgaat dat de medeverdachte [medeverdachte 5] op 27 januari 2009 van 06:54 uur tot 08:09 uur en op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur de hennepplanten heeft geoogst en dat het ervan uitgaat dat de medeverdachte [medeverdachte 5] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen, heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het gelet op deze feiten en omstandigheden, waarvoor de medeverdachte [medeverdachte 5] zoals het hof heeft overwogen geen verklaring heeft gegeven, het niet anders kan zijn dan dat de medeverdachte [medeverdachte 5] op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 in de hennepkwekerij aan het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] de hennepplanten heeft geoogst en vervolgens de geoogste hennep in zijn Mercedes Vito heeft vervoerd naar de verwerkingslocatie in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] . Van een aanname of veronderstelling van het hof is daarmee geen sprake, zodat de vierde en de vijfde klacht in zoverre feitelijke grondslag ontberen. Dit feitelijke oordeel komt mij in het licht van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden niet onbegrijpelijk voor. Het oordeel is ook toereikend gemotiveerd. Gelet op het voorgaande meen ik ook dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat in de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 grote hoeveelheden hennep binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, in die zin dat hennep afkomstig uit de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] in [plaats] (Duitsland) naar Nederland is vervoerd, te weten naar de locatie [b-straat 1] te [plaats] , toereikend is gemotiveerd.
31. Het hof heeft verder aan de hand van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, waarvoor de medeverdachte [medeverdachte 5] als gezegd geen verklaring heeft gegeven, vastgesteld dat de medeverdachte [medeverdachte 5] op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] hennep heeft verwerkt. Daarbij heeft het hof met betrekking tot de datum van 6 februari 2009 in het bijzonder in aanmerking genomen dat het sms-bericht van die datum van de medeverdachte [medeverdachte 5] dat hij aan het werken is in het licht van de door het hof aangehaalde feiten en omstandigheden niets anders kan betekenen dan dat hij hennep aan het verwerken is. Met betrekking tot de datum van 27 januari 2009 heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat het ging om een zeer aanzienlijke oogst die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat, zoals hiervoor aan de orde is gekomen, de medeverdachte [medeverdachte 5] geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] komt het oordeel van het hof dat de medeverdachte [medeverdachte 5] op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] hennep heeft verwerkt mij niet onbegrijpelijk voor.
32. Ten aanzien van de aanwezigheid van de verdachte in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] heeft het hof vastgesteld dat de telefoon van de verdachte op 27 januari 2009 om 8.57 uur en 9.31 uur gebruik maakte van een zendmast waaronder ook de [b-straat ] te [plaats] valt en dat de verdachte toen zijn telefoon zelf bij zich had, aangezien hij om 9.31 uur een gesprek voert met de telefoon. Met zijn overwegingen dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte op 27 januari 2009 in de [b-straat 1] was en dat het voor de hand ligt dat hij daar op 27 januari 2009, bij de binnenkomst van het eerste deel van de oogst, ook is geweest en niet slechts ‘in de buurt’, heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het uit deze feiten en omstandigheden de conclusie trekt dat de verdachte op 27 januari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] was. Van een aanname of veronderstelling van het hof is daarmee geen sprake, zodat de vierde en de vijfde klacht in zoverre feitelijke grondslag ontberen. Bij dat oordeel heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat op dat moment de medeverdachte [medeverdachte 5] zich in dat pand bevond met de hennepoogst uit de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] in [plaats] , waarin de verdachte belang had. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte op 6 februari 2009, toen het tweede deel van de oogst binnenkwam, ook in het pand aan de [b-straat 1] was. Ten slotte heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de plaats van zijn verblijf op 27 januari 2009. Gelet hierop komt het feitelijke oordeel van het hof dat de verdachte op 27 januari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] was mij niet onbegrijpelijk voor.
33 Met betrekking tot de aanwezigheid van de verdachte in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] op 6 februari 2009 heeft het hof aan de hand van peilbakengegevens, telefoongegevens en observaties allereerst vastgesteld dat de auto van de verdachte op die dag om 8.57 uur stond geparkeerd op de [b-straat 1] te [plaats] , dat de telefoon in gebruik bij verdachte om 10.12 uur gebruik maakte van een zendmast in [plaats] , dat de auto van de verdachte tot 12.30 uur geparkeerd stond op de oprit van de [b-straat 1] te [plaats] , dat de auto om 13.50 uur weer geparkeerd staat nabij de [b-straat ] te [plaats] en dat om 17.27 twee plastic zakken in de auto van de verdachte worden gelegd waarna de verdachte vertrok met zijn auto en een passagier. Aan de hand van deze gegevens heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich op 6 februari 2009 bevond in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] .
34. Het hof heeft vervolgens met zijn overwegingen dat het zich niet kan voorstellen dat de verdachte niet heeft bijgedragen aan het verwerken van de hennep en dat het aanneemt dat de verdachte zich feitelijk met de verwerking heeft beziggehouden tot uitdrukking gebracht dat het naar zijn oordeel niet anders kan zijn dan dat de verdachte op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] hennep heeft verwerkt. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat het ging om een aanzienlijke oogst die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten. De aanname van het hof is daarmee mede op redengevende feiten gebaseerd.
35. Voor zover de vierde en de vijfde klacht zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 7 tenlastegelegde feiten in overwegende mate op aannames en veronderstellingen is gebaseerd, missen deze klachten, gelet op het voorgaande, in zoverre feitelijke grondslag.
36. Verder komt het oordeel van het hof dat de verdachte op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] hennep heeft verwerkt mij niet onbegrijpelijk voor. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat op die data hennep uit de hennepkwekerij in [plaats] , waarin de verdachte een belang had, door de medeverdachte [medeverdachte 5] is vervoerd naar het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] , waar zich een verwerkingslocatie voor hennep bevond. Verder neem ik in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat verdachte zich op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 bevond in het pand terwijl daar door de medeverdachte [medeverdachte 5] hennep werd verwerkt en er ook enkele andere personen in de woning aanwezig waren. Ten slotte neem ik in aanmerking dat, zoals het hof heeft vastgesteld, de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] .
37. Gelet op het voorgaande meen ik ook dat de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat in de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 te [plaats] in een schuur/loods aan de [b-straat 1] grote hoeveelheden hennep zijn verwerkt, toereikend is gemotiveerd.
38. De derde, vierde en vijfde klacht falen.
Zesde klacht
39. De zesde klacht houdt in dat de afwijking van de onderbouwde standpunten dat de rol van de verdachte niet als die van een medepleger kan worden geduid door het hof onvoldoende en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
40. Aan de klacht is allereerst ten grondslag gelegd dat de overweging van het hof dat de verdachte met niemand hoefde terug te koppelen wat de uitkomst is van de huurprijs en van de betalingen die achteraf aan [betrokkene 2] worden gedaan en zelfstandig beslist, geen steun vindt in de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, aangezien daarin niet wordt gesproken over eventuele terugkoppeling en evenmin over zelfstandige beslissingen van de verdachte. Verder is de overweging van het hof in strijd met de door het hof gebruikte bewijsmiddelen aangezien daaruit slechts één betaling door de verdachte aan [betrokkene 2] kan worden afgeleid, zodat het hof ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van betalingen. Daarnaast is aan de klacht ten grondslag gelegd dat de overweging van het hof dat het niet anders kan dan dat de verdachte (een van) de initiatiefnemer(s) is bij het oprichten van de hennepplantage en de beslissingen rondom de exploitatie daarvan, zoals het brengen van de hennep naar Nederland en de verwerking daarvan in [plaats] , onbegrijpelijk is en de bewezenverklaring niet kan dragen. Daartoe wordt aangevoerd dat de overweging van het hof niet wordt gesteund door enig bewijsmiddel.
41. Ik merk op dat in de toelichting op het middel wordt gesteld dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft verricht. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde berust deze klacht mijns inziens echter op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof, zoals hiervoor reeds aan de orde is gekomen, in zijn bewijsoverwegingen uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] samen met (onder meer) de medeverdachte [medeverdachte 5] hennep heeft verwerkt. Deze vaststelling kan het oordeel van het hof dat de verdachte op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk hennep heeft verwerkt reeds dragen. Met zijn overweging dat de vraag of de verdachte zelf feitelijk heeft geteeld, vervoerd of verwerkt niet van doorslaggevend belang is bij de vraag of hij kan worden aangemerkt als medepleger, heeft het hof wat betreft het verwerken kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de verdachte hoe dan ook, met andere woorden: ook in geval geen sprake zou zijn van een gezamenlijke uitvoering van het verwerken van hennep, als medepleger van het verwerken van hennep heeft te gelden.
42. De bewijsvoering van het hof houdt in dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij, nadat [betrokkene 3] had geopperd dat het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] uitermate geschikt is voor een hennepplantage en hij onder meer met de medeverdachte [medeverdachte 5] had afgesproken dat er een hennepplantage in het pand aan de [a-straat 1] in [plaats] zou komen, door [betrokkene 3] en de medeverdachte [medeverdachte 5] naar een afspraak met de verdachte is gebracht. Daar heeft hij met de verdachte gesproken over de huurprijs. Hij zou bij de eerste oogst € 10.000,00 krijgen en daarna bij iedere volgende oogst € 25.000,00. Na de eerste oogst heeft [betrokkene 2] van de medeverdachte [medeverdachte 5] € 10.000,00 ontvangen, zoals hij had afgesproken met de verdachte. Op 6 februari 2009, na de tweede oogst, moest [betrokkene 2] bij [betrokkene 3] komen, waar toen ook de medeverdachte [medeverdachte 5] en de verdachte waren. De verdachte vertelde [betrokkene 2] dat de oogst was tegengevallen en vroeg hem of hij genoegen wilde nemen met € 20.000,00. Daarmee heeft [betrokkene 2] ingestemd en hij kreeg toen van de verdachte meteen de € 20.000,00 overhandigd.
43. Uit deze redengevende feiten en omstandigheden heeft het hof kennelijk de conclusie getrokken dat de verdachte met niemand hoefde terug te koppelen wat de uitkomst is van de huurprijs en van de betalingen die achteraf aan [betrokkene 2] worden gedaan en zelfstandig beslist. Dat feitelijke oordeel komt mij niet onbegrijpelijk voor en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat het hof uit de gang van zaken tijdens de ontmoetingen van [betrokkene 2] met de verdachte, zoals die door [betrokkene 2] is beschreven, naar mijn mening heeft kunnen afleiden dat de verdachte zelfstandig besliste over de met [betrokkene 2] afgesproken huurprijs voor het pand in de [a-straat 1] in [plaats] en de betaling van het geldbedrag van € 20.000,00 aan [betrokkene 2] op 6 februari 2009. Dat het hof spreekt over betalingen maakt dat mijns inziens niet anders. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat het geldbedrag van € 10.000,00 door de medeverdachte [medeverdachte 5] na de eerste oogst aan [betrokkene 2] is betaald, maar deze betaling betreft een uitvloeisel van de afspraak die de verdachte met [betrokkene 2] heeft gemaakt. De klacht faalt in zoverre.
44. Verder heeft het hof uit het voorgaande niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte een bepalende rol speelt bij het tot stand komen van de huurovereenkomst voor de [a-straat 1] en bij het contact over het aanpassen van de huurprijs. Daarnaast heeft het hof hieruit mijns inziens ook kunnen afleiden dat de verdachte een van de initiatiefnemers is bij het oprichten van deze hennepplantage en de beslissingen rondom de exploitatie ervan. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat uit de bewijsvoering van het hof naar voren komt dat de verdachte in feite degene is die het pand aan de [a-straat 1] in [plaats] heeft gehuurd ten behoeve van het opzetten van een hennepkwekerij. Hij is immers degene die met [betrokkene 2] de huurprijs heeft afgesproken. Verder komt uit het voorgaande niet alleen naar voren dat de verdachte, zoals het hof heeft vastgesteld, vanaf het begin tot de eindafrekening bij de hennepplantage betrokken is, maar ook dat hij kennelijk financieel belang heeft bij de hennepkwekerij in het pand aan de [a-straat 1] in [plaats] . Hij is immers degene die [betrokkene 2] vertelt dat de oogst is tegengevallen, hem vraagt of hij genoegen wil nemen met minder en vervolgens, als [betrokkene 2] daarmee instemt, hem betaalt voor de tweede oogst. De klacht faalt ook in zoverre.
45. Ook overigens meen ik dat het hof zijn afwijkende beslissing op het standpunt van de verdediging dat de rol van de verdachte niet als die van een medepleger kan worden geduid voldoende en niet onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat het hof met zijn overwegingen tot uitdrukking heeft gebracht dat sprake was van een gezamenlijk plan tussen (onder meer) de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] om in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] (Duitsland) een hennepkwekerij te exploiteren, de geoogste hennep vervolgens over te brengen naar de verwerkingslocatie in het pand aan de [b-straat 1] in [plaats] om deze aldaar te verwerken en deze hennep vervolgens te verkopen. Het hof heeft in zijn overwegingen gemotiveerd uiteengezet dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering van dat plan heeft geleverd.
46. De klacht faalt.
Zevende klacht
47. Deze klacht houdt in dat de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 7 tenlastegelegde feiten niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
48. Ik stel vast dat deze klacht in de schriftuur op geen enkele wijze is toegelicht en geconcretiseerd. Van een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen is daarmee geen sprake zodat deze klacht buiten bespreking kan blijven. [9]
Slotsom
49. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Derde middel
50. Het middel klaagt dat het hof zijn oordeel omtrent het onder 5 tenlastegelegde feit dat sprake is geweest van een valsheid in het schade-aanmeldingsformulier en/of dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, mede gelet op de onderbouwde standpunten van de verdediging daaromtrent, onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, althans dat de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde feit niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
51. Ten laste van de verdachte is onder 5 subsidiair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 19 oktober 2010, in de gemeente [plaats] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals schade-aanmeldingsformulier ten behoeve van het verkrijgen van schadevergoeding van [A ] N.V., – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte genoemd schade-aanmeldingsformulier heeft overlegd/gestuurd aan [A ] N.V. ter verkrijging van schadevergoeding, en bestaande die valsheid hierin dat op dat schade-aanmeldingsformulier – in strijd met de waarheid- als toedracht van het instorten/omvallen van een oude gevel van een restaurant in aanbouw aan de [d-straat 1] te [plaats] was vermeld dat bij uitgraving van funderingen achter de bestaande gevel, de oude gevel was ingestort”.
52. Het hof heeft deze bewezenverklaring als volgt gemotiveerd: [10]

Feiten en omstandigheden
Op 19 oktober 2010 is namens [A ] N.V. aangifte gedaan van poging tot oplichting. Verdachte had bij deze maatschappij een Construction All Risks Verzekering afgesloten voor de nieuwbouw van een restaurant en appartementen aan de [d-straat 1] te [plaats] .
Op 4 december 2008 ontving de verzekeringsmaatschappij telefonisch een schademelding. Een paar dagen later ontving de verzekeringsmaatschappij een door verdachte ondertekend schadeformulier, waarin als schadeomschrijving werd gegeven dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel was ingestort. Het puin van de ingestorte gevel was reeds opgeruimd en afgevoerd. Er werd een herstelkostenspecificatie ingediend van € 95.962,55.
De bedoelde monumentale gevel is een restant van een voormalig [huis] met café dat door brand is verwoest. Door de gemeente [plaats] werd het restant (de voorgevel) op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.
Op 24 november 2008 worden door [verdachte] onder andere enkele telefoongesprekken gevoerd met de gemeente [plaats] . Uit de inhoud van deze gesprekken kan worden opgemaakt dat [verdachte] het stuk van de oude gevel (dat onder de monumentenzorg valt) bij zijn bouwproject aan de [d-straat 1] te [plaats] graag wil afbreken en nieuw op wil bouwen. [verdachte] kreeg hier geen toestemming voor omdat het een monumentale gevel betrof. Ook in telefoongesprekken met onder andere [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [medeverdachte 4] , geeft [verdachte] aan van die oude gevel af te willen.
De schade zou zijn veroorzaakt door de firma [B] . De verzekeringsmaatschappij begreep in een later stadium van de politie dat de gevel op 1 december 2008 opzettelijk tot omvallen is gebracht, dan wel door verwijtbare schuld is omgevallen, zodat zij door (onder andere) het door verdachte getekende schadeformulier is misleid.
In het dossier zijn verschillende filmpjes aanwezig, waarop te zien is dat de betreffende gevel door een graafmachine wordt omgeduwd. De graafmachinist heeft verklaard dat hij op 1 december 2008 werk heeft verricht aan de [d-straat 1] te [plaats] . Hij heeft verder verklaard dat hij de fundering aan de achterzijde van de muur aan het uitgraven was toen de fundering ineens inzakte en de muur begon te gruizelen. In onderling overleg met de eigenaar, verdachte, en de andere aanwezige bouwvakkers werd besloten de oude gevel gecontroleerd te slopen, omdat het onveilig was deze te laten staan. Verdachte (ik begrijp: de graafmachinist, DP) heeft toen met behulp van zijn graafmachine de gevel tot omvallen gebracht.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals schade-aanmeldingsformulier. Het hof overweegt daartoe dat verdachte op dat formulier heeft ingevuld dat de gevel is omgevallen, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat de muur – zij het gecontroleerd – is omgeduwd. Het hof acht dit een valsheid, nu het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst, terwijl die muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen, maar opzettelijk in opdracht van verdachte is omgeduwd.
De vraag of het gecontroleerd omduwen wel of niet gerechtvaardigd was door de staat waarin de fundering zich bevond speelt hierbij geen rol. Verdachte had de juiste toedracht – volgens hem gecontroleerd omduwen in verband met een verzakte fundering – moeten vermelden.”
53. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die als bijlage 3 aan dit proces-verbaal is gehecht en die als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. In aanvulling daarop voert hij het volgende aan.
Allereerst wil ik het volgende in het midden brengen. Ik heb op een aantal plaatsen in de pleitnota verwezen naar de pleitnota in eerste aanleg. Ik verzoek uw hof die onderdelen uit de pleitnota in eerste aanleg als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
De voorzitter antwoordt daarop dat hof hiermee akkoord is.”
54. De door de raadsman van de verdachte aan het hof overgelegde pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende in:
“FEIT 5
[…]
[verdachte] is wel veroordeeld ter zake de subsidiair ten laste gelegde valsheid in geschrifte. De verdediging kan zich hiermee niet verenigen.
Ook hier wordt het eerder door de verdediging gevoerde verweer en het verzoek tot vrijspraak onverkort en in volle omvang gehandhaafd. De verdediging verzoekt uw Hof in dit licht hetgeen onder 6.1 (pagina 26 tot en met 29) van de als bijlage 1 aan deze pleitnota gehechte pleitnota eerste aanleg staat vermeld als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
In aanvulling daarop en in reactie op het vonnis nog het volgende:
In deze kwestie gaat het om de volgende woorden, te vinden op pagina 9971:
‘Bij uitgraving van funderingen achter bestaande gevel is de oude gevel ingestort’
Volgens de rechtbank (zie p. 10 vonnis 17 juli 2015) betreft dit een valsheid, omdat het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst, terwijl die muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen, maar opzettelijk in opdracht is omgeduwd.
[verdachte] zou dus volgens de rechtbank een onjuiste suggestie hebben gewekt.
Opvallend is dan des te meer dat de rechtbank op pagina 10 ook overweegt dat [verdachte] de juiste toedracht had moeten vermelden, namelijk dat er sprake was van gecontroleerd omduwen in verband met een verzakte fundering.
Met het verzakken, oftewel instorten van de fundering, is immers logischerwijs de oude gevel juist per ongeluk ingestort. Gelet hierop heeft [verdachte] geen verkeerde voorstelling van oorzaak en gevolg gegeven.
De rechtbank lijkt vooral te worstelen met een onvolledige voorstelling van zaken. Omdat hij op het schadeformulier niet heeft vermeld dat het instorten van de gevel begeleid is verlopen. [verdachte] verstrekte deze informatie overigens wel nadien tijdens het expertise-onderzoek.
De vraag die dan rijst is of dit nalaten een intellectuele valsheid oplevert.
De verdediging meent van niet omdat door het niet vermelden de werkelijkheid geen geweld is aangedaan (zie T&C Strafrecht 11e druk, p. 1379 /1380 aantekening 18 bij artikel 225 Sr). Het betrof immers als schadebeperkende handeling geen essentiële informatie in het kader van de verzochte informatie (toedracht, oorzaak en gevolg van de schade) en evenmin bestond er voor [verdachte] een rechts- of ambtsplicht tot het vermelden van die informatie.
Al met al meent de verdediging dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor feit 5 en wordt vrijspraak verzocht.”
55. De als bijlage 1 aan de door de raadsman overgelegde pleitnota gehechte pleitnota eerste aanleg houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“6. Feit 5. Oude gevel [plaats]
6.1. Bewijsverweer: ontbreken opzet op verweten gedraging
De tenlastelegging is primair gericht op het opzettelijk omver duwen en/of omvertrekken en/of slopen van de gevel.
In het kader van een Belgisch Rechtshulpverzoek werd op 21 april 2009 een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de woning van [verdachte] .
Hierbij werden onder andere een laptop in beslag genomen, (p. 3899) Op deze laptop bleken diverse digitale foto's en filmopnamen opgeslagen te zijn met betrekking tot de monumentale muur in [plaats] .
Daarvan is een PV bevindingen opgemaakt over de aangetroffen filmpjes en foto's, (p. 9956-9969)
De verbalisant zag dat op deze filmopnamen een graafmachine van de firma [B] te zien is die op de voor de bouwplaats gelegen weg stond en dus niet tussen de nieuwbouw en de nog staande voorgevel.
Hij schrijft: "Ik zag dat door de machinist van deze graafmachine de gestutte oude voorgevel kennelijk bewust werd gesloopt. Ik zag op deze opnamen dat door deze machinist deze genoemde voorgevel gedeelte voor gedeelte werd neergehaald met de door hem bediende graafmachine".
Hij concludeert dat de genoemde gevel niet tijdens graafwerkzaamheden achter genoemde gevel is verzakt en ingestort doch kennelijk bewust met de genoemde graafmachine is neergehaald, (p. 9957)
Vanuit die conclusie beluisterde hij de opgenomen telefoongesprekken (nogmaals). Zie PV bevindingen telefoongesprekken, (p. 9929-9950) Hij vat deze tapgesprekken vanuit zijn aanname samen. (p. 9951-9955)
Hij meent dat uit de inhoud van de opgenomen en beluisterde telefoongesprekken kan worden afgeleid (vaststellen is wat anders!) dat [verdachte] de gevel met opzet heeft laten omduwen. (p. 9917)
Wie de opdracht gaf tot het verrichten van deze vermeende opzettelijke handelingen (het omduwen van de muur) is niet eenduidig vastgesteld. Als mogelijkheid (niet meer dan dat) is geopperd dat dit [verdachte] is geweest.
Met die wetenschap wordt de kraanmachinist [betrokkene 4] op 26 februari 2010 stevig aan de tand gevoeld. De verbalisant houdt zijn conclusie in niet mis te verstane woorden aan hem voor.
"Wij hebben het idee dat ze u gebruikt hebben om de muur weg te krijgen. De schade is vervolgens op de verzekering verhaald, waardoor wij met zijn allen voor de schade opdraaien", (p. 10007)
Na te zijn geconfronteerd met de opnamen verklaart [betrokkene 4] : "ik ontken ook niet dat het gebeurt is. Het is alleen zeker niet moedwillig gebeurt. De enige zaak die telt is de veiligheid en dat stuk kon niet blijven staan", (p. 10002)
Getuige van [betrokkene 8] verklaarde op 24 september 2013 ten overstaan van de RC het volgende (citaat):
"Het klopt dat ik de bouwkraan heb verplaatst, ik ben de enige die zoiets kan. Ik heb op 1 december 2008 gezien, dat er stenen van de gevel afvielen tijdens het graven. Het was een slechte gevel. Daar durfde je niet langs te lopen. Ik vond het onverantwoord om net langs die oude gevel een sleuf te graven in opdracht van de gemeente."
Dat de opdracht van de gemeente afkomstig was blijkt uit de volgende verklaring.
Door [betrokkene 9] werd op 25 maart 2014 als getuige-deskundige het volgende verklaard (citaat):
"Ik zie wel op tekening B dat er diepe sleuven moesten worden gegraven. Op tekening A zie ik het uitgangspunt. De sleuf moest naast de bestaande fundering van de gevel komen."
[betrokkene 9] is de tweede verklaring van [betrokkene 4] (p. 10005) voorgehouden. Daarin stelt [betrokkene 4] onder andere:
• Achter de muur waren we het vrij aan het maken tot op de fundering.
• Ineens zakte de fundering in, het klapte er eigenlijk onderuit, waardoor je een beetje een zwevende muur krijgt.
• Dan moet een beslissing worden genomen wat er gedaan moet worden. Van een onveilige situatie een veilige situatie maken. De muur kan elk moment omkiepen en dat ligt vlak bij een weggetje en dat maakt het tot een gevaarlijke situatie.
De getuige deskundige [betrokkene 9] heeft als volgt gereageerd op de verklaring van [betrokkene 4] : "als deskundige op het gebied van bouwzaken zeg ik dat de visie van [betrokkene 4] plausibel is. Het hangt af van de bestaande fundering, maar het standpunt is technisch mogelijk."
Ook de getuige deskundige kreeg de beeldopnamen te zien. Hij merkt op dat hij ziet dat de muur tijdens de werkzaamheden gestut is en aan de voorkant is afgeschoord. Hij kan niet zien:
• Of er een behoorlijke kracht door de graafmachine is uitgeoefend;
• Hoe de situatie aan de achterkant van de gevel was.
Die nuancering ontbreekt bij de niet deskundige verbalisant die dezelfde opname heeft bekeken en op basis daarvan tot de aanname kwam dat er opzet in spel is geweest. Schijn bedriegt.
Overigens was ook de politie niet echt overtuigd van de veronderstelde opzet. Aan [A ] werd meegedeeld dat het redelijk vermoeden was ontstaan dat de monumentale gevel mogelijk opzettelijk tot omvallen is gebracht, althans door verwijtbare schuld is omgevallen. (p. 9923)
Opzet kan niet worden bewezen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Datzelfde geldt voor het subsidiair ten laste gelegde. Hier gaat het kennelijk meer om correct Nederlands spraakgebruik dan om valsheid. Om het oogmerk te achterhalen moet ook acht worden geslagen op de latere contacten met de verzekeraar. Wat is daar verteld over de schade?
In de contacten met de verzekeraar heeft [verdachte] uitgelegd dat de oude voorgevel tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden is bezweken, (p. 9977) Daarmee heeft hij kennelijk een nadere uitleg gegeven aan het in de melding gebruikte instorten.
Uit de verklaring van [betrokkene 4] blijkt dat dit een juiste feitelijke beschrijving is. Als de fundering onder een muur vandaan klapt heb je een zwevende muur die instort. Dat instorten is omwille van de veiligheid gecontroleerd begeleid. De getuige deskundige [betrokkene 9] kan de juistheid van die verklaring niet uitsluiten. Er is dus niets in strijd met de waarheid opgeschreven door [verdachte] .
Daarbij wordt aanvullend opgemerkt dat de tenlastelegging melding maakt van het feit "dat de gevel bij uitgraving van de funderingen achter de bestaande gevel was ingestort". Deze omschrijving is overeenkomstig de werkelijkheid. De gevel is immers ingestort. De melding is niet in strijd met de waarheid.
CONCLUSIE
Vrijspraak.”
56. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat sprake is van een valsheid niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Aan deze deelklacht is allereerst ten grondslag gelegd dat de overweging van het hof dat sprake is van een valsheid, omdat het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst en de muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen maar opzettelijk in opdracht van de verdachte is omgeduwd, onbegrijpelijk is omdat de veronderstelling dat de muur opzettelijk in opdracht van de verdachte is omgeduwd, wordt tegengesproken door de als bewijsmiddel gebruikte verklaring van de graafmachinist die heeft gesproken over een beslissing die in onderling overleg met het oog op de veiligheid is genomen, en in het schade-aanmeldingsformulier niet is vermeld dat de muur is omgevallen maar dat de oude gevel was ingestort bij het uitgraven van funderingen achter de bestaande gevel. Daarnaast is aan de deelklacht ten grondslag gelegd dat de overweging van het hof dat de vraag of het gecontroleerd omduwen wel of niet gerechtvaardigd was bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit geen rol speelt eveneens onjuist, althans onbegrijpelijk is, aangezien bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een vals geschrift de directe voorgeschiedenis niet buiten beschouwing kan blijven.
57. Art. 225 Sr luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
“1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.”
58. Ik stel voorop dat het bestanddeel ‘valselijk opmaken’ twee vormen van valsheid omvat. Bij de zogenaamde materiële valsheid bestaat de valsheid in het doen voorkomen alsof het geschrift afkomstig is van een ander dan de werkelijke schrijver. Wanneer de inhoud van een geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid, is sprake van intellectuele valsheid. [11] Van een vals geschrift als bedoeld in art. 225, tweede lid, Sv kan dan ook onder meer sprake zijn indien de inhoud van dat geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid.
59. In de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat op het schade-aanmeldingsformulier is ingevuld dat de muur is omgevallen, terwijl de muur in werkelijkheid niet is omgevallen, maar gecontroleerd is omgeduwd. Vervolgens heeft het hof overwogen dat het dit een valsheid acht, aangezien het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst, terwijl die muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen maar in opdracht van de verdachte is omgeduwd. Anders dan de steller van het middel komt de vaststelling van het hof dat de muur gecontroleerd is omgeduwd in opdracht van de verdachte mij niet onbegrijpelijk voor in het licht van de voor het bewijs gebezigde verklaring van de graafmachinist dat in onderling overleg met de verdachte – die de eigenaar was – en de andere aanwezige bouwvakkers werd besloten de oude gevel gecontroleerd te slopen. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof met zijn overweging dat de muur opzettelijk in opdracht van verdachte is geduwd kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat, hoewel het besluit volgens de graafmachinist in overleg met de verdachte en de andere aanwezige bouwvakkers is genomen, de verdachte als eigenaar verantwoordelijk is voor dat besluit. Dat feitelijke oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst. Ook de overweging van het hof dat dat op het schade-aanmeldingsformulier is ingevuld dat de muur is omgevallen acht ik niet onbegrijpelijk in het licht van de vermelding in het schade-onderbouwingsformulier dat de oude gevel is ingestort bij het uitgraven van de funderingen van de bestaande muur.
60. Het hof heeft met zijn overwegingen dat op het schade-aanmeldingsformulier is ingevuld dat de muur is omgevallen, terwijl de muur in werkelijkheid niet is omgevallen, maar gecontroleerd is omgeduwd en dat het hof dit een valsheid acht nu het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst, terwijl die muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen maar opzettelijk in opdracht van verdachte is omgeduwd, als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in het schade-aanmeldingsformulier een onjuiste voorstelling van zaken is voorgespiegeld en dat dit formulier daarmee de werkelijkheid geweld aandoet. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de inhoud van het geschrift in strijd is met de waarheid en dus ‘vals’ is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Verder is het oordeel niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd. Daaraan doet de overweging van het hof dat de vraag of het gecontroleerd omduwen wel of niet gerechtvaardigd was door de staat waarin de fundering zich bevond hierbij geen rol speelt mijns inziens niet af. Daarbij neem ik in aanmerking dat in deze overweging als niet onbegrijpelijk oordeel van het hof besloten ligt dat door de vermelding in het schade-aanmeldingsformulier dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel is ingestort hoe dan ook een onjuiste voorstelling van zaken is voorgespiegeld
61. De eerste deelklacht faalt.
62. De tweede deelklacht houdt in dat het hof in het geheel geen aandacht heeft besteed aan het onderbouwde standpunt dat de verdachte geen opzet had op het gebruik van een vals schade-aanmeldingsformulier, terwijl uit de bewijsmiddelen ook niet kan volgen dat de verdachte opzet had, zodat ook daarom de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd.
63. In de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte, die bij de verzekeringsmaatschappij een verzekering had afgesloten voor de nieuwbouw van een restaurant en appartementen aan de [d-straat 1] te [plaats] , bij de verzekeringsmaatschappij een door hem ingevuld en ondertekend schade-onderbouwingsformulier heeft ingediend waarin als schadeomschrijving werd gegeven dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel was ingestort. Verder heeft het hof vastgesteld dat de muur in werkelijkheid gecontroleerd is omgeduwd, dat de verdachte hierbij aanwezig was en dat de muur in opdracht van de verdachte is omgeduwd. Daaruit volgt tevens dat de verdachte wist dat de vermelding in het door hem ingevulde en ondertekende schade-onderbouwingsformulier dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel was ingestort in strijd was met de werkelijkheid en dat de verdachte wist dat het door hem ingediende schade-onderbouwingsformulier vals was.
64. Aan deze feiten en omstandigheden heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk de conclusie verbonden dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals schade-aanmeldingsformulier ten behoeve van het verkrijgen van schadevergoeding van de verzekeringsmaatschappij. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Verder is dat oordeel ook toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd.
65. De tweede deelklacht faalt.
66. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Vierde middel
67. Het middel komt met twee klachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde, voor zover die betrekking heeft op een geldbedrag dat is uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, en de bewijsvoering.
68. Aan de verdachte is onder 6 onder meer tenlastegelegd dat:
“hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente [plaats] en/of (elders) in Nederland en/of in Thailand en/of in België en/of in Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) de navolgende tijdstippen (telkens) (krachtens die gewoonte) (één of meer van) de navolgende (grote) geldbedrag(en), te weten:
[…]
- een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 449.610 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand)) en/of
- […]een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 311.882,68 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 10 september 2008 tot en met 5 januari 2010 aan de bouw/afbouw/inrichting van een restaurant en/of appartementen aan de [d-straat 1] te [plaats] ) en/of
[…]
- een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 58.900 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 18 mei 2007 tot en met 11 juni 2007 aan de aankoop van een boot, merk [merk]
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een hoeveelheid geld, te weten (een of meer van) voornoemde geldbedrag(en), gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.”
69. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in Nederland en/of in Thailand en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader op de navolgende tijdstippen het navolgende grote geldbedrag, te weten
- een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand))
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, de navolgende (grote) geldbedrag, te weten:
- een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 10 september 2008 tot en met 5 januari 2010 aan de bouw/afbouw/inrichting van een restaurant en/of appartementen aan de [d-straat 1] te [plaats] ) en
- een geldbedrag van 58.900 euro (uitgegeven ,in of omstreeks de periode van 18 mei 2007 tot en met 11 juni 2007 aan de aankoop van een boot, merk [merk]
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf”.
70. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd: [12]
“Onder 6 wordt aan verdachte verweten dat hij zich – al dan niet samen met anderen – in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010 schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van in totaal € 914.247,68. De steller van de tenlastelegging heeft in zeven gedachtestreepjes verfeitelijkt op welke wijze verdachte dit zou hebben gedaan.
[…]
Brondelict
Het hof stelt allereerst vast dat ten laste van verdachte bewezen is het telen, invoeren, en verwerken van een grote hoeveelheid hennep (de feiten 1, 2 en 3) en lidmaatschap van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep (zie hierna feit 7).
Het hof stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, verwerken en verkopen van hennep veel crimineel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1.700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen (zie feiten 1 t/m 3), brengt volgens de ervaringsregels van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) meer dan € 150.000,00 op. Hoeveel geld verdachte precies aan deze bewezenverklaarde feiten heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
Het hof stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte (samen met zijn echtgenote [betrokkene 5] ) in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 754.265,77. De contante uitgaven (inclusief bankstortingen) van verdachte en zijn echtgenote over diezelfde periode bedroegen evenwel meer dan twee miljoen euro. Met andere woorden: zij gaven veel meer contant geld uit dan er legaal binnenkwam. Het hof merkt hierbij op dat de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 en het legale inkomen van verdachte een deel van die uitgaven kunnen verklaren, maar niet alle.
Het hof overweegt dat het met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 heeft bewezenverklaard dat verdachte betrokken is geweest bij grootschalige hennepteelt.
Daarnaast acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een leidinggevende rol heeft gespeeld in een criminele organisatie die betrekking had op het verwerken/verkopen van hennep.
Hieruit vloeit het vermoeden voort dat verdachte met de strafbare feiten aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Het hof verwijst naar de opname waar verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte 4] een uur lang geld telt (zie hierna bij feit 7). De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de verdiensten met betrekking tot de hennepfeiten zoals bewezenverklaard onder de feiten 1 t/m 3 dan wel in het kader van de criminele organisatie. Uit de bewezenverklaarde feiten onder 1 t/m 3 en 7, de criminele organisatie, leidt het hof af dat er een stroom geld is geweest die los staat van de legale inkomsten. Dat deze stroom geld er ook inderdaad is geweest, wordt versterkt door het SFO rapport, waaruit naar voren komt dat de verdachte de beschikking heeft gehad over aanzienlijk grotere geldbedragen dan uit de legale inkomsten is te verantwoorden.
Een vermoeden van witwassen
Gelet op het vorenstaande, is de vraag of voor het overige de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
De verdediging heeft tegen de door het Openbaar Ministerie gehanteerde kasopstelling diverse bezwaren ingebracht welke er op neer komen dat de gehanteerde kasopstelling in kwalitatief opzicht ernstig te kort schiet en derhalve ongeschikt is als bewijsmiddel, hetgeen er volgens de verdediging toe dient te leiden dat de kastopstelling niet als basis kan fungeren van een bewijsvermoeden ter zake van witwassen door de verdachte.
Het hof stelt daarop het volgende voorop. De genoemde berekening op grond van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) van verdachte (samen met zijn echtgenote [betrokkene 5] ), geeft invulling aan het vermoeden van witwassen zoals door het Openbaar Ministerie geuit. De berekening fungeert in dezen als grondslag voor nader onderzoek naar de omstandigheid dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp – in casu de vermogensbestanddelen van verdachte – uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof gaat er na kennisneming van de berekening vanuit dat de inhoud noch de wijze waarop deze berekening tot stand is gekomen evident onjuist is en dat de in de genoemde berekening aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf. Het hof is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.
Bij de beoordeling van feit 6 zal het hof per verfeitelijkte handeling een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden. Zo nodig zal het hof enige tussenconclusies formuleren. Daarna zal het hof aangeven of de betreffende feiten/omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen. Hierbij zal tevens worden ingegaan op eventuele specifieke standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging indien dit aan de orde is.
Het eerste, tweede en derde gedachtestreepje:
[…]
2) € 449.610,00 voor aankoop/bouw/inrichting van een woning te [project] (Thailand)
3) € 311.882,68 voor bouw/afbouw/inrichting [d-straat 1] te [plaats]
Bij deze handelingen gaat het volgens het dossier om contante investeringen in onroerend goed. Het onroerend goed in Nederland zou eerst zijn aangekocht door middel van legaal geld. Voor de verbouwing en inrichting zou vervolgens grotendeels contant geld zijn betaald. Ook de investeringen in het onroerend goed in Thailand zouden via contant geld zijn geschied met als doel witwassen, aldus het Openbaar Ministerie.
Het hof stelt voorop dat de handelingen zoals hierboven beschreven passen in de klassieke witwastypologieën. Door panden met legaal geld aan te kopen wordt een mogelijkheid gecreëerd om vervolgens van misdrijf afkomst geld te investeren in een verbouwing van deze panden. Door te investeren in onroerend goed in het buitenland wordt de investering onttrokken aan het directe zicht van de Nederlandse overheid.
[…]
Ad 2) Thailand
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [betrokkene 10] diverse documenten zijn aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met de woning/het bouwkavel nr. [01] van een bouwproject genaamd [project] te Thailand. In deze stukken wordt onder andere gesproken over gesproken over 'payment of [verdachte] , Land nr. [01] , house type Pha Wara', facturen voor 'extra work as for mr [verdachte] ' en een totaalbedrag. Er zijn ook facturen op naam van ' [verdachte] ' en/of ‘ [betrokkene 10] ’ en bestelorders, met verwijzing naar ' [01] [project] ’, waaronder een eindfactuur van 6.110.676,00 Bath (p. 7597). Er is tevens een handgeschreven notitie aangetroffen, met de letters [betrokkene 5] , [verdachte] en [betrokkene 10] , met achter iedere letter een aantal (al dan niet opgetelde) bedragen.
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] zijn ook spullen in beslag genomen die in verband gebracht kunnen worden met de woning in Thailand. Zo is er een CD aangetroffen, met hierop foto's van de betreffende (in aanbouw zijnde) woning en bouwtekeningen hiervan. Ook bij medeverdachte [medeverdachte 4] zijn foto's en kaartjes van de woning aangetroffen.
In het dossier bevinden zich voorts diverse tap- en OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over een huis in Thailand, onder andere:
- Tap d.d. 17 december 2008, waarin NN-vrouw aan [betrokkene 5] (de echtgenote van [verdachte] ) vraagt hoe het met het huis in Thailand ging. [betrokkene 5] antwoordt dat [medeverdachte 4] er zaterdag heen gaat. Om de werkzaamheden te controleren voor hen beiden. Zelf zouden ze niet gaan.
- Tap d.d. 20 december 2008 waarin [betrokkene 5] zegt dat ze niet naar Thailand op vakantie gaan, omdat het huis in Thailand nog niet klaar is. In het voorjaar wel. Dan zou het huis klaar zijn en hadden ze alleen nog de onkosten voor de reis.
- OVC d.d. 20 oktober 2009: [betrokkene 10] zit met NN in een keet. NN vraagt of het huis daar nu klaar is. [betrokkene 10] antwoordt dat ze er met de kerst in kunnen.
De verbalisanten hebben een berekening gemaakt van de totale uitgaven die uit de aangetroffen stukken blijken. Opgeteld komt dit neer op THB (Thaise Bath) 26.051.164,00. De verbalisanten relateren voorts dat het handgeschreven briefje een overzicht is waarop de uitgaven staan die [verdachte] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 10] samen ten behoeve van de woning in [project] hebben gedaan en hoe deze uitgaven onder hun drieën verdeeld moeten worden. Het resultaat hiervan is volgens de verbalisanten dat alle drie de betrokken € 146.150,00 per persoon hebben betaald voor het huis en daarnaast € 3.370,00 per persoon voor de inrichting. In totaal derhalve € 149.870,00 per persoon. Voor alle drie samen komt dit dan neer op € 449.610.00, zijnde het in de tenlastelegging genoemde bedrag.
Tussenconclusie
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof vast dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 10] betrokken zijn (geweest) bij de bouw van een woning in Thailand en dat het gaat om een woning waar zij – zodra die klaar zou zijn – de beschikking over zouden hebben in die zin dat zij dan hier hun vakanties konden doorbrengen zonder dat zij nog verdere kosten voor de woning/het verblijf in Thailand hoefden te maken.
Het hof is van oordeel dat de schriftelijke stukken die bij [betrokkene 10] zijn aangetroffen zien op betalingen die door [verdachte] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 10] zijn gedaan ten behoeve van de betreffende woning in Thailand: Dit baseert het hof tevens op de uitleg/berekening die de verbalisanten geven over het handgeschreven briefje dat bij [betrokkene 10] is aangetroffen, met hierop de letters [betrokkene 5] , [verdachte] en [betrokkene 10] . zijnde de beginletters van de voornamen van de drie verdachten. Alhoewel het hier gaat om bevindingen die de verbalisanten niet uit eigen wetenschap hebben, acht het hof de conclusies van de verbalisant dusdanig onderbouwd dat er geen andere uitleg voor het briefje mogelijk is.
Is hier sprake van witwassen?
Gelet op de hoogte van het door verdachte contant uitgegeven geldbedrag en het feit dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft willen geven voor deze uitgaven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf dan wel van een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Zoals hierboven reeds vermeld had verdachte weliswaar een substantieel inkomen, maar het betreft hier een investering van ongeveer € 150.000,00. Dat is anderhalve keer het bedrag dat verdachte gemiddeld per jaar legaal ontving en veel meer dan hij legaal ter beschikking had.
Dit brengt het hof bij de vraag of sprake is van medeplegen. Het hof stelt voorop, dat het bij de beantwoording van deze vraag de eventuele rol van medeverdachte [betrokkene 10] buiten beschouwing zal laten, omdat het hof op dit moment niet kan vaststellen of hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Het hof wijst tegelijk met dit arrest in [betrokkene 10] zaak een tussenarrest om het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen naar de verklaring die verdachte in hoger beroep heeft gegeven over de herkomst van zijn geld. Het hof zal zich daarom beperken tot de rol van [verdachte] en [medeverdachte 4] .
Het hof is van oordeel dat er voor wat dit onderdeel betreft sprake is van medeplegen met medeverdachte [medeverdachte 4] . Het hof zal hierna bij feit 7 vaststellen, dat [verdachte] en [medeverdachte 4] beiden hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep. Het geld dat door [verdachte] en [medeverdachte 4] in het project Thailand is gestoken, is telkens cash betaald, hetgeen ongebruikelijk is voor dergelijke grote geldsommen, zeker als dat cash geld meegenomen moet worden naar het buitenland. Alles tegen elkaar afwegend komt het hof dan ook tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze twee verdachten tezamen en in vereniging hebben witgewassen, waarbij ieders rol van voldoende gewicht was.
[…]
Gevoerde verweren:
Door de raadsman is een aantal verweren opgeworpen, te weten: […]
c) Er is onvoldoende bewijs in het dossier dat verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt verworpen. Het hof stelt vast dat in het dossier inderdaad geen bewijs voorhanden is dat verdachte de juridische (mede)eigenaar van de woning is. Uit het dossier blijkt dat het voor buitenlanders vanwege Thaise regelgeving overigens onmogelijk is om onroerend goed op eigen naam in eigendom te verkrijgen. Dit laat echter onverlet dat in het dossier (zoals hierboven uiteengezet) wel voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte uit misdaad afkomstig geld in de betreffende woning heeft geïnvesteerd en dat hij, zoals hierna zal blijken, zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Het hof wijst in dit verband ook op het tapgesprek van 9 april 2009 van verdachte met [betrokkene 11] ( [E] advisering), waarin onder andere het volgende wordt gezegd: ' [verdachte] zegt die moeten zich inkopen voor 45.000 euro per man. [verdachte] zegt in de bouwgrond dus. Daar zijn alle kosten bij. [verdachte] betaalt iets meer omdat hij het bovenste appartement heeft omdat dat meer waard zou zijn. (...) Ja, zegt [verdachte] , ieder heeft zijn eigen appartement en verhuurt dat dan'. [13]
Daarbij wijst het hof op de omstandigheid dat de begrippen verwerven, voorhanden hebben, overdragen zoals opgenomen in art. 420bis Sr, dezelfde betekenis hebben als in de helingsbepalingen, waarbij bijvoorbeeld voor 'voorhanden hebben' geldt dat dat betrekking heeft op ieder feitelijk voorhanden hebben met welk doel of titel dan ook. Deze feitelijke uitleg van de betreffende begrippen impliceert volgens het hof dat voor invulling van de begrippen zoals opgenomen in art. 420bis Sr niet de juridische titel van het voorwerp dat wordt verworven, voorhanden is, wordt overgedragen, wordt omgezet of waarvan gebruik wordt gemaakt bepalend is, De vraag wie er in casu juridisch eigenaar van de woning is, is derhalve naar het oordeel van het hof niet relevant.
Ad 3: De [d-straat 1] te [plaats]
Feiten en omstandigheden
- Het perceel [d-straat 1] te [plaats] is in 2004 gekocht door verdachte en diens echtgenote [betrokkene 5] .
- In 2009 heeft verdachte het pand gesplitst (in drie appartementen, een commerciële ruimte en een parkeerplaats). In de loop van 2009 heeft verdachte vervolgens 1/3 deel verkocht aan medeverdachte [betrokkene 10] , 1/3 aan medeverdachte [medeverdachte 2] , die dit vervolgens heeft doorverkocht aan medeverdachte [medeverdachte 4] en 1/3 aan zijn drie dochters, die hij de koopprijs vervolgens heeft kwijtgescholden.
[…]”
71. De eerste klacht houdt in dat de bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit, voor zover die betrekking heeft op een geldbedrag dat is uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, in strijd is met de door het hof gebruikte bewijsmiddelen en de daarop geënte bewijsoverwegingen. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat in de bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit is opgenomen dat de verdachte een uit enig misdrijf afkomstig geldbedrag van in totaal € 229.740 heeft uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, terwijl in de bewijsoverwegingen aan de hand van bewijsmiddelen is vastgesteld dat de verdachte in totaal € 149.870 aan die woning in Thailand heeft uitgegeven.
72. In zijn hiervoor bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] in de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 ieder een geldbedrag van in totaal € 149.870,00 contant hebben betaald voor de woning in [project] en de inrichting van de woning, zijnde in totaal € 299.740,00. Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat er wat betreft dit onderdeel sprake is van medeplegen met de medeverdachte [medeverdachte 4] . Het hof heeft met andere woorden blijkens de bewijsvoering bewezen geacht dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte 4] een geldbedrag van in totaal € 299.740,00, uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet. Het hof heeft echter in de bewezenverklaring als gevolg van een kennelijke verschrijving een bedrag van € 229.740,00 opgenomen, welk bedrag in ieder geval wordt gedekt door zowel de tenlastelegging als de bewijsvoering.
73. Gelet op het voorgaande heeft het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte en zijn mededader een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [01] ) op het bouwproject [project] (Thailand)) hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, zoals het hof heeft bewezenverklaard. Van strijdigheid met de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen is geen sprake nu het bewezenverklaarde bedrag wordt gedekt door de bewijsvoering. Wel heeft het hof een lager bedrag bewezen verklaard dan het gelet op de tenlastelegging en de bewijsvoering bewezen had kunnen verklaren. Voor zover dit als een tegenstrijdigheid moet worden beschouwd, faalt de klacht bij gebrek aan belang.
74. De eerste klacht faalt.
75. De tweede klacht houdt in dat het hof aan de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde, voor zover die betrekking heeft op een geldbedrag dat is uitgegeven aan de aankoop, bouw en inrichting van een woning in Thailand, een bewijsmiddel ten grondslag heeft gelegd dat niet redengevend kan zijn voor het bewijs, althans doordat de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde feit in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het hof voor het bewijs van dit onderdeel van het onder 6 tenlastegelegde gebruik heeft gemaakt van een tapgesprek van 9 april 2009, terwijl uit de in de voetnoot vermelde vindplaats van dit tapgesprek blijkt dat dit tapgesprek geen betrekking heeft op (de aankoop, bouw of inrichting) van de woning in Thailand, maar op het perceel aan de [d-straat 1] te [plaats] .
76. In dat kader stel ik vast dat het hof in zijn bewijsoverwegingen een tapgesprek van 9 april 2009 tussen de verdachte en [betrokkene 11] heeft aangehaald, terwijl dat tapgesprek blijkens de daarbij door het hof geplaatste voetnoot als bijlage is gevoegd bij een proces-verbaal dat betrekking heeft op het onderzoek naar de koop van onroerend goed gelegen aan de [d-straat 1] te [plaats] en niet op het onderzoek naar de aankoop, bouw en inrichting van de onderhavige woning in Thailand. Verder kan uit de door het hof weergegeven inhoud van het tapgesprek naar mijn mening niet volgen dat het, ondanks de vindplaats in het dossier, toch betrekking heeft op de woning in Thailand.
77. Gelet op het voorgaande heeft het hof een niet redengevend bewijsmiddel voor het bewijs gebezigd. Tot cassatie hoeft dat mijns inziens echter niet te leiden. In de eerste plaats meen ik namelijk dat wanneer het tapgesprek wordt weggedacht, de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging zonder meer toereikend is gemotiveerd. [14] Verder kan hetgeen het hof overigens heeft overwogen met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs in het dossier is dat de verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand de verwerping van dat verweer naar mijn mening zelfstandig dragen. Gelet daarop heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt.
78. De tweede klacht faalt.
79. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Conclusie
80. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
81. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
82. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met weglating van voetnoten.
2.HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:813, rov. 2.3.2.
3.Met weglating van voetnoten.
4.Vgl. HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594 en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,
5.Vgl. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717,
6.Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot A-G Vegter (ECLI:NL:PHR:2019:1092, onder 24) voor HR 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1641 (HR: art.81 RO).
7.Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
8.Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,
9.Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 179.
10.Met weglating van voetnoten.
11.Vgl. E.J. Hofstee, in
12.Met uitzondering van één voetnoot heb ik de door het hof gebruikte voetnoten weggelaten.
13.Bijlage behorende bij proces-verbaal nummer 29-420434: Onderzoek koop [d-straat 1] [plaats] , pagina 9037-9038
14.Vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1176,